ECLI:NL:TGZRAMS:2013:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/359V

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:14
Datum uitspraak: 16-07-2013
Datum publicatie: 16-07-2013
Zaaknummer(s): 2012/359V
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: De IGZ verwijt de verloskundige dat zij is tekortgeschoten in het verlenen van verantwoorde zorg. De verloskundige heeft gehandeld buiten haar deskundigheidsgebied door een hoog- risicobevalling in de thuissituatie te begeleiden en door haar professionele grenzen onvoldoende af te bakenen. Daarbij heeft zij onjuist geadviseerd en haar beleid niet aangepast aan het verloop van de baring. Zij heeft niet zorg gedragen voor de continuïteit van de zorg waardoor de vrouw en haar man tijdens de baring 17u alleen gelaten zijn. Bovendien was de foetale monitoring en dossiervoering onvoldoende. Gegrond, berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 september 2012 binnengekomen klacht van:

De INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

gevestigd te AA,

k l a a g s t e r, hierna ook wel de Inspectie,

namens deze mr. BB (inspecteur-jurist), CC en DD (beiden coördinerend/specialistisch inspecteur),

tegen

E,

verloskundige,

wonende te F,

werkzaam te F,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 8 april 2013 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brief van klaagster van 16 mei 2013, binnengekomen op 23 mei 2013.

De klacht is op 4 juni 2013 ter openbare terechtzitting gezamenlijk behandeld met de klachten van de Inspectie tegen de verloskundigen G (12/357V) en H (12/358V). De Inspectie was aanwezig in de persoon van de gemachtigden mr. BB, CC en DD voornoemd. Verweerster was eveneens aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster is als vrijgevestigd verloskundige werkzaam in een duopraktijk in

F (I). De onderhavige klacht vloeit voort uit een melding die de Inspectie heeft ontvangen in verband met het door verweerster begeleiden van een thuisbevalling te J (K) van een tweeling waarvan het eerste kind in stuitligging lag.

2.2. Naar aanleiding van deze melding heeft de Inspectie een onderzoek ingesteld en de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een inspectierapport. De Inspectie concludeert in deze rapportage dat verweerster tekort is geschoten in de verloskundige zorg jegens moeder en kinderen door in strijd te handelen met de geldende beroepsnormen en daarnaast niet de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen. De Inspectie heeft daarom besloten het handelen van verweerster ter beoordeling aan de tuchtrechter voor te leggen.

2.3. Mevrouw A, wonende te J, werd tijdens haar vierde zwangerschap (à terme op 2 september 2010) in eerste instantie begeleid door een verloskundige ter plaatse. Toen bleek dat mevrouw A zwanger was van een tweeling heeft de verloskundige ter plaatse haar overgedragen aan de gynaecoloog in het ziekenhuis te L.

2.4. Bij haar derde zwangerschap was mevrouw A bewust zonder verloskundige hulp bevallen omdat ze ontevreden was over de zorgverlening en bejegening rondom haar eerste twee bevallingen in het ziekenhuis. Het was de uitdrukkelijke wens van mevrouw A om nu ook thuis en bij voorkeur in bad te bevallen. De voorwaarden die mevrouw A daarbij voor zichzelf had gesteld, waren dat zijzelf gezond en in goede conditie zou zijn, de zwangerschap in de uitgerekende periode zou zijn en dat de kinderen groot genoeg zouden zijn en het eerste kind in hoofdligging zou liggen. Omdat het een tweeling betrof, wilde mevrouw A deze keer wel graag begeleiding van een professionele deskundige. Mevrouw A is daarom op zoek gegaan naar een verloskundige die bereid was haar te begeleiden bij een thuisbevalling van een tweeling in bad.

2.5. Hiertoe heeft mevrouw A contact opgenomen met verloskundige G. Omdat G aanvankelijk vakantieplannen had in de periode waarin mevrouw A was uitgerekend, heeft mevrouw A eveneens contact opgenomen met verweerster. Toen echter bleek dat de vakantieplannen van G waren gewijzigd, heeft G de verloskundige begeleiding van mevrouw A op zich genomen. De reguliere zwangerschapscontroles bleven bij de gynaecoloog plaatsvinden.

2.6. In de laatste weken van de zwangerschap is het contact per e-mail tussen verweerster en mevrouw A hervat. Verweerster heeft in de 36e week van de zwangerschap op verzoek van mevrouw A gedurende een week als achterwacht gefungeerd tijdens een korte vakantie van G. Daarnaast heeft mevrouw A zich in die periode meerdere malen per e-mail tot verweerster gewend met vragen en voor advies, onder andere naar aanleiding van de door mevrouw A als zeer onprettig ervaren bejegening door de gynaecologen in het ziekenhuis. Verweerster was ervan op de hoogte dat sprake was van een stuitligging en dat mevrouw A in het ziekenhuis geen gehoor vond voor haar wens om – ondanks de stuitligging – toch vaginaal te bevallen. Bovendien wist verweerster dat mevrouw A haar gynaecoloog niet had laten weten dat zij van plan was om thuis te bevallen.

2.7. In de laatste weken voor de bevalling was eveneens afgesproken dat G tijdens de bevalling te allen tijde contact met verweerster op zou kunnen nemen voor overleg. Tijdens de bevalling op 1 september 2010 heeft G meerdere malen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Bij een van deze overlegmomenten heeft verweerster van G vernomen dat de bevalling in de avond van 31 augustus 2010 was begonnen en dat de ontsluiting in de ochtend van 1 september om 5.40 uur ca. 7 cm was. In de avond van 1 september 2010 heeft verweerster van G verder vernomen dat de ontsluiting op dat moment ca. 8 cm was en dat mevrouw A nagenoeg geen weeën (meer) had. G gaf aan verweerster aan op dat moment weinig voor mevrouw A te kunnen betekenen en niet goed wist hoe het verder moest; het ziekenhuis was geen optie voor mevrouw A.

2.8. Omdat G moe was en graag naar huis wilde, heeft verweerster desgevraagd toegezegd de zorg voor mevrouw A over te nemen. Mevrouw A had op dat moment echter niet direct behoefte aan een verloskundige in huis en wilde slapen. In overleg met verweerster en G is derhalve afgesproken dat mevrouw A contact op zou nemen met verweerster als de weeën weer op gang zouden komen of als zij daar anderszins behoefte aan had. G heeft het verloskundig dossier voor verweerster achtergelaten en is naar huis gegaan.

2.10. In de ochtend van 2 september 2010 is verweerster op verzoek van (de echtgenoot van) mevrouw A naar J gekomen waar zij omstreeks 13.30 uur is gearriveerd; er was nog steeds weinig tot geen weeënactiviteit. Vanwege een bezoek van een (waarnemend) huisarts en de plaatselijke verloskundige in verband met een melding aan het AMK ontstond er enige tijd nadat verweerster was gearriveerd een gespannen situatie, op grond waarvan mevrouw A en haar echtgenoot in overleg met verweerster alsnog hebben besloten naar het ziekenhuis te gaan, waar zij om 18.30 uur arriveerden. Toen aldaar op een echo bleek dat het eerste kind in een volkomen stuit lag en er sprake was van een voorliggende navelstreng, heeft mevrouw A na overleg met verweerster ingestemd met een sectio caesarea waarna de kinderen in goede conditie zijn geboren.

3. De klacht en het standpunt van de Inspectie

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in de door haar te verlenen verloskundige zorg tekort is geschoten. De klacht houdt een aantal klachtonderdelen in:

1. Verweerster heeft buiten haar deskundigheidsgebied gehandeld door deze hoog risico bevalling van een tweeling waarvan het eerste kind in stuitligging lag thuis te begeleiden;

2. Verweerster heeft haar professionele grenzen niet (duidelijk) afgebakend;

3. Verweerster heeft de continuïteit van zorg tijdens de baring onvoldoende gewaarborgd door na het vertrek van G op 1 september 2010 en voor de komst van verweerster op 2 september 2010 geen professioneel vangnet in de buurt te organiseren;

4. Zowel de verantwoordelijkheids- en rolverdeling tussen verweerster en G, als de (mondelinge en schriftelijke) overdracht van de begeleiding van de baring door G aan verweerster waren onduidelijk en onvoldoende;

5. Verweerster heeft haar (telefonische) adviezen en het ingezette beleid tijdens zwangerschap en baring niet aangepast aan bijkomende risicofactoren;

6. Verweerster heeft de foetale conditie tijdens de baring onvoldoende bewaakt;

7. Verweerster heeft niet voldaan aan de op haar rustende dossierplicht.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft het klaagschrift en de daartoe aangevoerde gronden grotendeels betwist.

5. De overwegingen van het college

5.1. Voordat wordt ingegaan op de verschillende klachtonderdelen wordt in het kort het juridisch kader vermeld waarbinnen de onderhavige klachtonderdelen zullen worden beoordeeld.

Het Verloskundig Vademecum 2003 bevat voor zover hier van belang:

Gezamenlijke verklaring

De besturen van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen, de Landelijke Huisartsenvereniging (met instemming van het Nederlandse Huisartsen Genootschap) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie verklaren dat dit Verloskundig Vademecum door hun Beroepsvereniging is aanvaard.

De besturen (…) verzoeken hun leden de Verloskundige Indicatielijst als zwaarwegend advies te gebruiken bij de individuele verloskundige hulpverlening en bij de samenwerking met de andere zorgverleners die zijn betrokken bij de verloskunde.

(…) De Inspectie voor de Gezondheidszorg beschouwt dit rapport als een door de drie beroepsgroepen gezamenlijk ontwikkeld en vastgesteld document; een veldnorm. Bij het toezicht op de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening zal de IGZ deze norm als zodanig hanteren

Samenvatting

De verloskunde beoogt goede verloskundige zorg te verlenen aan individuele zwangere vrouwen. Dit Vademecum is daarbij een leidraad. (…) Het Vademecum biedt hulpmiddelen om de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening en de organisatie ervan te waarborgen op een hoog niveau. Deze hulpmiddelen omvatten: mogelijkheden tot samenwerking (…), aanbevelingen over het waarborgen van de kwaliteit bij de wijze waarop de verloskundige zorgverlener zijn beroep uitoefent (…), richtlijnen over verloskundig beleid en verwijsbeleid: de Verloskundige Indicatielijst, (…) adviezen om de perinatale zorg te toetsen (…).

Het Vademecum vervolgt met bespreking van de Verloskundige Indicatielijst (hierna: de VIL)

Onder het hoofdstuk De wens van de cliënte (pagina 21) Een gewichtige reden (voor beëindiging van de behandelingsovereenkomst door de verloskundige, toevoeging tuchtcollege ) is bijvoorbeeld het verzoek van een cliënte aan een verloskundige (…) haar hoog-risicozwangerschap te begeleiden. Een verloskundige (…) kan dit verzoek weigeren op basis van het gegeven dat deze begeleiding niet past bij zijn deskundigheid en professionele standaard. (…) Het uitgangspunt is dat een eerstelijns zorgverlener de zorg voor een hoog-risicozwangerschap niet voor zijn rekening neemt. Meent een eerstelijns zorgverlener van dit uitgangspunt te moeten afwijken, bijvoorbeeld in het belang van de cliënte, dan zal hij dat goed moeten kunnen motiveren. In dat geval blijft hij uiteraard verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en daarop aanspreekbaar in tucht-, civiel- en strafrechtelijke zin.

en …

In het algemeen geldt dat een cliënte een (..)verloskundige niet kan verplichten te handelen in afwijking van de professionele standaard. Ook al vraagt een cliënte met een hoog-risicozwangerschap een verloskundige of huisarts haar te begeleiden, zij behoren dat niet te doen. Het beslissend argument hierbij is dat zo risico’s worden voorkomen voor moeder en kind.

en …

5 De Verloskundige Indicatielijst

(..)

Status van de Verloskundige Indicatielijst en gebruik in de dagelijkse praktijk (..)

De lijst bevat beredeneerde aanbevelingen, maar is niet gebiedend van aard. Op basis van rationele argumenten kan een zorgverlener, bij voorkeur in een verloskundig samenwerkingsverband, in individuele situaties een afwijkende beslissing nemen.

De VIL 2003 vermeldt categorieën van begeleiding (A) door verloskundige, huisarts respectievelijk (C) door gynaecoloog. Voor de meerlingzwangerschap en voor de liggingsafwijking à terme (waaronder stuitligging) geldt categorie C, dat wil zeggen begeleiding door de gynaecoloog.

De Beroepscode van Verloskundigen van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) 12 juni 2009, vermeldt onder 2.17. Wanneer een cliënte durante partu een noodzakelijk geachte verwijzing naar een specialist weigert, informeert de verloskundige zo spoedig mogelijk de specialist. Indien de cliënte haar weigering volhoudt, zal de verloskundige, liefst schriftelijk vastgelegd, te kennen geven dat zij tegen haar wens en inzicht, doch naar beste kennen en kunnen, de noodzakelijke zorg zal geven. In dat geval informeert de verloskundige een collega en schakelt zij in acute situaties extra hulp in.

In de beroepscode staat verder vermeld dat deze bindend is voor leden van de KNOV. Verweerster was ten tijde van deze bevalling lid van de KNOV.

5.2. Het samenstel van voorgaande regels wordt beschouwd als de ook door partijen aangeduide veldnormen, dat wil zeggen de voor verloskundigen geldende professionele standaard. Weliswaar zijn de regels in het algemeen als (dringende) adviezen gepresenteerd en heeft de verloskundige onder omstandigheden de mogelijkheid om daarvan gemotiveerd af te wijken, maar dan zal de verloskundige daarover met de tweede lijn overleg moeten voeren. Indien aldus wordt afgeweken van de geldende professionele standaard dan dient de verloskundige schriftelijk verslaglegging te doen van met professionals in de zorgketen gevoerde gesprekken. De mogelijkheid om af te wijken komt in beginsel alleen aan de orde bij bezwaren van de cliënte of in een acute noodsituatie. In de regels ligt de vooronderstelling besloten dat de verloskundige afwijking van de regels mag overwegen bij een acute situatie en/of, maar dan onder strikte voorwaarden, bij een dringende wens van de cliënte. De veldnormen zijn niet bedoeld als vrijblijvende adviezen aan de verloskundige die deze, afhankelijk van de eigen overtuiging, wel of niet zal opvolgen.

5.3. Het college stelt vast dat het in dit geval niet alleen de cliënte is geweest die een voorkeur had voor een “hands off-bevalling” maar dat verweerster de door de cliënte gewenste wijze van bevallen (van harte) is blijven ondersteunen, ook toen ook nog eens bleek dat het eerste kind zich in stuitligging presenteerde. Vooropgesteld wordt dat de wensen van de vrouw om langs natuurlijke weg en om thuis te bevallen volstrekt legitiem zijn. In zijn algemeenheid zal niemand over dergelijke wensen anders denken. De uitzondering op deze regel is duidelijk gemaakt in de hiervoor beschreven veldnormen. Indien een bevalling te verwachten is, met indicaties voor verhoogd risico, voor kinderen en/of moeder, dient de tweede lijn te worden ingeschakeld. Van de verloskundige wordt verwacht dat, indien zich een uitzonderingssituatie voordoet, zij nauwkeurig de voor die situatie geschreven regels in acht neemt en uitvoert. Indien verweerster in dit geval (en daar gaat klachtonderdeel 1 over) zou menen dat de bevalling in een dergelijk geval ook zonder inschakeling van de tweede lijn – het ziekenhuis, onder supervisie van een gynaecoloog – kan en mag plaatsvinden en zal slagen, zat zij daarmee naar het oordeel van het college volkomen op het verkeerde spoor. Indien zij, toen zij de begeleiding van de bevalling overnam, meende dat zij alleen als mediator tussen de cliënte en de tweede lijn behoefde op te treden, was die gedachte naïef en heeft zij haar taak als verloskundige miskend. Zij maakte zich immers door als verloskundige naar J te komen verantwoordelijk voor alle mogelijke (ernstige) gevolgen (zie hierna verder onder 5.5.). Verweerster was niet bevoegd en bekwaam, noch deskundig om de desbetreffende hoog risico bevalling te begeleiden. Verweerster heeft daarmee buiten haar deskundigheidsgebied gehandeld. De conclusie is dat het hier niet gaat om een onder alle omstandigheden te respecteren “grondrecht” van de vrouw om de bevalling zo in te richten zoals zij zelf wil. Dat recht wordt gerespecteerd, maar daaraan moeten duidelijk grenzen worden gesteld. Hiermee wordt bedoeld dat de verloskundige bij uitvoering van die wens de geldende regelgeving niet naast zich neer kan leggen en duidelijke (professionele) grenzen moet stellen. Klachtonderdeel 1 is daarmee gegrond.

5.4. Daarnaast geldt dat verweerster haar professionele grenzen niet heeft afgebakend en geen goede en duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling met G heeft afgesproken (klachtonderdelen 2 en 4). Gedurende de zwangerschap heeft verweerster alleen via e-mail contact gehad met mevrouw A. Verweerster heeft die mailwisseling opgevat als consultaties. Die opvatting heeft zij met mevrouw A noch met G gedeeld. Het moet verweerster worden verweten dat zij zich de mogelijke invloed van haar berichten voor en adviezen aan mevrouw A niet heeft gerealiseerd. Gedurende de bevalling heeft verweerster ermee ingestemd dat G mevrouw A alleen liet en heeft zij niet met G – noch met mevrouw A - besproken in welke hoedanigheid (als verloskundige, kennis, consultant) zij de rol van G zou overnemen en voor welke periode. Daarmee heeft verweerster haar eigen positie en verantwoordelijkheid onderschat. Na het vertrek van G was verweerster, naar zij wist, het eerste aanspreekpunt voor mevrouw A met de bijkomende verloskundige bevoegdheden en verantwoordelijkheden van dien. Verweerster heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat zij de behandelaar/verloskundige van mevrouw A was geworden. Zelfs indien juist is dat verweerster louter te hulp kwam in een complexe situatie, zoals zij stelt, ontslaat dat verweerster niet van haar verplichting te handelen zoals een goed verloskundige betaamt. Verweerster was niet bevoegd en bekwaam, noch deskundig om de desbetreffende hoog risico bevalling thuis te begeleiden en in die positie heeft verweerster zichzelf gebracht. Daarvoor is zij verantwoordelijk. De klachtonderdelen 2 en 4 zijn daarmee gegrond.

5.5. Ook klachtonderdeel 3 is gegrond. Verweerster heeft aangevoerd dat zij in de late avond van 1 september 2010 de gedachte heeft ontwikkeld dat er een situatie was ontstaan waarin contact gezocht moest worden met de tweede lijn. Het valt haar te verwijten dat – als zij zich al niet eerder en nadrukkelijker had moeten distantiëren van het voornemen om deze bevalling thuis en zonder begeleiding van de tweede lijn te laten plaats vinden - zij aan die gedachte niet actief uitvoering heeft gegeven. Verweerster was ervan op de hoogte dat sprake was van een tweeling (met een kind in stuitligging) en dat G mevrouw A met een ontsluiting van 8 centimeter in een niet vorderende baring alleen had achtergelaten. Die wetenschap en de risico’s die een dergelijke situatie meebrachten, hadden verweerster er toe moeten brengen om onmiddellijk actie te ondernemen. Daarbij moet nog in aanmerking worden genomen dat verweerster op grote afstand woonde van de woonplaats van mevrouw A. Door deze afstand kon zij geen hulp bieden in het niet ondenkbeeldige geval dat mevrouw A. acute hulp nodig had. Ze had dus direct zelf naar mevrouw A moeten afreizen en voor de overbruggingstijd voor een goede achterwacht moeten zorgdragen Dat mevrouw A. en haar echtgenoot de situatie niet als ernstig inschatten en zeiden haar niet direct nodig te hebben, ontsloeg verweerster uiteraard niet van haar eigen professionele verplichting om de risico’s van de bestaande situatie behoorlijk in te schatten. Dat mevrouw A 112 kon bellen, deed daar evenmin aan af.

5.6. De klachtonderdelen 5 en 6 worden eveneens gegrond verklaard. Verweerster heeft niet adequaat gehandeld op het moment dat de bevalling van mevrouw A in de avond van 1 september 2010 stagneerde en bijstelling van het ingezette beleid noodzakelijk was (klachtonderdeel 5). Zij is zelfs niet de volgende morgen naar J afgereisd, maar heeft nog eerst haar spreekuur in F (deels) afgewikkeld voordat zij naar mevrouw A vertrok. Mevrouw A is aldus met een ontsluiting van 8/9 centimeter vanaf de avond van 1 september 2010 tot in de middag van 2 september 2010 verstoken geweest van medisch verloskundige hulp, hetgeen volkomen ontoelaatbaar is. Ook wat betreft de foetale monitoring (klachtonderdeel 6) moet verweerster een verwijt worden gemaakt. Vanaf het moment dat G mevrouw A alleen had achtergelaten tot het moment dat verweerster bij mevrouw A arriveerde, was geen enkele controle van de foetussen uitgevoerd. Een en ander valt verweerster aan te rekenen.

5.7. Ook ten aanzien van haar dossierplicht (klachtonderdeel 7) heeft verweerster steken laten vallen. Ten behoeve van de continuïteit van een ingezette behandeling is nodig dat het medisch dossier van een betrokken cliënt voorhanden en goed toegankelijk is, dat wil zeggen dat het een compleet geheel is, helder en overzichtelijk en behoorlijk leesbaar. Het moet zo ingericht zijn dat een (waarnemend) collega behandelaar aan de hand van een dossier adequaat kan handelen. Het ontbreekt aan concrete gegevens over hetgeen verweerster voorafgaand aan en gedurende de bevalling met haar cliënt heeft besproken alsmede aan medische gegevens over het verloop van de bevalling en de toestand van de foetussen en de moeder. Het dossier voldoet daarmee niet aan de minimale eisen en dat valt verweerster te verwijten. De verklaring van verweerster dat haar inadequate dossiervoering in deze zaak samenhangt met haar onduidelijke rol in het geheel (verloskundige, kennis, consultant) disculpeert haar niet. Door de begeleiding van de bevalling van mevrouw A op 1 september 2010 van G over te nemen, heeft zij de verloskundige rol op zich genomen met de daarbij behorende dossierplicht.

Slotsom

5.8. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen die op haar als verloskundige rustten. Zij heeft haar eigen bekwaamheid overschat, haar eigen positie en verantwoordelijkheid onderschat en bij haar taakuitoefening ten onrechte uitsluitend de nadruk gelegd op haar - op zichzelf zeer belangrijke - taak van bijstandverlener. Dat verweerster, zoals zij heeft verklaard, naar J is gegaan uitsluitend om de bestaande impasse in het contact tussen mevrouw A en de tweede lijn te doorbreken, is naïef te noemen. Daarvoor had zij eerder in actie moeten komen. Door te miskennen dat voor haar in professionele zin grenzen bestaan aan haar mogelijkheden heeft zij het risico genomen dat er ernstige problemen zouden kunnen ontstaan. Het college acht deze wijze van handelen laakbaar en zal aan verweerster de maatregel van berisping opleggen. Van oplegging van een zwaardere maatregel wordt afgezien, nu verweerster daadwerkelijk inzicht heeft getoond in de fouten en verkeerde afwegingen die zij in deze (lastige) kwestie heeft gemaakt, dat zij haar praktijkvoering heeft aangepast en dat zij geconfronteerd is met de gevolgen van de negatieve publiciteit omtrent haar persoon.

5.9. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam:

- berispt verweerster;

- bepaalt dat deze beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Medisch Contact en de tijdschriften Tijdschrift voor Verloskundigen (TvV) en Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie (NTOG).

Aldus gewezen op 4 juni 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

F.C.D. Buist, M.H.P. Klerkx, S.A. Meijer-Mast, leden-verloskundigen,

mr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. C.G.J. Pluijgers, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 juli 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

J.S.W. Holtrop, voorzitter

C.G.J. Pluijgers, secretaris