ECLI:NL:TGZRAMS:2022:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2021/3112

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2022:13
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 03-02-2022
Zaaknummer(s): A2021/3112
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster is onderzocht door verweerster (verzekeringsarts) in het kader van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Verweerster achtte ook een psychiatrisch onderzoek noodzakelijk; via de bedrijfsarts heeft zij georganiseerd dat dit werd uitgevoerd. Verweerster heeft van haar onderzoek een rapport opgesteld, waarin zij het rapport van de psychiater heeft betrokken. Klaagster is ontevreden over de werkwijze van verweerster en maakt haar verschillende verwijten, onder meer een ondeugdelijk rapport, schending geheimhouding, het wijzigen van de vraagstelling van de aanvrager en klaagster niet in kennis stellen van de vraagstelling en partijdig handelen. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.Het college heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 18 mei 2021 binnengekomen klacht van:

A,
wonende te B
klaagster,

tegen

C,
verzekeringsarts,
werkzaam te D,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.J. Peet te Utrecht.

1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 27 oktober 2021 gehouden vooronderzoek.
De klacht is op 10 december 2021 in raadkamer behandeld.

2. Waar gaat de zaak over en wat is de beslissing?
Verweerster heeft klaagster onderzocht in het kader van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Omdat zij in dat verband ook een psychiatrisch onderzoek noodzakelijk achtte, heeft zij via de bedrijfsarts georganiseerd dat dit werd uitgevoerd. Verweerster heeft van haar onderzoek een rapport opgesteld, waarin zij het rapport van de psychiater heeft betrokken. Klaagster is ontevreden over de werkwijze van verweerster en maakt haar verschillende verwijten. Het college acht de klacht kennelijk ongegrond en licht dit als volgt toe.

3. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster is op 20 augustus 2020 gezien door de bedrijfsarts op zijn spreekuur. Uit de schriftelijke terugkoppeling naar de werkgever van die datum blijkt dat klaagster zich per 22 februari 2019 had ziekgemeld en dat een deskundigenoordeel van december 2019 “een situatieve arbeidsongeschiktheid aan[gaf] voor ieder werk binnen dit gebouw…” Gelet op een (fictieve) betermelding op 1 maart 2020 en een nieuwe ziekmelding op 19 juni 2020 vroeg de bedrijfsarts zich af of sprake was van een nieuwe ziekmelding of van een doorlopende ziekmelding. De bedrijfsarts concludeerde in de brief: “Daar in beide situaties terugkeer naar werk bij eigen werkgever niet meer mogelijk lijkt te zijn blijft de vraag wat het einddoel van de re-integratie is en hoe dat bereikt moet worden.”

3.2 In de terugkoppeling naar de werkgever van het consult met klaagster van 13 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts onder meer geschreven: “M.i. zijn er momenteel zeker benutbare mogelijkheden. Advies is om via een onafhankelijke expertise een FML [college: functionele mogelijkheden lijst] volgens UWV richtlijnen op te laten stellen om dit objectief in kaart te brengen.”


3.3 Verweerster is als verzekeringsarts werkzaam voor een onafhankelijk expertisebureau. In november 2020 is bij het expertisebureau een aanvraag binnengekomen voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek van klaagster. De werkgever heeft desgevraagd op 9 december 2020 aan klaagster bericht: “Je blijft vragen naar de specifieke opdracht voor [het expertisebureau]. Wij hebben je nu al enkele keren aangegeven dat [het expertisebureau] de opdracht heeft gekregen om een FML op te stellen. We verwachten dat je hieraan meewerkt.”

3.4 Op 5 februari 2021 heeft de kantonrechter een vonnis gewezen tussen klaagster en haar werkgever. Uit de door klaagster overgelegde passage van dit vonnis blijkt dat de werkgever klaagster herhaaldelijk heeft medegedeeld dat hij het expertisebureau opdracht heeft gegeven om een FML op te stellen. Klaagster kon zich vinden in het verzoek om een FML, maar wilde niet meewerken aan een medisch onderzoek. De kantonrechter heeft geoordeeld dat klaagster daaraan wel diende mee te werken en overwoog daarbij: “De werkgever hoeft ook niet op de hoogte te worden gesteld van de inhoud van dit medisch onderzoek. Hij hoeft alleen op de hoogte te worden gesteld van wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot de belastbaarheid van [klaagster].”

3.5 De bedrijfsarts heeft desgevraagd aan klaagster medegedeeld:
- op 18 februari 2021: “De vraagstelling was reeds beschreven in de terugkoppeling van het spreekuur van 13 oktober. Ik neem aan dat [het expertisebureau] die terugkoppeling in bezit heeft. Verder heb ik geen aanvullende vragen gesteld.”
- op 9 maart 2021: “Ik heb NIET zelf de aanvraag ingediend bij [het expertisebureau] maar deze zal gebeurd zijn op basis van mijn laatste terugkoppeling waarin staat : “Advies is om via een onafhankelijke medische expertise een FML volgens UWV richtlijnen op te laten stellen om dit objectief in kaart te brengen.” ”

3.6 Op 2 maart 2021 heeft het onderzoek plaatsgevonden bij verweerster. Verweerster achtte een aanvullend psychiatrisch onderzoek nodig en heeft dit afgestemd met de bedrijfsarts. Voor het aanvullend onderzoek is een offerte naar de werkgever gezonden. Na accordering daarvan is klaagster uitgenodigd voor het psychiatrisch onderzoek, bestaande uit een gesprek met een psycholoog en een gesprek met de psychiater. Het gesprek tussen klaagster en de psychiater is gevoerd op 21 april 2021.

3.7 Desgevraagd is door het secretariaat van het expertisebureau aan klaagster op 3 mei 2021 medegedeeld: “De aanvraag is bij ons ingediend door de werkgever, met als afwijkend rapportage adres de bedrijfsarts.”

3.8 Op 3 mei 2021 is het conceptrapport van verweerster samen met het concept-psychiatrisch rapport aan klaagster toegezonden ter inzage en correctie. In de begeleidende e-mail van die datum staat onder meer het volgende: “Indien de rapportage feitelijke onjuistheden bevat -zoals een onjuiste geboortedatum of naam- dan kunt u dat aangeven. Dit is het zogenaamde correctierecht. (…) Het correctierecht geldt uiteraard niet voor de observaties, de conclusies en de diagnose. Of uw correcties uiteindelijk in de definitieve versie van het rapport worden opgenomen blijft overigens ter verantwoording van de desbetreffende specialist. (…) Wij zullen in alle gevallen uw opmerkingen op de concept rapportage meesturen naar de aanvrager, zodat deze kennis kan nemen van uw reactie. Indien u hier bezwaar tegen heeft verzoeken wij u dit duidelijk kenbaar te maken.”

3.9 Klaagster heeft per e-mail van 3 mei 2021 gevraagd om een wat langere termijn voor haar reactie dan de door het expertisebureau gegeven drie dagen, omdat zij niet voldoende had aan drie werkdagen om alle onjuistheden uit te schrijven. Verder heeft klaagster onder meer geschreven: “Ook is nog niet duidelijk wie de aanvrager is. De bedrijfsarts zegt dat niet te zijn en ook zegt hij geen vragen te hebben gesteld. De vragen die jullie opnemen zijn ook volgens werkgever niet door werkgever gesteld. Jullie stellen eerder dat werkgever de aanvrager is. (…) Er zijn 2 rapportages. Er is geen psychologisch rapport aangevraagd door de bedrijfsarts (die heeft helemaal geen aanvraag gedaan) maar alleen een expertise voor het opstellen van een FML geadviseerd aan werkgever. Werkgever heeft alleen een FML gevraagd. (…) Nu lees ik dat het rapport van de psycholoog en psychiater direct naar [verweerster] is gestuurd. Daardoor kan ik mijn correctierecht en inzagerecht niet meer uitoefenen. (…) De werkelijke opdracht, zo lees ik, was dus een psychologisch onderzoek en een second opinion. Dat is verborgen gehouden voor mij en de rechter. Dat was niet wat werkgever en bedrijfsarts mij en de rechter vertelde. Nu word ik geconfronteerd met een rapport waar helemaal niet om gevraagd is. Achteraf blijkt dus dat ik heb meegewerkt aan een ander onderzoek dan wat mij verteld is.”

3.10 De psychiater heeft per e-mail van 6 mei 2021 aan klaagster laten berichten: “Er is in eerste instantie een FML aangevraagd. [Verweerster] heeft hierna geadviseerd aan de bedrijfsarts om een psychiatrische expertise uit te laten voeren in verband met de door u gemelde psychische klachten. Dit heeft de bedrijfsarts vervolgens gedaan. Hierbij hebben wij de standaardvraagstelling gehanteerd, zoals weergegeven in het rapport. Vervolgens heeft u een gesprek met een psycholoog en met mij als psychiater gehad, waarna ik op basis hiervan een verslag gemaakt heb. Dit verslag heeft [verweerster] vervolgens gebruikt om de vragen aan haar gesteld te kunnen beantwoorden. Het rapport van mij - waarin de informatie van de psycholoog is verwerkt - en het rapport van [verweerster] zijn nu ter inzage en ter correctie aan u toegestuurd. (…) Graag wil ik u er nogmaals attent op maken dat het inzage- en correctierecht alleen feitelijke onjuistheden betreft.”

3.11 Op 7 mei 2021 heeft klaagster verweerster haar opmerkingen toegezonden. Het betreft 10 pagina’s met 49 punten. Klaagster heeft daarbij aangegeven dat zij het verweerster verbood om de e-mail van klaagster of de inhoud daarvan intern of extern met wie dan ook te delen.

3.12 Verweerster heeft klaagster op 10 mei 2021 onder meer het volgende bericht: “Ik zal de feitelijke onjuistheden in mijn rapport aanpassen. Mijn rapport bevat wel een KFM (kritische FML). Volgens de wet heeft u geen blokkeringsrecht. Uw rapport wordt niet gestuurd naar de werkgever, maar naar de bedrijfsarts. De bedrijfsarts is de aanvrager van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en aangezien u geen toestemming geeft het rapport naar de bedrijfsarts te sturen, verzoek ik u toestemming te geven om dit te bespreken met de bedrijfsarts. Zoals aangegeven is het inzage- en correctierecht alleen feitelijke onjuistheden te corrigeren. De overige zaken vallen buiten het inzage- en correctierecht.”

3.13 Uiteindelijk is alleen een FML naar de bedrijfsarts gestuurd. De rapportage van verweerster en de psychiatrische rapportage zijn niet verzonden

4. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerster dat zij:
1. eigenhandig de aanvrager wijzigt van werkgever in bedrijfsarts en daarbij de feiten miskent die uit de bewijsmiddelen blijken;
2. eigenhandig de opdrachtgever wijzigt van werkgever in bedrijfsarts en daarbij de feiten miskent die uit de bewijsmiddelen blijken;
3. de vraagstelling van de aanvrager en opdrachtgever wijzigt, daarbij de feiten miskent en niet aan de aanvraag toetst;
4. klaagster niet in kennis stelt van de vraagstelling noch van de aanvraag en inconsistent is in haar stelling daarover;
5. stelt haar geheimhouding te zullen schenden;
6. werkt met het rapport van de psychiater, ondanks haar wetenschap dat de psychiater zich niet aan de aanvrager, opdrachtgever, vraagstelling, geheimhouding en wettelijke plichten houdt;
7. een ondeugdelijk rapport opstelt;
8. een oneigenlijke methode van onderzoek uitvoert, die niet geschikt is voor beantwoording van de vraag en opdracht;
9. partijdig handelt.


5. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Het college zal in het navolgende, voor zover nodig, nader ingaan op hetgeen verweerster heeft aangevoerd.

6. De beoordeling
Maatstaf
6.1 Bij de beoordeling van de vraag of een deskundigenadvies of -rapport van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van haar deskundigheid.

6.2 Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen. Klachtonderdelen 1 en 2 – aanvrager/opdrachtgever

6.3 De opdracht tot het opstellen van een verzekeringsgeneeskundige rapportage aan een onafhankelijk expertisebureau kan feitelijk uitgaan van de werkgever of van de bedrijfsarts. Aangezien de werkgever de rapportage zal moeten betalen, is de werkgever in beide gevallen de formele opdrachtgever; als de bedrijfsarts feitelijk de opdracht geeft, hetgeen niet ongebruikelijk is, wordt hij dus geacht dit namens de werkgever te doen. In dit geval blijkt voldoende dat de opdracht ook feitelijk van de werkgever is uitgegaan.

6.4 Aanleiding voor het geven van de opdracht aan het expertisebureau was het advies van de bedrijfsarts van 13 oktober 2020 om een FML op te laten stellen. De opdracht van de werkgever aan het expertisebureau hield ook niet meer in dan een FML op te stellen. Voordat een verzekeringsarts een FML kan opstellen, moet zij een medisch onderzoek uitvoeren, omdat zij alleen aan de hand van zo’n onderzoek de medische beperkingen van de onderzochte persoon kan vaststellen. Zonder medisch onderzoek kan geen FML worden ingevuld. Als er bij de opdracht geen concrete vragen worden gesteld, zal de verzekeringsarts aan de hand van een min of meer standaard vragenlijst het medisch onderzoek uitvoeren.

6.5 De bevindingen van de verzekeringsarts bestaan uit een medische rapportage met daaraan gekoppeld de FML. Aangezien de werkgever geen recht heeft op medische informatie over zijn werknemer, kan de verzekeringsarts over medische zaken niet met de werkgever communiceren en kan de verzekeringsarts evenmin de bij de FML behorende rapportage aan de werkgever toezenden. De rapportage wordt daarom aan de bedrijfsarts gezonden; dit is het ‘afwijkende rapportageadres’ uit de e-mail van het expertisebureau van 3 mei 2021 (aangehaald onder 3.7 hiervoor).

6.6 In dit geval is de opdracht tot het opstellen van een FML formeel van de werkgever gekomen. De opdracht is gebaseerd op het advies van de bedrijfsarts van 13 oktober 2020. Klaagster heeft niet weersproken dat verweerster haar dit heeft uitgelegd tijdens het consult van 2 maart 2021 en dat zij klaagster heeft medegedeeld dat het rapport alleen aan de bedrijfsarts zou worden gestuurd. Daarom staat het adres van de bedrijfsarts ook als rapportageadres genoemd. Het feit dat verschillende betrokkenen, die door klaagster zijn benaderd met haar vragen over de hoedanigheid van de opdrachtgever, wellicht niet juridisch correct, eensluidend en/of heel duidelijk op die vragen hebben geantwoord, is verweerster niet aan te rekenen. Waar het om gaat is dat het klaagster in ieder geval door verweerster is uitgelegd, dat de rapportage niet naar de werkgever zou gaan, maar naar de bedrijfsarts. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 3 en 4 – vraagstelling en onderzoek
6.7 Aan verweerster is verzocht een FML op te stellen. Daarbij zijn aan verweerster geen specifieke vragen gesteld. Om evenwel een FML op te kunnen stellen, dient – zoals hiervoor overwogen – een medisch onderzoek plaats te vinden. Daarbij moet een geschikte methode van onderzoek worden gehanteerd en de resultaten van het onderzoek moeten inzichtelijk gemaakt worden. Om dat te kunnen doen is het gebruikelijk om een vragenlijst te hanteren, ook als er geen concrete vragen door de opdrachtgever zijn gesteld. In het laatste geval hanteert de rapporteur een min of meer standaardvraagstelling, die kan worden gezien als een “stappenplan” om tot een diagnose te kunnen komen. Dat heeft verweerster hier ook gedaan. De vraagstelling die verweerster heeft gehanteerd is niet ongebruikelijk en geschikt voor de rapportage die zij moest maken. Verweerster heeft dan ook geen vraagstelling gewijzigd en evenmin een ander onderzoek uitgevoerd dan van haar is gevraagd.

6.8 Als een verzekeringsarts tijdens het onderzoek meent dat de expertise van een andere specialist moet worden ingeroepen om de belastbaarheid te kunnen vaststellen, overlegt zij met de bedrijfsarts daarover. Als de bedrijfsarts daarmee instemt, wordt vervolgens die andere specialist gevraagd om (ook) te rapporteren. De door de specialist opgestelde rapportage maakt onderdeel uit van de totale verzekeringsgeneeskundige rapportage, die uiteindelijk alleen naar de bedrijfsarts gaat en niet naar de werkgever.
Het is dus niet ongebruikelijk om in het kader van het onderzoek een separate specialistische expertise te vragen. Het stond verweerster dan ook vrij om de psychiater in haar onderzoek te betrekken.

6.9 Dat verweerster klaagster niet juist of niet volledig zou hebben geïnformeerd over de vraagstelling dan wel het onderzoek is het college niet uit het dossier gebleken. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 6, 7 en 8 – rapportage
6.10 Het college is van oordeel dat de rapportage van verweerster voldoet aan de criteria die daarvoor gelden, zie hiervoor ook 5.1. Het rapport is duidelijk en vermeldt de informatie waarvan verweerster gebruik heeft gemaakt. De conclusies van verweerster zijn inzichtelijk en zij is binnen de grenzen van haar deskundigheid gebleven. In het rapport heeft verweerster de elementen uit het psychiatrische rapport gebruikt die zij nodig had om de FML te kunnen opstellen. Het college ziet geen reden waarom verweerster van de door de psychiater gemaakte rapportage geen gebruik had mogen maken. Ook die rapportage voldoet naar het oordeel van het college aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Hetgeen het college hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de opdrachtgever/aanvrager en vraagstelling geldt evenzeer voor de uitgebrachte psychiatrische rapportage. Nu verweerster de psychiatrische rapportage had geïnitieerd en deze bedoeld was om door haar te worden betrokken in haar eigen rapportage, stond het de psychiater vrij om aan verweerster te rapporteren. Deze klachtonderdelen zijn eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 5 - geheimhoudingsverplichting
6.11 Van enige (aankondiging van) schending door verweerster van haar geheimhoudingsverplichting is niet gebleken. Omdat klaagster het niet eens was met de inhoud van het (concept)rapport heeft verweerster besloten om de rapportage niet te verzenden. Het is ongelukkig dat in de e-mail van het expertisebureau van 3 mei 2021 wordt gezegd dat opmerkingen op een conceptrapport in alle gevallen worden meegestuurd naar de aanvrager. De bedoeling is dat de rapporterend arts gebleken feitelijke onjuistheden in het conceptrapport op aangeven van de werknemer corrigeert. Overige reacties op een rapport kunnen wel worden meegezonden naar de bedrijfsarts, mits de werknemer daarmee akkoord is. Uit het feit dat in de e-mail van 3 mei 2021 ook wordt vermeld dat klaagster tegen die verzending van haar reactie aan de bedrijfsarts bezwaar kon maken, blijkt echter voldoende dat bij een dergelijk bezwaar de opmerkingen niet zouden worden doorgestuurd en dat ‘in alle gevallen’ dus te stellig is geformuleerd. In ieder geval kan hieruit niet worden geconcludeerd dat verweerster voornemens was haar geheimhoudingsverplichting te schenden. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 9 - partijdigheid
6.12 Tot slot is ook klachtonderdeel 9 kennelijk ongegrond. Het dossier biedt het college geen aanknopingspunten om aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van verweerster te twijfelen.

6.13 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

7. De beslissing


Het college verklaart de klachti n alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 28 januari 2022 door:
N.B. Verkleij, voorzitter,
E.G. van der Jagt en P. Eken, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo, secretaris.