ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2587 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1290

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2013:YG2587
Datum uitspraak: 29-01-2013
Datum publicatie: 29-01-2013
Zaaknummer(s): 1290
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij klager niet meteen, maar pas 10 dagen later aan zijn gebroken pols heeft geopereerd. Verder verwijt klager verweerder dat toen hij eenmaal geopereerd is dat verweerder niet de juiste operatie heeft uitgevoerd en de stand van de breuk niet goed is gecorrigeerd. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd door te stellen dat hij klager heeft geopereerd conform de geldende richtlijn omtrent polsfracturen en dat hij de door repositie verkregen stand van de fractuur kon accepteren. Het college is van oordeel dat verweerder de stand van de fractuur niet had mogen accepteren gezien de blijvende forse translatie. De klacht wordt daarom gedeeltelijk gegrond verklaard en het college legt de maatregel van waarschuwing op.

Uitspraak: 29 januari 2013

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 juni 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

orthopedisch chirurg

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. O.L. Nunes te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift en de aanvulling daarop

- de repliek

- de dupliek

- een cd-rom ontvangen van klager

- de pleitnotitie overgelegd door de gemachtigde van verweerder

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 18 december 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 5 februari 2012 presenteerde klager zich met een fractuur aan de linker pols op de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) in het ziekenhuis waar verweerder als orthopedisch chirurg werkzaam is. In het medisch dossier werd de volgende diagnose opgenomen: distale radius fractuur met angulatie naar dorsaal. Op de SEH werd door de dienstdoende SEH-arts een repositie uitgevoerd. In overleg met de dienstdoend orthopedisch chirurg, niet zijnde verweerder, werd volgens het dossier de bereikte stand als een acceptabele stand beoordeeld. Op 14 februari 2012 zag verweerder klager voor het eerst voor controle op de polikliniek orthopedie van het ziekenhuis. Er werden röntgenfoto’s van de pols gemaakt en naar aanleiding hiervan besloot verweerder tot een (operatieve) repositie met een K-draad-fixatie. Deze operatie vond plaats op 15 februari 2012 en werd uitgevoerd door verweerder. Klager werd nabehandeld met een onderarmgips. Op 28 februari 2012 vond controle plaats en op 27 maart 2012 werden het gips en de K-draden verwijderd. Op 5 mei 2012 stond een nieuwe afspraak bij verweerder gepland. Klager is toen niet verschenen. Voor 15 mei 2012 werd op verzoek van klager een spoed-afspraak gepland, ook toen is klager niet verschenen. Momenteel wordt klager behandeld door een Belgische hand- en polschirurg.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat:

1. hij niet direct na het ontstaan van de breuk op 5 februari 2012 is geopereerd, maar pas op 15 februari 2012;

2. hij na de controle van 14 februari 2012 niet de gelegenheid heeft gekregen om de mogelijkheid van een operatie te kunnen overdenken, verwerken of een second opinion aan te vragen;

3. de stand van de pols niet goed is gecorrigeerd;

4. de gecorrigeerde stand ten onrechte niet is gefixeerd met plaatmateriaal en schroeven;

5. hij klager niet heeft doorverwezen naar een collega van het hand- en polsexpertisecentrum.

4. Het standpunt van verweerder

Op 14 februari 2012 bleek dat de fractuur verder was ingezakt en dat met name het intra-articulair liggende fragment verder was weggekanteld. Verweerder heeft klager uitleg gegeven en verteld dat er een verhoogd risico was op arthrose, dat de pols een vervelende stand had en dat bij een operatie geprobeerd zou kunnen worden om de stand te optimaliseren. Klager stemde in met een operatie en bezocht diezelfde dag het preoperatief spreekuur van de anesthesist. Klager heeft op geen enkel moment aangegeven bedenktijd te willen of een second opinion aan te willen vragen.

Tijdens de operatie van 15 februari 2012 heeft verweerder onder een plexusblokkade met sedatie de fractuur onder röntgendoorlichting zo goed als mogelijk gereponeerd, waarna deze werd gefixeerd met een drietal K-draden door verweerder verwoord als een gemodificeerde Kapandji techniek. Het intra-articulair weggeklapte fragment kon hierbij wederom gereponeerd worden, de bereikte stand werd gezien de comminutie als acceptabel beoordeeld. De inclinatie en angulatie van de distale radius waren bevredigend; de translatie naar dorsaal bleef evenwel onveranderd bestaan, maar werd door verweerder als acceptabel beoordeeld. De operatie verliep ongecompliceerd. Klager kreeg postoperatief een gipsspalk en kon diezelfde dag naar huis.

Op een controlefoto van 28 februari 2012 heeft verweerder de stand als goed beoordeeld. Op 27 maart 2012 zag verweerder klager voor het laatst. Verweerder heeft toen een hoop vragen van klager beantwoord en geadviseerd onder begeleiding van een fysiotherapeut te starten met het mobiliseren van de pols. Er werd een controle afspraak gemaakt voor zes weken later waarbij opnieuw een röntgenfoto zou worden gemaakt. Klager is toen niet op de afspraak verschenen. Klager heeft nog één maal om een poliklinische afspraak verzocht, echter ook op die afspraak is klager niet verschenen. Het verdere verloop is verweerder niet bekend.

Verweerder is als orthopedisch chirurg bevoegd en bekwaam om de polsfractuur van klager te boordelen en te behandelen. Verweerder heeft ruime kennis en ervaring in de behandeling van polsfracturen.

De door verweerder gehanteerde operatietechniek is binnen de beroepsgroep van orthopeden algemeen aanvaard en bij de behandeling van polsfracturen zoals deze gangbaar. Verweerder heeft daarmee ook ervaring. De door klager gepropageerde operatietechniek is een meer ingrijpende operatie met ook meer risico’s voor de patiënt. Bij deze operatietechniek bestaat het niet geringe risico dat het gewrichtsvlak in elkaar zakt met alle risico’s voor de patiënt van dien. Er zijn geen aanwijzingen gesteld of gebleken waaruit volgt dat verweerder bij de keuze van de operatietechniek ondeskundig of onzorgvuldig te werk is gegaan.

De tijdens de operatie bereikte stand valt binnen de door de beroepsgroep van orthopeden gedefinieerde criteria en was naar het inzicht van verweerder het maximaal haalbare. De uiteindelijke bereikte stand vindt zijn oorsprong in de initiële fractuur en is niet het gevolg van tekortschietend of foutief medisch handelen van verweerder.

Verweerder is van mening dat hij klager heeft behandeld en begeleid met inachtneming van de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van hem als orthopedisch chirurg mag worden verwacht.

5. De overwegingen van het college

Ad 1:

Toen klager zich op 5 februari 2012 in het ziekenhuis presenteerde werd hij door een collega van verweerder geholpen. Wat er ook zij van de behandeling op deze datum, verweerder heeft geen enkele bemoeienis daarmee gehad. Dat verweerder op 5 februari 2012 niet meteen is geopereerd kan verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad 2:

Tijdens de controle op 14 februari 2012 heeft verweerder terecht de indicatie tot operatieve behandeling gesteld. Verweerder is zeer snel tot operatie overgegaan en daar was mede gezien de verstreken tijd, reden toe. Onder deze omstandigheden was het niet laakbaar dat verweerder klager, die overigens niet om een second opinion heeft gevraagd, niet expliciet de gelegenheid heeft gegeven om de mogelijkheid van de operatie te kunnen overdenken, verwerken of een second opinion aan te vragen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 3 en 4:

Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

Verweerder heeft geprobeerd door middel van een gesloten repositie de stand van de pols weer anatomisch te krijgen. Per-operatief heeft verweerder de stand van de pols geaccepteerd; hierbij was de angulatie nog niet helemaal verdwenen, maar wel binnen de gestelde norm van de richtlijn “Distale radius fracturen van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde”, verder te noemen de richtlijn. De inclinatie was zo goed als verdwenen. Er bestond echter nog een forse translatie van de pols naar dorsaal. Blijkens de doorlichtingsfoto en de foto’s die eind februari en eind maart zijn gemaakt is het niet gelukt is om de twee fractuurdelen van de radius weer op elkaar te krijgen. Het einde van het proximale deel van de radius blijft “uitsteken” en eindigt in weke delen (translatie) er is geen anatomisch contact met het distale fragment. De richtlijn zegt niets over translatie. Naar het oordeel van het college had verweerder, die op 27 maart 2012 de beoordeling van de röntgenfoto aantekende als conform, echter moeten beseffen dat deze translatie sowieso tot klachten zou leiden bij klager en had hij óf initieel óf ten tijde van de operatie óf aansluitend daaraan moeten besluiten tot een operatie met open repositie en interne fixatie (ORIF) waarbij hij zowel de angulatie als de inclinatie kon behandelen, maar vooral ook de translatie van het distale fragment naar dorsaal had kunnen verbeteren. Het verweer dat de onderhavige comminutieve fractuur zich niet leent voor een ORIF-operatie gaat niet op. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.

Ad 5:

Ter zitting is gebleken dat verweerder voldoende ervaring had in het reponeren van polsen. Hij moet bekwaam en bevoegd worden geacht om deze operatie uit te voeren. Dat hij de operatie voor zich zelf had ingepland valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Daarnaast is gebleken dat de hand- en polsgroep in het ziekenhuis geen polsfracturen behandelt maar posttraumatische deformiteiten. Het lag dus niet op de weg van verweerder om klager te verwijzen naar de hand- en polsgroep binnen het ziekenhuis. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als hiervoor overwogen en wijst deze voor het overige af;

- legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, M. Bonnet en dr. W.M. Mulleners als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2013 in aanwezigheid van de secretaris.