ECLI:NL:TGZRAMS:2025:300 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2025/8215

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:300
Datum uitspraak: 16-12-2025
Datum publicatie: 16-12-2025
Zaaknummer(s): A2025/8215
Onderwerp:
  • Niet of te laat verwijzen
  • Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog is praktijkhoudster van een kinder- en jeugdpsychologenpraktijk in de basis ggz. Tegen de hoofdbehandelaar werkzaam in de praktijk is dezelfde klacht ingediend (zaaksnummer A2025/8216). Het college is van oordeel dat er meerdere signalen zijn die duiden op mogelijke ouderverstoting. Gezien de geschiedenis en informatie rondom de complexiteit van de scheiding en het functioneren van de dochter in twee gezinnen kan geconcludeerd worden dat dit een contra-indicatie is voor basis-ggz. Het had voor de hand gelegen om de behandeling niet zelf te starten maar door te verwijzen naar gespecialiseerde zorg, zoals klager terecht stelt. Ter zitting heeft de hoofdbehandelaar en ook GZ-psycholoog erkend dat achteraf gezien doorverwijzing beter was geweest, maar dat destijds een andere inschatting is gemaakt. In de melding aan Veilig Thuis is niets opgenomen over de door klager gemelde ouderverstoting. Het college is zonder meer overtuigd van de goede intenties van de betrokken behandelaren, maar er zijn serieuze fouten gemaakt. Daarmee voldoet de behandeling aan het gezin en de dochter niet aan de te stellen eisen en is daarmee ook de ouders – waaronder klager – deskundige begeleiding onthouden. Daarnaast voldoet de melding niet aan de te stellen eisen. Zo is de Melding te voortvarend gedaan, omdat voorafgaand overleg met klager in de reden had gelegen en ook mogelijk was. Belangrijker is dat er geen mededeling is gedaan van (mogelijke) ouderverstoting. Volgt een berisping.

A2025/8215

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 16 december 2025 op de klacht van:

A,
wonende in B, klager,

tegen

C,
gezondheidszorgpsycholoog,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog, gemachtigde: mr. S. Dik, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort

1.1 Verweerster is GZ-psycholoog en praktijkhoudster van een vrijgevestigde kinder- en
jeugdpsychologenpraktijk in de basis ggz. In de praktijk is werkzaam (op zzp-basis) GZ-psycholoog E
(hierna ook wel: de hoofdbehandelaar). Tegen deze hoofdbehandelaar is dezelfde klacht ingediend
waarin het college separaat uitspraak doet (zaaksnummer A2025/8216). Klager stelt dat de praktijk
zijn dochter niet in behandeling had moeten nemen, maar had moeten doorverwijzen naar
specialistische ggz (sggz). Daarnaast is klager van mening dat de praktijk, in het bijzonder de
praktijkhoudster (tevens regiebehandelaar) en de hoofdbehandelaar een onjuiste en onvolledige
melding hebben gedaan bij Veilig Thuis.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt de maatregel van berisping
op. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de
beslissing toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 27 februari 2025 met de op 6 juni 2025 toegestuurde bijlagen
(waaraan toegevoegd een usb-stick met geluidsopnames);
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 17 juni 2025 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de e-mail van 24 juli 2025 van de gemachtigde van verweerster waarin opgenomen het
mailcontact met Veilig Thuis;
- de e-mail van 14 augustus 2025 van de gemachtigde van verweerster met het verzoek om de zitting
achter gesloten deuren te houden (waarop door het college aan partijen is medegedeeld dat dit
verzoek ter zitting zal worden behandeld);
- de e-mail van 26 augustus 2025 van klager aan het college over een rapportage van de
schoolmaatschappelijk werkster;
- de door klager op 4 september 2025 ingediende aanvullende bijlagen (met de nummers 30 tot en met
38).

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 november 2025. De partijen zijn verschenen.
De partijen en hun gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft een
pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 Verweerster is GZ-psycholoog en praktijkhoudster van F (hierna: F). In de praktijk is
werkzaam de hoofdbehandelaar, op zzp-basis. Tegen de hoofdbehandelaar is dezelfde klacht ingediend
waarin het college separaat uitspraak zal doen (zaaksnummer A2025/8216).

3.2 Klager is sinds 2010 gescheiden. Hij is vader van een zoon en een dochter (hierna: de
dochter), geboren in maart 1999. Hij heeft samen met de moeder het ouderlijk gezag. De kinderen
wonen sinds de scheiding grotendeels bij de moeder.

3.3 In mei 2023 wordt de dochter op advies van schoolmaatschappelijk werk door de huisarts
verwezen naar F. De huisarts geeft als reden voor de verwijzing: ‘Scheiding door ouders jaren
geleden, contact met vader: kleinerend, corrigerend, controlerend. Gaat nu niet meer naar vader,
heeft brief aan hem geschreven maar weinig antwoord op. Is erg verdrietig, soms zinloosheid van het
er zijn, geen suïcidale dreiging (…) Somberheid’. Beide ouders geven toestemming voor de
behandeling.

3.4 Op 27 juli 2023 worden beide ouders uitgenodigd voor een intakegesprek. Klager accepteert in
een e-mail van 2 augustus 2023 de uitnodiging en geeft tevens zijn visie op de problematiek,
waaronder het verbreken door de dochter (en haar broer) van het contact met klager en zijn familie.
Naar aanleiding van deze reactie besluit de GZ-psycholoog om beide ouders apart uit te nodigen voor
een intakegesprek.

3.5 Op 7 augustus 2023 vindt het intakegesprek met klager plaats. Namens F wordt dit gesprek
gevoerd door G (hierna: de behandelaar). De daaropvolgende behandeling van de dochter en de in dat
kader gevoerde ouderbegeleiding met de ouders, wordt eveneens grotendeels gedaan door de
behandelaar.

3.6 De behandelaar werkt onder supervisie en werkbegeleiding van de hoofdbehandelaar. Het
behandelplan is opgesteld door de behandelaar, in overleg en na afstemming met de hoofdbehandelaar.
Dat geldt eveneens voor de vervolgstappen die worden genomen. De behandelaar handelt zelfstandig, onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar die van opvatting is dat de behandelaar, gelet op haar opleiding en ervaring, hiervoor voldoende bekwaam is.

3.7 De dochter is tot eind 2024 onder behandeling bij F. Gedurende die tijd is er regelmatig
contact tussen de behandelaar en klager. Klager uit daarbij zijn twijfels over de aard en
effectiviteit van de behandeling, pleit voor doorverwijzing naar sggz, maakt melding van
tegenwerking bij de moeder en van ouderverstoting van klager door de dochter en haar broer. In zijn
e-mail van 24 augustus 2024 aan de behandelaar bespreekt hij het ook bij hem bestaande vermoeden
van kindermishandeling bij de andere ouder en de noodzaak van melding bij Veilig Thuis.

3.8 Op 5 september 2024 doen de hoofdbehandelaar en de regiebehandelaar een melding bij Veilig
Thuis (hierna: de Melding). Ze schrijven in de melding dat de gezinssituatie zorgelijk is en
daarmee schadelijk voor de dochter, mede door de conflicten tussen vader en moeder die zich
onvoldoende houden aan de aan hen gegeven adviezen. In de Melding wordt beschreven dat de dochter
kampt met negatieve emoties, somberheid, en angst ten gevolge van de problematische scheiding van
haar ouders. Tevens wordt melding gemaakt van (signalen van) een loyaliteitsconflict, waarbij
ouders stagneren in het doorbreken van hun oude verstoorde en destructieve communicatiepatroon.

3.9 In januari 2025 deelt Veilig Thuis mee dat zij het dossier overnemen. Daarmee is de
behandeling bij F beëindigd. Op 23 april 2025 deelt Veilig Thuis aan klager mee dat het dossier
wordt gesloten en dat er geen verdere stappen zullen worden ondernomen. Veilig Thuis is tot de
conclusie gekomen dat er geen sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling.

3.10 Het klaagschrift is op 27 februari 2025 door het college ontvangen. Bij aanvang van de
behandeling was de dochter 14 jaar oud. Ten tijde van het indienen van de klacht en de daaraan
voorafgaande behandeling door F was zij jonger dan 16 jaar. Op 17 maart 2025 wordt de dochter 16
jaar.

4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog

4.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog:
- casus in behandeling nemen/niet doorverwijzen en vervolgens afhouden van doorverwijzing naar
sggz;
- behandeling niet in overeenstemming met hetgeen ervan mocht worden verwacht en het niet volgen
van de verplichtingen uit de Meldcode;
- toen moeder medewerking afwees, was effectieve behandeling illusie en melding onder de Meldcode
verplicht;

- het dossier en melding onvolledig, niet feitelijk juist en misleidende voorstelling van zaken,
en;
- de belangen van de dochter niet heeft laten prevaleren.

4.2 Het college ziet aanleiding (mede vanwege de weinig overzichtelijk wijze waarop het
klaagschrift is opgezet en uitgewerkt) om de klachtonderdelen als volgt samen te vatten en te
herformuleren. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij:
a) de dochter in haar praktijk onder behandeling heeft genomen, de behandeling op onjuiste wijze
heeft uitgevoerd en ten onrechte niet heeft doorverwezen naar de sggz;
b) onvoldoende gevolgen heeft verbonden aan de weigering van moeder om mee te werken aan het
beëindigen van de ouderverstoting en de verplichtingen van de Meldcode niet is nagekomen;
c) het dossier onvolledig en onjuist is bijgehouden, en;
d) de belangen van de dochter onvoldoende heeft behartigd.

4.3 De GZ-psycholoog heeft het college verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en de
klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk
gaat beoordelen, heeft de GZ-psycholoog het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.4 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid
5.1 Klager heeft de klacht ingediend namens zowel zichzelf als zijn dochter. De GZ-psycholoog is
van opvatting dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht, voor zover hij klaagt namens zijn
dochter.

5.2 De dochter was ten tijde van het indienden van de klacht nog geen 16 jaar oud. Dat betekent
dat klager, die met de moeder het ouderlijk gezag heeft over zijn dochter, (zelfstandig) namens
dochter een klacht kan indienen. Weliswaar verdient het de voorkeur dat de door de vader ingediende
klacht mede wordt ondertekend door de dochter als blijk van haar instemming, maar dat is niet
noodzakelijk. Het beperkte contact dat klager met dochter heeft, voorafgaand aan de klacht, staat
ontvankelijkheid ook niet in de weg.

5.3 Alsdan is klager ontvankelijk in zijn, mede namens dochter, ingediende klacht.

5.4 Het college voegt hier volledigheidshalve aan toe dat als klager niet-ontvankelijk zou zijn
geweest in zijn klacht namens dochter (de visie van verweerster), het college desondanks was
toegekomen aan behandeling van de klacht. Klager heeft immers een geheel eigen belang. Bij doorverwijzing met in achtneming van mogelijke ouderverstoting was er ook meer begeleiding voor beide ouders geweest om dit aspect beter in beeld te krijgen en mee te nemen in de behandeling.

inhoudelijk: welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.5 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een
tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdelen a) dochter onder behandeling heeft genomen, de behandeling op onjuiste wijze heeft
uitgevoerd en ten onrechte niet heeft doorverwezen naar gespecialiseerde zorg; en klachtonderdeel
d) de belangen van de dochter heeft onvoldoende behartigd.

5.6 Het college ziet aanleiding beide klachtonderdelen (vanwege de samenhang) gezamenlijk te
behandelen.

5.7 Klager is stelt dat bij de indicatiestelling ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn
melding van ouderverstoting en dat mede al direct daarom doorverwezen had moeten worden naar
gespecialiseerde zorg. De hoofdbehandelaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij
voorafgaand aan het intakegesprek kennis heeft genomen van de e-mail van klager waarin hij dit naar
voren brengt. Desondanks is na de intake besloten om de dochter door F te laten behandelen, zonder
doorverwijzing, ook al behandelt F geen zaken waarin ouderverstoting speelt.

5.8 Het college is op grond van het dossier en de toelichting van partijen ter zitting van
oordeel dat er meerdere signalen zijn die duiden op een mogelijke ouderverstoting. Zo bleek al in
2014 dat er een traject is geweest bij Jeugdzorg rondom het gezin. En in 2015 is er een onderzoek
van de Raad voor de Kinderbescherming geweest. In 2015 en 2016 is er een traject geweest rondom de
complexe scheiding bij onder andere Kinderen uit de Knel. Ook in 2021 is er een traject bij
Jeugdzorg geweest. Bij de aanmelding en start bij F heeft klager een e-mail gestuurd waarbij hij
informatie heeft gegeven en duidelijk zijn vrees heeft uitgesproken voor ouderverstoting. Gezien de
geschiedenis en informatie rondom de complexiteit van de scheiding en het functioneren van de
dochter in twee gezinnen kan geconcludeerd worden dat dit een contra-indicatie is voor basis-ggz.
De verschillende belangen van de gezinsleden en het werken conform meerzijdige partijdigheid vraagt
een meer specialistische benadering die de praktijk van de GZ-psycholoog niet kon bieden. Onder die
omstandigheden had het voor de hand gelegen om de behandeling niet zelf te starten maar door te
verwijzen naar gespecialiseerde zorg, zoals klager terecht stelt. Bij doorverwijzing is er meer
begeleiding mogelijk voor beide ouders en kan (mogelijke) ouderverstoting beter in beeld komen en (eventueel) behandeld. F is daar als basis ggz niet of onvoldoende geschikt voor, zoals ze ook zelf onderkennen. Ter zitting heeft de hoofdbehandelaar en ook GZ-psycholoog erkend dat achteraf gezien doorverwijzing beter was geweest, maar dat destijds een andere inschatting is gemaakt.

5.9 De behandelaar deed vervolgens, nadat de dochter in behandeling was genomen bij F, de
gesprekken met zowel de dochter als met de ouders alleen, zonder duidelijke directe betrokkenheid
van de hoofdbehandelaar. Gelet op de problematiek (een complexe scheiding en de mededeling van
klager dat sprake was van ouderverstoting) was de combinatie van zowel behandeling van de dochter
als het voeren van oudergesprekken (vaak apart, vanwege de slechte onderlinge verstandhouding) niet
verantwoord. Voor de keuze van en de uitvoering door de behandelaar is de hoofdbehandelaar en ook
de GZ-psycholoog (zie ook hierna) verantwoordelijk en tuchtrechtelijk aansprakelijk.

5.10 Het verweer van de GZ-psycholoog (en ook de hoofdbehandelaar) dat zij geen aanwijzingen zagen
voor ouderverstoting en bij afwezigheid daarvan voldoende mogelijkheden zagen voor begeleiding,
volgt het college niet. Het college wijst daarbij op de e-mail van 2 augustus 2023 van klager naar
F voor de intake over contactverbreking dochter, waarbij hij expliciet verzoekt om de
contactverbreking te beschouwen of in ieder geval te benaderen als ouderverstoting. Hij verwijst
ook naar de eerdere hulpverlening voor ouders en de ondertoezichtstelling. Naar deze duidelijke
indicaties voor ouderverstoting is door de GZ-psycholoog geen nader onderzoek laten doen. De enkele
omstandigheid dat de dochter op enig moment zegt enige toenadering tot de vader te willen, is
onvoldoende grond voor een ander oordeel. Zeker nu die toenadering is uitgebleven.

5.11 Het college is dan ook van oordeel dat het onjuist was om de dochter bij F in behandeling te
nemen. Daarmee is ‘te kort door de bocht’ gehandeld, de behandelaar, de hoofdbehandelaar en de
GZ-psycholoog (die daarvoor eindverantwoordelijk draagt) hadden breder moeten kijken naar de
problematiek. Alsdan is dit klachtonderdeel gegrond. Er is ten onrechte niet doorverwezen en de
door F ingezette behandeling voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.

5.12 De GZ-psycholoog was ten tijde van de intake weliswaar niet direct betrokken bij de gemaakte
keuzes, maar draagt daar op dat moment al een eigen verantwoordelijkheid voor als praktijkhoudster.
In die positie is zij gehouden om binnen F de organisatie zodanig in te richten dat de hiervóór
besproken onjuiste keuzes niet gemaakt hadden kunnen worden. Als praktijkhoudster heeft zij
eindverantwoordelijkheid voor kwaliteit van zorg; zij hoort veilige en goede zorg te waarborgen (de
regiebehandelaar hoort tijdens de intakefase kennis te maken met aangemelde cliënt en ouders (LVVP
normen, NIP)), bij evaluaties aan te sluiten). Daarnaast is praktijkhoudster verantwoordelijk voor
de triage.

5.13 Het college heeft kennisgenomen van de uiteenzetting van de regiebehandelaar dat zij pas bij
de Melding en daarmee in een later stadium, betrokken is geweest bij de behandeling. Daarbij heeft
zij – zo erkent zij – onbedoeld onduidelijkheid laten ontstaan over haar rol als regiebehandelaar.
Het college vindt het positief dat de regiebehandelaar daarover in haar verweer duidelijk is
geweest, maar dat laat onverlet dat deze onduidelijkheid door haar zelf is veroorzaakt of in ieder
geval niet is voorkomen, en deze onduidelijkheid daarmee voor haar eigen rekening en risico komt.

5.14 Alsdan is dit klachtonderdeel ook ten aanzien van de regiebehandelaar gegrond.

Klachtonderdeel b) onvoldoende gevolgen heeft verbonden aan de weigering van moeder om mee te
werken aan het beëindigen van de ouderverstoting en de verplichtingen van de Meldcode niet is
nagekomen;

5.15 Klager is van opvatting (zo begrijpt het college) dat de hoofdbehandelaar (en daarmee ook de
GZ-psycholoog) gevolgen had moeten verbinden aan de weigering van de moeder om (de mogelijke)
ouderverstoting van de vader te beëindigen. Daarnaast is de Melding bij Veilig Thuis (ten nadele
van klager) onjuist en onvolledig.

5.16 Zoals het college hiervoor al heeft overwogen, is bij de acceptatie onvoldoende aandacht
gegeven aan de signalen van (mogelijke) ouderverstoting. Indien en voor zover klager de
GZ-psycholoog verwijt dat te vroeg een Melding is gedaan, kan het college hem daarin niet volgen.
Veeleer moet op basis van het dossier en de toelichting van partijen ter zitting worden
geconcludeerd dat eerder te laat dan te vroeg Melding is gedaan – zij het dat daarbij wel overleg
had moeten plaatsvinden met klager.

5.17 In de Melding is onder meer opgenomen dat klager de door F gegeven adviezen niet heeft
opgevolgd. Ter zitting heeft klager toegelicht dat hij het merendeel, zo niet alle, adviezen direct
en daadwerkelijk heeft opgevolgd en zich dus heeft gehouden aan de instructies van F. Ter zitting
is dit door de GZ-psycholoog ook erkend. Het college concludeert dan ook dat de Melding in dit
opzicht onjuist is.

5.18 Belangrijker, in ieder geval voor klager, is dat in de Melding niets is opgenomen over de
door hem gemelde ouderverstoting. Zoals hiervoor overwogen is het college van oordeel dat er
weldegelijk signalen waren van ouderverstoting. De uitlating van de dochter dat zij enige
toenadering tot de vader wenste, is eerder reden om de mogelijke ouderverstoting serieus te nemen
dan om dat te negeren.

5.19 Ter zitting hebben de hoofdbehandelaar en de GZ-psycholoog desgevraagd verklaard dat het
achteraf gezien beter was geweest om eerst, voorafgaand aan de melding, in overleg te treden met
beide ouders, en dus ook met klager. De GZ-psycholoog en de hoofdbehandelaar hebben daarbij het
advies gevolgd van Veilig Thuis om uit voorzorg (zo begrijpt het college) alvast te melden. Echter,
zij hadden er beter voor kunnen kiezen om in afwijking van dit advies eerst het overleg aan te gaan met de ouders en pas (kort) daarna de Melding te doen. Een spoedeisend belang, zodanig dat de melding geen uitstel kon velen, is gesteld noch gebleken.

5.20 Alsdan klaagt klager er terecht over dat de Melding onjuist (het gestelde gebrek aan opvolgen
van adviezen door klager) en vooral onvolledig (geen melding van mogelijke ouderverstoting) is
geweest. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. De overige door klager gemaakte (deel)verwijten
behoeven alsdan geen bespreking meer.

Klachtonderdeel c) het dossier onvolledig en onjuist heeft bijgehouden
5.21 Klager meldt terecht dat het door de behandelaar toegezegde verslag niet is opgenomen in het
dossier. Dit valt de behandelaar zeker te verwijten, maar die is geen partij in deze klacht. Nu
niet gesteld is of aannemelijk is geworden dat de GZ-psycholoog en/of de hoofdbehandelaar
wetenschap had van deze toezegging van de behandelaar of daarvan op de hoogte had moeten zijn,
treft dit klachtonderdeel (ten aanzien van verweerster) geen doel. Zoals hiervóór al overwogen gaat
het tuchtrecht uit van persoonlijke verantwoordelijkheid en daarvan is hier geen sprake. Dit
klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Slotsom
5.22 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is, met uitzondering van
klachtonderdeel c.

Maatregel
5.23 Het college is zonder meer overtuigd van de goede intenties van de betrokken behandelaren.
Echter, bij de indicatiestelling zijn serieuze fouten gemaakt - meer in het bijzonder de beslissing
van het starten van de behandeling terwijl daarvoor de expertise ontbrak. In plaats daarvan had
moeten worden doorverwezen. Daarmee voldoet de behandeling aan het gezin en de dochter niet aan de
te stellen eisen en is daarmee ook de ouders – waaronder klager – deskundige begeleiding onthouden.

5.24 Daarnaast voldoet de Melding niet aan de te stellen eisen. Vooropstaat dat het noodzakelijk
is dat zorgverleners tijdig melden bij Veilig Thuis in geval van onveilige situaties voor een kind.
Echter, daarbij moeten de belangen van derden wel voldoende meegewogen worden en dat is hier
onvoldoende gedaan. Zo is de Melding te voortvarend gedaan, omdat voorafgaand overleg met klager in
de reden had gelegen en ook mogelijk was. Het daarmee opgelopen tijdsverlies was te overzien. Dat
heeft er ook toe geleid dat in de Melding een onjuistheid is opgenomen, zijnde het verwijt dat
klager niet de gegeven adviezen heeft gevolgd. Belangrijker is dat in de Melding geen mededeling is
gedaan van (door de klager gestelde) ouderverstoting, terwijl dat wel van belang was voor een
zorgvuldige en volledige Melding. Het opvolgen van het advies van Veilig Thuis (zoals de
GZ-psycholoog dat heeft verwoord) om maar alvast te melden en later verder te zien, voldoet niet aan de
zorgvuldigheidsnorm. De GZ-psycholoog had haar verantwoordelijkheid moeten nemen.

5.25 Dit alles overziend komt het college tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een
waarschuwing, zijnde een zakelijke terechtwijzing voor wat iedere zorgverlener kan overkomen. Het
college acht de maatregel van berisping passend en geboden, zowel voor de GZ-psycholoog als voor de
hoofdbehandelaar.

Publicatie
5.26 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin
gelegen dat andere zorgverleners mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal
plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en d) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
- legt de GZ-psycholoog de maatregel op van berisping;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter
publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschriften De Psycholoog.

Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, L.G.J. Hendrix, lid-jurist,
M.D. Mostert-Uijterwijk, I.E. Visser en S.M. van Es, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.J.E.
van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op
16 december 2025.