ECLI:NL:TGZRAMS:2022:181 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4262
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2022:181 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-12-2022 |
Datum publicatie: | 14-12-2022 |
Zaaknummer(s): | A2022/4262 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht kennelijk niet-ontvankelijk tegen een psychiater. Verweerder is psychiater en als bestuurder zorg werkzaam bij een zorgaanbieder. In zijn hoedanigheid als bestuurder heeft verweerder namens de zorgaanbieder een schriftelijke reactie ingediend op de klacht van klaagster bij de geschillencommissie. Klaagster verwijt verweerder dat hij onjuiste medische informatie heeft aangeleverd, waarbij sprake is van valsheid in geschrift. Er heeft geen behandelrelatie tussen klager en verweerder bestaan. De eerste tuchtnorm is daarom niet van toepassing op deze klacht. De tweede tuchtnorm is ook niet van toepassing. Uit de brief volgt niet dat verweerder deze reactie in zijn hoedanigheid van psychiater heeft opgesteld, of vanuit psychiatrisch oogpunt een reactie heeft gegeven; deze reactie had evengoed door een andere bestuurder zonder het specialisme psychiater kunnen zijn geschreven. Zoals is opgemerkt in het verweerschrift, is het indienen van een reactie door de bestuurder zorg in een dergelijke procedure een beleidsmatige keuze van de zorgaanbieder. Dat betekent dat verweerder geacht moet worden uitsluitend in zijn hoedanigheid als bestuurder op de klacht van klaagster bij de geschillencommissie te hebben gereageerd, onder bijvoeging van het dossier zoals dat door de behandelende zorgverleners is opgesteld. Dit handelen van verweerder heeft onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM
Voorzittersbeslissing van 14 december 2022 naar aanleiding van de op 25 juli 2022
bij het college
ingekomen klacht van
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
psychiater, werkzaam te D, verweerder,
gemachtigde: mr. A.K.M.T. Rongen, werkzaam te Utrecht.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juli 2022;
- het verweerschrift met bijlage, ontvangen op 21 oktober 2022.
2. DE OVERWEGINGEN
2.1 De voorzitter moet beoordelen of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen.
De voorzitter
is van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Voor die beslissing is
het volgende
van belang.
2.2 Klaagster is van 7 september 2019 tot en met 26 september 2019 opgenomen geweest
bij E,
aanvankelijk op vrijwillige basis, die na een aantal dagen is omgezet in een gedwongen
opname. Uit
het klaagschrift blijkt dat dit voor klaagster een heel moeilijke periode is geweest,
waar zij nog
steeds gevolgen van ondervindt. Op 17 februari 2020 heeft klaagster een klacht ingediend
bij de
Klachtencommissie van F, en vervolgens bij de Geschillencommissie Zorg (hierna: de
geschillencommissie).
2.3 Verweerder is psychiater en als bestuurder zorg werkzaam bij E. In zijn hoedanigheid
als
bestuurder heeft verweerder namens E, een schriftelijke reactie ingediend op de klacht
van
klaagster bij de geschillencommissie. Bij de reactie is het elektronische patiëntendossier
van
klaagster ingediend. Klaagster verwijt verweerder dat hij onjuiste medische informatie
heeft
aangeleverd, waarbij rapportages (inhoudelijke zorgregistraties) in het elektronisch
patiëntendossier zijn verwijderd, gewijzigd of vervalst met het doel collega’s uit
de wind te
houden. Volgens klaagster is sprake van valsheid in geschrift.
De eerste tuchtnorm
2.4 Ten eerste moet worden beoordeeld of er sprake is van een behandelrelatie en
daarmee van
toepasselijkheid van de zogenoemde eerste tuchtnorm. De eerste tuchtnorm staat omschreven
in
artikel 47 lid 1 sub a van de Wet op de beroepen van de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG). Vast
staat dat verweerder niet bij de zorg voor klaagster betrokken is geweest. Er heeft
dus geen
behandelrelatie tussen klager en verweerder bestaan. De eerste tuchtnorm is daarom
niet van
toepassing op deze klacht.
De tweede tuchtnorm
2.5 De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of de gedragingen waarover
geklaagd
wordt, gebracht kunnen worden onder de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub b Wet
BIG). Volgens
vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (ECLI:NL:TGZCTG:2016:316)
kan een BIG-geregistreerde zorgverlener in een bestuurlijke of leidinggevende functie
voor
haar/zijn handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn. De zorgverlener moet dan wel
hebben
gehandeld in de hoedanigheid waarvoor hij of zij BIG-geregistreerd is. Voor het handelen
in strijd
met de tweede tuchtnorm is verder vereist dat dit voldoende weerslag heeft op de individuele
gezondheidszorg.
2.6 In de onderhavige zaak heeft verweerder per brief een reactie gegeven in het
kader van de
klachtenprocedure bij de geschillencommissie in zijn hoedanigheid als bestuurder zorg
van E, als
zorgaanbieder. Weliswaar heeft hij achter zijn naam de brief ondertekend met “psychiater”
en
“Bestuurder zorg”, maar uit de brief volgt niet dat verweerder deze reactie in zijn
hoedanigheid
van psychiater heeft opgesteld, of vanuit psychiatrisch oogpunt een reactie heeft
gegeven; deze
reactie had evengoed door een andere bestuurder zonder het specialisme psychiater
kunnen zijn
geschreven. Zoals is opgemerkt in het verweerschrift, is het indienen van een reactie
door de
bestuurder zorg in een dergelijke procedure een beleidsmatige keuze van de zorgaanbieder.
Dat
betekent dat verweerder zich bij zijn optreden als bestuurder niet heeft begeven op
het terrein
waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register
(psychiater).
Verweerder is als bestuurder ook niet inhoudelijk verantwoordelijk voor de door anderen
verleende
zorg aan klaagster tijdens haar verblijf bij E. Een BIG-geregistreerde zorgverlener
kan namelijk
alleen worden aangesproken voor persoonlijke handelingen of persoonlijk nalaten. Er
zijn
uitzonderingen, zoals opleidingssituaties, maar die spelen hier niet.
2.7 Voor zover daadwerkelijk sprake zou zijn van wijziging van het dossier door
verweerder vóór
het indienen van zijn brief bij de geschillencommissie, zoals klaagster heeft aangevoerd,
dan zou
dit wel schending van de tweede tuchtnorm kunnen meebrengen, omdat dit uiteraard een
behoorlijke
BIG-geregistreerde zorgverlener niet betaamt. Verweerder heeft dit verwijt stellig
tegengesproken
en klaagster heeft dit onvoldoende onderbouwd. De verschillen die zij noemt tussen
de documenten
“BVB-Evaluatie-26.pdf Afdrukdatum: 31-12-2019 – 16:19:29” en “BVB- Evaluatie-Behandelplan-36.pdf
Afdrukdatum: 09-11-2020 – 13:59:17” rechtvaardigen niet de conclusie dat verweerder
uit het tweede
document inhoudelijke zorgregistraties en een belofte van de regiebehandelaar zou
hebben
‘weggepoetst’. Dit aan de geschillencommissie overgelegde document is gedateerd 10
september 2019.
Nu klaagster op 10 september 2019 was opgenomen, is begrijpelijk dat dit document
nog niet alle informatie bevat die wel in het andere genoemde document (gedateerd
17 september 2019) wordt vermeld. Verder zijn de rapportages bijgehouden door de behandelende
zorgverleners van klaagster. Nog los van de vraag of kan worden vastgesteld dat het
dossier incompleet is of dat er gegevens in de rapportages niet correct zijn weergegeven,
valt uit
de (loggegevens van de) rapportages niet op te maken dat deze door verweerder gewijzigd
zouden zijn
of dat op enig andere wijze sprake zou zijn van valsheid in geschrift. Bovendien vermeldt
de brief
van verweerder aan de geschillencommissie dat aan het digitale dossier van de commissie
ook de
dossieronderdelen Psychiatrische decursus, Afspraken en Beloop, Verpleegkundige rapportage,
Groepsrapportage en Somatische Rapportage worden toegevoegd. In zoverre is voldoende
aannemelijk
dat verweerder alle relevante dossieronderdelen aan de geschillencommissie heeft doorgestuurd.
De
voorzitter ziet in het dossier ook geen andere aanknopingspunten voor het (ernstige)
verwijt van
klaagster aan het adres van verweerder van valsheid in geschrift.
2.8 Dat betekent dat verweerder geacht moet worden uitsluitend in zijn hoedanigheid
als
bestuurder op de klacht van klaagster bij de geschillencommissie te hebben gereageerd,
onder
bijvoeging van het dossier zoals dat door de behandelende zorgverleners is opgesteld.
Dit handelen
van verweerder heeft onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg. De voorzitter
is
daarom van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.
3. DE BESLISSING
De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 14 december 2022 door N.B. Verkleij, voorzitter, in
tegenwoordigheid van R.C. Kruit, secretaris.