ECLI:NL:TGZRAMS:2014:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2013/401T
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2014:83 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-08-2014 |
Datum publicatie: | 12-08-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013/401T |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de tandarts onder andere dat zij op onzorgvuldige wijze een tandheelkundige behandeling (wortelkanaalbehandeling en het trekken van een verstandskies) heeft uitgevoerd, waarbij onder andere verdovingsvloeistof in klagers wang terecht is gekomen en tijdelijk een grote zwelling in zijn gezicht is ontstaan. Afwijzing |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 november 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
tandarts,
wonende en werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr E.P Haverkate, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullend klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de brieven van klager, binnengekomen op 19 februari, 1 en 20 mei 2014;
- de brief van de gemachtigde van verweerder met bijlagen, binnengekomen op 21 maart 2014;
- de door het college opgevraagde inlichtingen, binnengekomen op 11 en 21 maart en 3 juni 2014;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.
Partijen waren aanwezig. Klager werd vergezeld door zijn moeder E en verweerster werd bijgestaan door mr C.J. van Weering, die haar gemachtigde verving. Mr van Weering heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnotitie die aan het college en de wederpartij is overgelegd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager heeft op 25 juli 2013 een consult gehad bij verweerster wegens pijnklachten rechtsboven in de mond.
2.2 Bij het consult bleek na onderzoek dat sprake was van gecaviteerde elementen 18 en 16, wat de oorzaak was van de pijn.
Ten aanzien van element 16 is vervolgens in overleg gekozen voor een wortelkanaalbehandeling. Daarbij is in het mesiobuccale kanaal een klein stukje van de x2 vijl afgebroken. Vervolgens heeft verweerster de lengtes van de kanalen gecontroleerd. Na het aanbrengen van een noodvulling is besloten de wortelkanaalbehandeling in een vervolgsessie af te maken.
Omdat de 18 niet te behouden was heeft verweerster deze geëxtraheerd.
Vlak voor het einde van de behandeling heeft verweerster bij klager een flinke zwelling van zijn wang geconstateerd. Zij heeft hem deze getoond en uitleg gegeven. Verweerster heeft vervolgens ook aan zijn moeder, die uit de wachtkamer was opgehaald, nog uitleg gegeven en aan klager pijnmedicatie voorgeschreven. Zij heeft klager in de dagen daarna nog een aantal keren gebeld.
2.3 Op 29 juli 2013 heeft klager mevrouw F, kaakchirurg, geraadpleegd in verband met de zwelling van zijn wang. Volgens de brief van mevrouw F aan klagers huisarts van dezelfde datum heeft zij geconstateerd dat sprake was van een forse nabloeding en klager uitgelegd dat dit een bekende complicatie is, zeker bij mensen met bloedverdunnergebruik.
2.4 Klager heeft nadien mevrouw G, tandarts, geconsulteerd. Zij heeft op 7 november 2013 bite-wing opnames gemaakt en toen geconstateerd dat het leek alsof er een vijlpuntje in een wortelkanaal aanwezig was. G heeft vervolgens de foto’s bij verweerster opgevraagd en geconstateerd dat bij de behandeling door verweerster een puntje van een vijl in het mesio- buccale kanaal was achtergebleven.. Zij heeft klager voor de verwijdering daarvan naar een specialist verwezen.
Klager heeft deze specialist geconsulteerd, waarbij besloten is het vijlpuntje niet te verwijderen.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster fouten heeft gemaakt bij de behandeling van klager.
Klager heeft na de behandeling op 25 juli 2013 weken last gehad van een verschrikkelijk opgezwollen wang, waarvan hij zowel lichamelijk als psychisch nadelige gevolgen heeft gehad. Hij heeft een geplande vakantie en een sollicitatiegesprek moeten afzeggen.
Bovendien is achteraf gebleken dat bij de wortelkanaalbehandeling een metalen stukje vijl is achtergebleven, dat door een specialist moet worden verwijderd.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Bij de beoordeling van de klacht toetst het college als tuchtrechter of verweerster bij het geven van de tandheelhundige zorg aan klager binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. De vraag is dus niet of het handelen van verweerster beter had gekund; dat zou een te strenge toepassing van de tuchtrechtspraak zijn.
5.2 Ter zitting is gebleken dat verweerster bij de beoordeling van de zwelling aan twee mogelijke oorzaken heeft gedacht: volgens haar zou deze complicatie òf door het tijdens de verdoving aanprikken van een bloedvat of door een reactie op de spoelvloeistof natriumhypochloriet zijn ontstaan.
Voor het college is niet meer na te gaan wat de oorzaak en aard van de zwelling is geweest. Voor de beoordeling van het handelen van verweerster is dat evenwel niet van belang. Immers, een complicatie als deze is een (bij deze behandeling) bekende (maar niet vaak voorkomende) complicatie; op geen enkele wijze is gebleken dat deze in dit geval het gevolg zou zijn geweest van onzorgvuldig handelen door verweerster. Een zodanige zwelling kan ook ontstaan bij een behandeling die helemaal op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Klager heeft dus de pech gehad dat deze complicatie is ontstaan, maar dat had hem bij iedere tandarts kunnen overkomen. Naar het oordeel van het college heeft verweerster te goeder trouw gepoogd klager van zijn pijn af te helpen en hem volgens de regelen der kunst behandeld.
5.2 Ten aanzien van het afbreken van het vijltje verschillen partijen van mening of verweerster dit tijdens de behandeling aan klager heeft gemeld. Bij deze stand van zaken kan het college de toedracht niet vaststellen; wel is duidelijk dat een en ander toen in elk geval niet tot klager is doorgedrongen.
Wat hier ook van zij, naar het oordeel van het college is ook ten aanzien van het afbreken van het vijltje niet komen vast te staan dat verweerster klager onjuist heeft behandeld, dan wel dat haar hiervan op enige wijze een verwijt is te maken. Evenals ten aanzien van de zwelling is overwogen geldt dat het afbreken van een vijltje een bij een behandeling als de onderhavige bekende complicatie is.
5.3 Het college constateert dat het uitzonderlijk is en een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat er bij één behandeling twee complicaties zijn ontstaan, temeer nu klager betrekkelijk kort voor de behandeling ook al andere gezondheidsproblemen had ervaren. Het college kan er dan ook begrip voor opbrengen dat zulks geleid heeft tot gevoelens van ongerustheid bij klager. Een en ander neemt echter niet weg dat het college tot de conclusie komt dat - zonder dat gebleken is dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld- bij deze ene behandeling twee complicaties zijn opgetreden.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.
Aldus gewezen op 17 juni 2014 door:
mr. M. van Walraven, voorzitter,
H.C. van Renswoude, R. Müller en B.D. Stibbe, leden-tandarts,
mr. C.E. Polak, lid-jurist,
mr. J.W. Rouwendal, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 29 juli 2014 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. M. van Walraven, voorzitter
w.g. J.W. Rouwendal, secretaris