ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1457 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 10120

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1457
Datum uitspraak: 26-10-2011
Datum publicatie: 26-10-2011
Zaaknummer(s): 10120
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Psychotherapeut wordt verweten dat hij zijn beroepsgeheim geschonden heeft doordat hij vertrouwelijke gegevens, zonder toestemming van klager, aan de huisarts van klager heeft doorgegeven. Waarschuwing.

Uitspraak: 26 oktober 2011

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 september 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

psychotherapeut

werkzaam en wonende te B

verweerder

gemachtigde mr. A.M.H.E.G. Lemmens te Maastricht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en een aanvulling hierop

-         het verweerschrift

-         de repliek en een aanvulling hierop

-         de dupliek

-         het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

-         de reactie d.d. 2 mei 2011 van klager op het proces-verbaal

-         de reactie d.d. 16 mei 2011 van de gemachtigde van verweerder op het proces-verbaal

-         de brief van klager met bijlagen d.d. 7 september 2011.

De klacht is ter openbare zitting van 19 september 2011 behandeld. Partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij klager gebruik heeft gemaakt van een pleitnotitie die is overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is door zijn huisarts verwezen naar verweerder. De huisarts van klager (hierna: de huisarts) heeft daartoe in het bijzijn van klager en diens echtgenote contact opgenomen met verweerder en overlegd over het realiseren van een interventie op korte termijn. Er heeft bij verweerder alleen een intakegesprek plaatsgevonden. Een vervolg afspraak heeft niet plaatsgevonden. Verweerder heeft na het intakegesprek telefonisch contact gehad met de huisarts en vervolgens een verslag naar de huisarts gestuurd.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij vertrouwelijke gegevens die zijn besproken tijdens het consult zonder zijn toestemming zowel mondeling als schriftelijk heeft doorgegeven aan de huisarts van klager. Tijdens het telefoongesprek tussen de huisarts en verweerder in het bijzijn van klager, is ook een andere patiënt besproken. Klager wilde niet dat de huisarts en verweerder in het bijzijn van een andere patiënt over hem zouden spreken. Bij het intakegesprek, waarvoor alleen een afspraak is gemaakt en geen verwijzing plaatsvond, heeft klager daarom met verweerder afgesproken dat alles wat er tijdens het gesprek werd gezegd vertrouwelijk was en niet zonder zijn schriftelijke toestemming aan derden mocht worden doorgegeven. Tot verbazing van klager zat er in zijn dossier bij de huisarts een verslag van zijn gesprek met verweerder.

Tijdens het intakegesprek heeft verweerder klager geadviseerd om de door de huisarts voorgeschreven medicijnen niet in te nemen.

Toen klager verweerder telefonisch confronteerde met het feit dat hij zonder toestemming gegevens uit het gesprek aan de huisarts had doorgegeven, heeft verweerder gevraagd wat hij kon doen om het goed te maken en enige tijd later heeft iemand van het D klager aangeboden de rekening van het intakegesprek te verlagen. Hieruit blijkt dat verweerder wel degelijk wist dat hij geen toestemming had om gegevens aan de huisarts door te geven.

Bovendien heeft klager uit zijn dossier opgemaakt dat verweerder, toen hij op grond van het telefoongesprek met klager in elk geval wist dat hij niet met de huisarts mocht overleggen, toch telefonisch contact met de huisarts gehad.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat hij zijn beroepsgeheim niet heeft geschonden.

Verweerder is door de huisarts gebeld voor een doorverwijzing terwijl klager bij de huisarts was. Hier is een aanvang genomen met de uitwisseling van informatie tussen verweerder en de huisarts. Klager heeft hierna op geen enkele wijze te kennen gegeven dat hij niet meer wilde dat deze twee betrokken hulpverleners met elkaar zouden overleggen. Tijdens het intakegesprek is ook besproken dat de huisarts door verweerder geraadpleegd zou worden over de onderbouwing van zijn verwijzing. Verweerder heeft dit opgevat als een impliciete toestemming van klager voor het verstrekken van informatie aan de huisarts. Klager heeft nooit bezwaar gemaakt tegen het verstrekken van informatie aan de huisarts. In het hele proces van intake op 14 juni 2010 is niet gezegd dat verweerder niet met de huisarts contact mocht opnemen. Verweerder kan zich overigens niet herinneren dat er tijdens het telefoongesprek tussen hem en de huisarts ook over een andere patiënt is gesproken. Daarbij zat klager in de spreekkamer bij de huisarts en niet bij verweerder. Verweerder heeft dus niet in het bijzijn van klager informatie over een andere patiënt besproken. Niet is gebleken dat de situatie zich heeft voorgedaan dat verweerder met de huisarts over klager heeft gesproken in het bijzijn van een andere patiënt.

Tijdens het intakegesprek, dat overigens moeizaam verliep, is wel uitdrukkelijk gesproken over informatieverstrekking aan de bedrijfsarts. Klager vroeg of de bedrijfsarts informatie bij verweerder in kon winnen. Hierop heeft verweerder geantwoord dat dit alleen mogelijk was met de expliciete, schriftelijke toestemming van klager. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het daarbij gebruikelijk was de tekst van de brief aan de bedrijfs- of arboarts vooraf voor te leggen aan de patiënt.

Tijdens het gesprek reageerde klager ontwijkend op voorgestelde onderwerpen en gaf hij verweerder de indruk dat hij alleen een bevestiging wilde dat er niets met hem aan de hand was. Verweerder heeft klager aangespoord om met zijn huisarts te overleggen over zijn medicatie, omdat hij zelf geen medicatie voor kan schrijven. Verweerder heeft klager niet geadviseerd om zijn medicijnen niet te nemen. Klager gaf vervolgens geen antwoord op de vraag of hij nog een gesprek wilde. Omdat klager beleef aarzelen of hij een nieuwe afspraak wilde maken, werd afgesproken dat de noodzaak van voortzetting van de hulpvraag met de verwijzend huisarts zou worden besproken. Verweerder heeft besloten een nieuwe afspraak in te plannen die klager altijd af kon zeggen wanneer hij geen verdere hulp wenste. Verweerder heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de verwijzend huisarts. Wederzijds werd zorg uitgewisseld over de tekenen die erop duidden dat het niet goed ging met klager en over

het sterke gebrek aan motivatie bij klager om een hulpverleningsproces aan te gaan. De huisarts heeft verweerder nadrukkelijk verzocht te proberen voldoende laagdrempelig met klager om te gaan zodat hij hulp zou aanvaarden.

Vierentwintig uur vóór de gemaakte vervolgafspraak heeft klager de afspraak afgezegd. Later heeft klager gebeld dat hij na een gesprek met zijn huisarts toch nog een gesprek met verweerder wenste. Omdat klager tijdens het telefoongesprek weer begon te twijfelen, heeft verweerder aangegeven dat klager welkom was wanneer hij dat wenste en dat hij kon bellen wanneer hij zeker wist dat hij een afspraak wilde maken. Nadien is het dossier afgesloten waarbij, zoals gebruikelijk, een kort schriftelijk verslag van de bevindingen d.d. 22  juni 2010 naar de huisarts werd gestuurd. Met het oog op de kwaliteit en continuïteit van de zorg is het immers gebruikelijk dat een medisch specialist die een patiënt heeft behandeld de huisarts van die behandeling op de hoogte stelt. Daarbij speelde een rol dat verweerder zich ernstig zorgen maakte over het toestandsbeeld van klager alsmede over een nakende decompensatie. Gezien de aanwezigheid van criteria voor een Inbewaringstelling (IBS) voelde hij zich genoodzaakt met de huisarts te overleggen. Dit alles vanuit het uitgangspunt dat zoveel mogelijk schade en/of gevaar voor klager dan wel zijn omgeving voorkomen diende te worden.

Enige tijd later heeft klager zich telefonisch bij verweerder beklaagd over de te hoge rekening die verweerder naar de verzekeraar had gestuurd en over het feit dat hij geen toestemming had gegeven voor informatie-uitwisseling door verweerder met de huisarts van klager. Verweerder heeft toen geantwoord dat hij meende dat hij wel toestemming van klager had en heeft voorgesteld om dit in een persoonlijke afspraak te bespreken, maar klager wilde dat niet. Klager heeft daarop een klacht ingediend bij de D. De bemiddelaar van de D heeft voorgesteld om met het oog op de gemoedsrust van klager de rekening te verlagen, waarmee de klacht zou kunnen worden afgehandeld. Verweerder kon zich daarin vinden. Klager weigerde echter zijn klacht in te trekken. Verweerder heeft desondanks de rekening verlaagd met de aantekening dat hij dit deed om de gemoedsrust van klager te bevorderen, niet omdat hij de oorspronkelijke rekening te hoog vond. Deze kwestie staat echter los van de onderhavige klacht. Verweerder heeft naar eer en geweten het beste gedaan wat hij dacht te kunnen doen. Hij is er nog steeds van overtuigd dat hij integer heeft gehandeld en dat er geen aanwijzingen waren dat hij niet mocht doen wat hij deed.

5. De overwegingen van het college

Partijen verschillen van mening of in casu sprake was van een verwijzing of niet.

Naar het oordeel van het college kan die vraag in het midden worden gelaten. Vast staat dat er alleen een intake gesprek heeft plaats gevonden. Enige onduidelijkheid bestaat over het moment waarop verweerder daarna het gewraakte telefoongesprek heeft gevoerd. Volgens klager zou dat zijn geweest nadat hij zelf met verweerder heeft gebeld over het door hem aangetroffen verslag. Volgens verweerder zou dat zijn geweest na het intake gesprek voordat verweerder het litigieuze verslag aan de huisarts deed toekomen.

Verweerder heeft betoogd dat tijdens het intake gesprek niet expliciet door klager is verboden de bevindingen terug te koppelen naar de huisarts, terwijl wel aan de orde is geweest dat beiden nog overleg met de huisarts zouden moeten hebben over het verdere beloop. Klager daarentegen heeft volgehouden duidelijk te hebben gemaakt dat met verweerder is afgesproken dat alles wat tijdens het gesprek gezegd werd vertrouwelijk was en niet zonder zijn schriftelijke toestemming doorgegeven mocht worden aan derden.

Voorop gesteld wordt dat de intake moet worden beschouwd als deel uitmakend van de behandeling, zodat de voor de behandeling geldende regels, zoals die van de beroepscode en artikel 457 WGBO, ook op de intake van toepassing zijn.

Weliswaar probeerde de huisarts door verweerder in te schakelen klager voor een behandeling te motiveren, maar door de inschakeling van verweerder was de huisarts niet meer rechtstreeks betrokken bij de intake, hetgeen meebrengt dat verweerder niet zonder expliciete (schriftelijke) toestemming van klager informatie aan de huisarts mocht verschaffen. Vast staat dat van een expliciete toestemming te dezen geen sprake is geweest. De mededeling dat beiden nog met de huisarts zouden moeten overleggen kan niet als substituut daarvoor gelden.

Verweerder is derhalve ten onrechte ervan uitgegaan dat hij op grond van de vermeende impliciete toestemming gerechtigd was telefonisch met de huisarts over de intake te communiceren en vervolgens de huisarts een verslag van de intake te doen toekomen.

De klacht is dan ook gegrond.

Dit laat onverlet dat het college de stellige indruk heeft gekregen dat verweerder de informatie aan de huisarts heeft verstrekt op grond van zijn bezorgdheid over klager.

Gelet op alle omstandigheden is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gegrond

-         legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, dr. R.J. Takens

en M.W.D. Nijhoff-Huijsse als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

26 oktober 2011 in aanwezigheid van de secretaris.