ECLI:NL:TGZRAMS:2015:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/135

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:13
Datum uitspraak: 27-01-2015
Datum publicatie: 27-01-2015
Zaaknummer(s): 2014/135
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisars onder meer dat deze in eerste instantie heeft nagelaten om een melding te doen bij het AMK, terwijl hij klaagster had beloofd om dit wel te doen. De melding die uiteindelijk, een half jaar later is gedaan is onzorgvuldig volgens klaagster omdat zonder dat de huisarts kennis had van de achtergrond van klaagster of inzage in het dossier klaagster als psychiatrische patiënt wordt neergezet. Gegrond, waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 april 2014 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende en werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op 23 april 2014;

- het aanvullende klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op 29 april 2014;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- een brief van klaagster van 4 juli 2014;

- het proces-verbaal van het op 15 oktober 2014 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- een brief van klaagster van 2 november 2014.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 16 december 2014 behandeld.

Klaagster, verweerder en diens gemachtigde waren aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is de moeder van E, geboren oktober 1999, en verweerder was de schoolarts van E.

2.2 Klaagster is gescheiden van de vader van E. In de periode juni 2013 tot april 2014 woonde E doordeweeks bij klaagster, en had hij een omgangsregeling met zijn vader.

2.3 De vader van E verbleef begin 2013 enkele maanden in een kliniek voor verslavingszorg ‘F’ in G.

2.4 In juni 2013 heeft klaagster haar zorgen geuit bij de intern begeleider van school over de opvoedsituatie van E bij zijn vader. De directe aanleiding hiervoor was een incident waarbij vader en E een nacht in de auto hadden geslapen, omdat vader zijn huissleutel was vergeten. De intern begeleider verwees klaagster door naar verweerder vanwege zijn expertise op het gebied van kindermishandeling.

2.5 Medio juni 2013 vond een gesprek plaats tussen klaagster en verweerder waarin klaagster haar zorgen meldde over de situatie van E bij zijn vader. Klaagster heeft verweerder tijdens dit gesprek verzocht een melding te doen bij het Advies-en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (hierna: AMK).

De e-mail d.d. 17 juni 2013 van verweerder aan klaagster met betrekking tot de AMK-melding luidt:

“ Hoi A,

Even voor de statistiek: ik doe dit als huisarts, niet als schoolarts omdat we anders eerst via het zorgteam moeten..

Ik heb gebeld met F, zij gaan met H bespreken dat er hulp moet komen en als hij instemt ga ik dat regelen, als hij niet instemt doe ik AMK melding.

Ik hou je op de hoogte, jij mij ook, dank daarvoor.

Groet, C ”

De e-mail van verweerder aan klaagster d.d. 23 juni 2013 bevat, zover van belang, de volgende tekst:

“Hoi A,

Ik heb H gesproken en hij is bereid om mee te werken aan wat nodig lijkt voor

E. Ik zou graag E zelf een keer spreken (…)…….

Groet, C”

2.6 Verweerder werd vervolgens de huisarts van vader.

2.7 In de periode juni 2013 tot januari 2014 werden aan verweerder door school en/of klaagster geen nieuwe zorgsignalen gemeld over de opvoedsituatie van E bij zijn vader. Echter, vanaf juni 2013 liepen de spanningen en conflicten tussen klaagster en haar ex-partner, onder andere over de bezoekregeling en de alimentatie, steeds hoger op.

2.8 Uiteindelijk heeft verweerder in februari 2014 een melding gedaan bij het AMK vanwege de verharding van het conflict tussen klaagster en haar ex-partner en de weerslag die dat had op E. Bovendien ontving verweerder zorgelijke signalen van school en de behandelaren van de vader van E.

2.9 In de schriftelijke melding aan het AMK heeft verweerder gemeld dat de ouders van E beiden een belaste achtergrond hebben. In de e-mailwisseling die hierover vervolgens ontstond, schrijft verweerder op 19 maart 2014 het volgende aan klaagster:

“ Beste A,

De volgende zin staat er in mijn melding aan het AMK: Beide hebben een belaste achtergrond: moeder in de psychiatrie, vader in de verslavingszorg.

Dit is een heel objectieve weergave van de realiteit en gebaseerd op eigen

waarneming, namelijk dat wat je mij zelf verteld hebt en ook in deze mail bevestigd.

Ik zie dan ook geen reden om het AMK te verzoeken om een rectificatie. Als

de weergave in het rapport zó is dat er staat dat je nu psychiatrisch

patiënt bent moet je eventueel het AMK zelf verzoeken dat te wijzigen. (…) “

2.10 In april 2014 verbleef E, na bemiddeling van Bureau Jeugdzorg, voor een periode van een maand in een pleeggezin. Na deze pleegzorgplaatsing is E bij zijn vader gaan wonen en heeft hij een omgangsregeling met zijn moeder.

3. De klacht en het standpunt van klager

Klaagster klaagt namens haar zoon. Tijdens de terechtzitting is de klacht door het college met klaagster besproken en vastgesteld. De klacht van klaagster houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. In juni 2013 geen AMK-melding heeft gedaan, terwijl hij dit wel had toegezegd aan klaagster. Voorts verwijt klaagster verweerder, dat hij haar toentertijd niet op de hoogte heeft gesteld van zijn besluit om vooralsnog geen AMK-melding te doen, en bij herhaling niet of ontwijkend te hebben gereageerd op vragen hierover.

2. Een vechtscheiding heeft aangedragen als grond voor de melding bij het AMK, en in de schriftelijke melding ten onrechte heeft geschreven dat klaagster een belaste achtergrond heeft in de psychiatrie. Bovendien heeft verweerder geweigerd om dit te rectificeren. Beide kwalificaties, vechtscheiding en psychiatrische achtergrond, hebben een stigmatiserende werking waardoor de weg naar adequate hulpverlening voor het gezin werd afgesloten.

3. Klaagster heeft gepasseerd als (gezagdragende) ouder door met E afspraken te maken over een ‘time-out’ periode bij de ouders van klaagster zonder overleg met klaagster.

4. Misbruik heeft gemaakt van zijn positie door de huisarts van E en het zorgteam welbewust te passeren.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft primair aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat klaagster de klacht namens haar 15-jarige zoon heeft ingediend en hij niet op de hoogte is van de klacht. Subsidiair heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college heeft allereerst de vraag te beantwoorden of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Het college overweegt daartoe als volgt.

In de uitspraak van het CTG van 12 oktober 2000 (gepubliceerd in TvGR) is geoordeeld dat een naaste betrekking rechtstreeks belanghebbend is, indien de patiënt minderjarig is of anderszins wilsonbekwaam of wanneer de patiënt met de indiening van de klacht instemt.

Tijdens de zitting heeft klaagster verklaard dat E weet dat klaagster een klacht heeft ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) over verweerder, maar dat hij niet bekend is met de inhoud van de klacht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het klaagschrift mede is ondertekend door E waarmee hij instemt met de indiening van de klacht bij het RTG. Daarenboven klaagt klaagster in haar hoedanigheid als (gezagdragende) ouder over de behandeling van haar zoon door verweerder als schoolarts.

Het college is dan ook van oordeel dat klaagster rechtstreeks belanghebbende is en ontvangen kan worden in haar klacht.

5.2 Het eerste klachtonderdeel betreft het niet doen van een AMK-melding door verweerder in juni 2013. Het college overweegt hierover als volgt:

Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de arts om in te schatten of en op welk moment een AMK-melding noodzakelijk is om een kind dat ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd te beschermen. Dit betekent ook dat verweerder conform de KNMG Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld 2012 kan besluiten niet, of nog even te wachten met melden, omdat verweerder van mening is dat hulpverlening op vrijwillige basis het risico voor het kind voldoende kan afwenden. In dat geval heeft de arts de zorgplicht om de noodzakelijke hulp te verlenen, of in gang te zetten en het effect van die hulpverlening te monitoren.

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting door verweerder is verklaard heeft verweerder naar het oordeel van het college in juni 2013 op goede gronden gekozen voor het nog niet melden bij het AMK van de zorgelijke opvoedsituatie van E.

Dat verweerder klaagster over dit besluit niet heeft ingelicht mist feitelijke grondslag nu uit de e-mailwisseling tussen klager en verweerder het tegendeel blijkt.

Voor het college staat op grond van de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen tijdens de terechtzitting voldoende vast dat verweerder ook daadwerkelijk adequate hulp heeft verleend en in gang heeft gezet om de opvoedsituatie van E te verbeteren. Dat verweerder daarbij de keuze heeft gemaakt om de huisarts van vader te worden is achteraf gezien geen gelukkige geweest, zoals hij zelf ook heeft erkend. Dit wekte de schijn van partijdigheid naar klaagster toe en bemoeilijkte bovendien, gezien de behandelrelatie tussen verweerder en vader, de communicatie met klaagster over de voortgang van de hulpverlening ten aanzien van de opvoedsituatie van E bij vader. Dit levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het college is dan ook van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.3 Het tweede klachtonderdeel behelst de onzorgvuldige informatieverstrekking aan het AMK.

Over de aard van de te verstrekken informatie merkt het college op dat een arts ook in de situatie waarin toestemming is gegeven voor de informatieverstrekking steeds een eigen afweging moet blijven maken en moet volstaan met het verstrekken van feitelijke, relevante informatie die noodzakelijk is om kindermishandeling te doen stoppen of een redelijk vermoeden daartoe te laten onderzoeken (artikel 6 Meldcode).

Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard is de kwalificatie met betrekking tot de AMK-melding, ‘vechtscheiding’ relevant en feitelijk niet onjuist gezien de inhoud van correspondentie tussen verweerder en klaagster. Dit ligt anders wat betreft de aantekening van verweerder op het schriftelijke meldingsformulier van het AMK met betrekking tot de vraag over hoe ouders nu functioneren. Verweerder heeft op deze vraag die betrekking heeft op het heden, een antwoord gegeven aangaande het verleden. De zin: “belaste achtergrond: moeder in de psychiatrie” is anders dan verweerder aanvankelijk dacht geenszins neutraal, maar voor velerlei uitleg vatbaar en nodigt uit tot speculaties. Daar komt bij dat verweerder, ondanks herhaald verzoek van klaagster, weigerde de gewraakte zinsnede richting het AMK te objectiveren en/of te rectificeren. Het college is dan ook van oordeel, dat de door verweerder gegeven informatie aan het AMK niet voldoet aan de eisen van relevant en feitelijk en is daarmee onzorgvuldig verstrekt. Dit klachtonderdeel slaagt derhalve.

5.4 In het derde onderdeel verwijt klaagster verweerder, dat hij zonder overleg met

E had afgesproken dat hij bij de ouders van klaagster zou gaan logeren. Verweerder betwist dit. Volgens verweerder heeft hij alleen aan E gevraagd wat hij zelf als oplossing zag. Daarop gaf E aan dat hij wel bij zijn opa en oma wilde logeren. Vervolgens heeft verweerder uitgelegd dat E dit kenbaar kon maken aan Bureau Jeugdzorg.

Nu het op dat moment aan Bureau Jeugdzorg en ouders was om te beoordelen waar

E het beste kon verblijven, en het verweerder ontbrak aan de bevoegdheid om daarover afspraken te maken met E mist dit klachtonderdeel feitelijke grondslag en is daarom dan ook ongegrond.

5.5 Het vierde klachtonderdeel is feitelijk onvoldoende onderbouwd en naar het oordeel van het college daarom ongegrond.

5.6 Uit al het vorenstaande volgt dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft door de ongenuanceerde kwalificatie van klaagster in de AMK-melding op te nemen gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Wat de op te leggen maatregel betreft overweegt het college als volgt. Verweerder ziet het onzorgvuldige van zijn handelen in en heeft blijk gegeven van zelfreflectie en inzicht, zodat het college zal volstaan met een waarschuwing.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege:

- verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;

- verklaart het klachtonderdeel onder 2) gegrond;

- legt uit dien hoofde aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gewezen op 16 december 2014 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

R. Vogelenzang, dr. C.M. Sonnenberg en dr. A.J. Goverde, leden-arts,

mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 januari 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

w.g. R.E. van Hellemondt, secretaris