ECLI:NL:TGZRAMS:2013:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2012/358V

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2013:13
Datum uitspraak: 16-07-2013
Datum publicatie: 16-07-2013
Zaaknummer(s): 2012/358V
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: De IGZ verwijt de verloskundige dat zij buiten haar deskundigheidsgebied is getreden door een hoog- risicobevalling te begeleiden in de thuissituatie. De verloskundige heeft dit van tevoren met de moeder afgesproken en aldus gehandeld in strijd met de professionele standaard. Voorts verwijt de IGZ de verloskundige dat zij tijdens de bevalling geen verantwoorde verloskundige zorg heeft verleend door de wensen van de ouders te laten prevaleren boven hetgeen de professionele standaard voorschrijft. Gegrond, berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 september 2012 binnengekomen klacht van:

De INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

gevestigd te AA,

k l a a g s t e r, hierna ook wel Inspectie

namens deze mr. BB (inspecteur-jurist), CC en DD (beiden coördinerend/specialistisch inspecteur),

tegen

E,

verloskundige,

wonende te F,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. E.E. van Bemmelen van Gent, advocaat te ‘s Gravenhage.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

de brief (met bijlage) van 21 mei 2013 van mr. Van Bemmelen van Gent, binnengekomen op 23 mei 2013.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is op 4 juni 2013 ter openbare terechtzitting gezamenlijk behandeld met de klachten van de Inspectie tegen de verloskundigen G (12/357V) en H (12/359V). De Inspectie was aanwezig in de persoon van de gemachtigden mr. BB, CC en DD voornoemd. Verweerster was aanwezig en werd bijgestaan door mr. Van Bemmelen van Gent voornoemd. Over en weer zijn pleitnotities voorgedragen.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster is sinds 1992 werkzaam als verloskundige. De onderhavige klacht heeft betrekking op het verloskundig handelen van verweerster bij het samen met de verloskundige G thuis begeleiden van een stuitbevalling te I.

2.2. Naar aanleiding van de melding van dit incident heeft de Inspectie een onderzoek ingesteld en de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een inspectierapport. De Inspectie concludeert in deze rapportage dat verweerster (tezamen met G) ernstig tekort is geschoten in de verloskundige zorg jegens moeder en kind door in strijd te handelen met de geldende beroepsnormen en daarnaast niet de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen. De Inspectie heeft daarom besloten het handelen van verweerster ter beoordeling aan de tuchtrechter voor te leggen.

2.3. Mevrouw D, wonende te I en à terme op 27 november 2011, werd tijdens haar eerste zwangerschap begeleid door een verloskundigenpraktijk ter plaatse. In de laatste weken van haar zwangerschap werd duidelijk dat de baby in een onvolkomen stuitligging lag. Pogingen om de baby te draaien slaagden niet.

2.4. Begin november 2011 heeft mevrouw D aan de plaatselijke verloskundige laten weten dat zij – ook bij een stuitligging van de baby – de uitdrukkelijke wens had om thuis te bevallen. De verloskundige ter plaatse heeft hierop laten weten dat zij zich niet ervaren genoeg en niet bekwaam voelde om een stuitbevalling thuis te begeleiden. Zij heeft mevrouw D doorverwezen naar het ziekenhuis.

2.5. Mevrouw D is vervolgens op zoek gegaan naar een verloskundige die wel bereid was haar bevalling thuis en in bad te begeleiden en heeft deze gevonden in de persoon van G. G heeft hier een aantal voorwaarden aan verbonden waaronder de aanwezigheid van een collega verloskundige. In dat kader heeft G eind november 2011 contact opgenomen met verweerster met de vraag of zij samen met G deze bevalling wilde begeleiden. Verweerster heeft niet direct toegezegd. Zij moest naar eigen zeggen eerst ‘met zichzelf overleggen’.

2.6. Naast begeleiding door een tweede verloskundige wenste G een schriftelijke verklaring van de ouders dat zij de volledige verantwoordelijkheid namen voor de keuze van een stuitbevalling thuis en in bad en in dat kader hebben de ouders een addendum geschreven bij het reeds door hen opgestelde geboorteplan, waarin ze deze verantwoordelijkheid volledig voor hun rekening namen. Tot slot stelde G als voorwaarde dat zij kon overleggen met een gynaecoloog en in dat kader heeft G contact gehad met een gynaecoloog van het J te I, die nadrukkelijk adviseerde om de bevalling in het ziekenhuis te laten plaatsvinden. Het door deze gynaecoloog gewenste gesprek met de ouders heeft niet meer plaatsgevonden, aangezien de bevalling zich reeds voor die tijd aandiende.

2.7. Op 3 december 2011 heeft mevrouw D omstreeks 20.00 uur contact opgenomen met G om te laten weten dat de bevalling was begonnen. G heeft zich toen nogmaals in verbinding gesteld met verweerster en gevraagd of zij samen met haar de bevalling wilde begeleiden. Verweerster heeft hier op dat moment alsnog mee ingestemd en verweerster en G zijn om 22.30 uur bij mevrouw D gearriveerd. Mevrouw D. zat toen in bad.

2.8. Om 23.15 uur werd een ontsluiting van ca. 4-5 cm geconstateerd. Op 4 december 2011 omstreeks 4.40 uur had mevrouw D ca. 8 cm ontsluiting en omstreeks 7.15 uur had zij volledige ontsluiting en is zij gaan meepersen. Omstreeks 8.00 uur was de voorste bil zichtbaar en is mevrouw D, die eerder het bad had verlaten, terug in bad gegaan. De foetale cortonen werden tussentijds gecontroleerd en bleken goed te zijn. Om 8.19 uur is door verweerster en G telefonische assistentie gevraagd van een derde verloskundige die de bevalling vanaf dat moment telefonisch heeft gevolgd, (mede) begeleid en de partusgegevens heeft genoteerd. Om 8.24 uur sneed de stuit door waarna mevrouw D om hulp verzocht en G om 8.37 uur de beentjes afhaalde. Om 8.40 uur is mevrouw D uit bad gegaan en op bed gaan liggen. Om 8.41 uur werden de armpjes afgehaald en werd een partiële stuitextractie gedaan, waarna om 8.42 uur de baby is geboren.

2.9. De baby vertoonde geen tekenen van leven en werd op de schoot van mevrouw D uitgezogen en gereanimeerd. Conform de wens van de ouders is de baby gedurende de reanimatie niet afgenaveld. Korte tijd later is de baby per ambulance naar het K vervoerd. De MRI en echo toonden een ernstig zuurstof gebrek en multi orgaanschade op basis van asfyxie. Vrij snel na het staken van de beademing is de baby op 11 december 2011 overleden.

3. De klacht en het standpunt van de Inspectie

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in de door haar te verlenen verloskundige zorg tekort is geschoten. De klacht houdt twee klachtonderdelen in:

1. Verweerster heeft buiten haar deskundigheidsgebied gehandeld door deze hoog risico bevalling van een kind in onvolkomen stuitligging thuis te begeleiden;

2. Verweerster heeft onvoldoende verantwoorde zorg geleverd tijdens de bevalling.

4. Het standpunt van verweerster

Door en namens verweerster is op formele gronden en inhoudelijk verweer gevoerd. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Verweerster heeft in haar verweerschrift verzocht (pagina 46), zakelijk weergegeven, dat het college de argumenten van verweerster aanvaardt en zich onbevoegd verklaart dan wel de IGZ in haar klacht niet-ontvankelijk verklaart dan wel de klacht ongegrond verklaart. Verweerster wenst allereerst dat het college zich in de einduitspraak onthoudt van het formuleren van een oordeel over de handelwijze van verweerster, althans van het maken van een verwijt aan haar, hangende de discussie in de beroepsgroep over de onderhavige zaken. Zij stelt daartoe dat de beroepsnormen een lacune vertonen die deels door de G aldus geformuleerde G-VIL kan worden ingevuld. In het licht van de uitoefening door de vrouwen van hun mensenrecht om zelf te kiezen hoe en met wie zij bevallen van hun kind – waaruit een dilemma kan ontstaan voor de professional wat te doen bij “unassisted childbirth” (bevallen zonder geadviseerde medische zorg) – is de beantwoording noodzakelijk van prejudiciële rechtsvragen, die dienen te worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg. Verweerster heeft als (tweede) alternatief vier prejudiciële vragen geformuleerd. Als (derde) alternatief stelt verweerster gegrond verklaring voor van de klachten ten aanzien van het handelen buiten haar deskundigheidsgebied, met een aantal voorwaarden, zonder oplegging van een maatregel dan wel met de maatregel van waarschuwing.

5.2. Het college volgt verweerster niet in haar beroep op onbevoegdheid en zal evenmin prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie voorleggen. Het college acht zich bevoegd een oordeel over de voorliggende zaak te geven. Hierna zal worden uiteengezet dat en waarom het gebleken handelen en/of nalaten van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het college is in staat om een oordeel te geven gelet op de personele samenstelling (verloskundigen en juristen) in deze zaak. Mede gelet op de aanwezige professionele expertise is het voorleggen van (rechts)vragen aan het Hof van Justitie dan wel andere deskundigen niet nodig. Voor de voorgestelde rechtsvragen geldt overigens dat twijfelachtig is, of dit tuchtcollege in eerste aanleg een rechterlijke instantie is in de zin van artikel 234 van het EG-Verdrag, terwijl voorts niet aanstonds valt in te zien, dat beantwoording van relevant belang kan zijn voor de uitlegging van gemeenschapsrecht.

5.3. Voordat wordt ingegaan op de verschillende klachtonderdelen wordt in het kort het juridisch kader vermeld waarbinnen de onderhavige klachtonderdelen zullen worden beoordeeld.

Het Verloskundig Vademecum 2003 bevat voor zover hier van belang:

Gezamenlijke verklaring

De besturen van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen, de Landelijke Huisartsenvereniging (met instemming van het Nederlandse Huisartsen Genootschap) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie verklaren dat dit Verloskundig Vademecum door hun Beroepsvereniging is aanvaard.

De besturen (…)verzoeken hun leden de Verloskundige Indicatielijst als zwaarwegend advies te gebruiken bij de individuele verloskundige hulpverlening en bij de samenwerking met de andere zorgverleners die zijn betrokken bij de verloskunde.

(...) De Inspectie voor de Gezondheidszorg beschouwt dit rapport als een door de drie beroepsgroepen gezamenlijk ontwikkeld en vastgesteld document; een veldnorm. Bij het toezicht op de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening zal de IGZ deze norm als zodanig hanteren

Samenvatting

De verloskunde beoogt goede verloskundige zorg te verlenen aan individuele zwangere vrouwen. Dit Vademecum is daarbij een leidraad. (…) Het Vademecum biedt hulpmiddelen om de kwaliteit van de verloskundige zorgverlening en de organisatie ervan te waarborgen op een hoog niveau. Deze hulpmiddelen omvatten: mogelijkheden tot samenwerking (…), aanbevelingen over het waarborgen van de kwaliteit bij de wijze waarop de verloskundige zorgverlener zijn beroep uitoefent (…), richtlijnen over verloskundig beleid en verwijsbeleid: de Verloskundige Indicatielijst, (…) adviezen om de perinatale zorg te toetsen (…).

Het Vademecum vervolgt met bespreking van de Verloskundige Indicatielijst (hierna: de VIL)

Onder het hoofdstuk De wens van de cliënte (pagina 21) Een gewichtige reden (voor beëindiging van de behandelingsovereenkomst door de verloskundige, toevoeging tuchtcollege) is bijvoorbeeld het verzoek van een cliënte aan een verloskundige (…) haar hoog-risicozwangerschap te begeleiden. Een verloskundige (…) kan dit verzoek weigeren op basis van het gegeven dat deze begeleiding niet past bij zijn deskundigheid en professionele standaard. (…) Het uitgangspunt is dat een eerstelijns zorgverlener de zorg voor een hoog-risicozwangerschap niet voor zijn rekening neemt. Meent een eerstelijns zorgverlener van dit uitgangspunt te moeten afwijken, bijvoorbeeld in het belang van de cliënte, dan zal hij dat goed moeten kunnen motiveren. In dat geval blijft hij uiteraard verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg en daarop aanspreekbaar in tucht-, civiel- en strafrechtelijke zin.

en …

In het algemeen geldt dat een cliënte een (..)verloskundige niet kan verplichten te handelen in afwijking van de professionele standaard. Ook al vraagt een cliënte met een hoog-risicozwangerschap een verloskundige of huisarts haar te begeleiden, zij behoren dat niet te doen. Het beslissend argument hierbij is dat zo risico’s worden voorkomen voor moeder en kind.

en …

5 De Verloskundige Indicatielijst

(..)

Status van de Verloskundige Indicatielijst en gebruik in de dagelijkse praktijk (…)

De lijst bevat beredeneerde aanbevelingen, maar is niet gebiedend van aard. Op basis van rationele argumenten kan een zorgverlener, bij voorkeur in en verloskundig samenwerkingsverband, in individuele situaties een afwijkende beslissing nemen.

De VIL 2003 vermeldt categorieën van begeleiding (A) door verloskundige, huisarts respectievelijk (C) door gynaecoloog. Voor de meerlingzwangerschap respectievelijk voor de liggingsafwijking à terme (waaronder stuitligging) geldt categorie C, dat wil zeggen begeleiding door de gynaecoloog.

De Beroepscode van Verloskundigen van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), 12 juni 2009, vermeldt onder 2.17: Wanneer een cliënte durante partu een noodzakelijk geachte verwijzing naar een specialist weigert, informeert de verloskundige zo spoedig mogelijk de specialist. Indien de cliënte haar weigering volhoudt, zal de verloskundige, liefst schriftelijk vastgelegd, te kennen geven dat zij tegen haar wens en inzicht, doch naar beste kennen en kunnen, de noodzakelijke zorg zal geven. In dat geval informeert de verloskundige een collega en schakelt zij in acute situaties extra hulp in.

5.4. Het samenstel van voorgaande regels wordt beschouwd als de ook door partijen aangeduide veldnormen, dat wil zeggen de voor verloskundigen geldende professionele standaard. Weliswaar zijn de regels in het algemeen als (dringende) adviezen gepresenteerd en heeft de verloskundige onder omstandigheden de mogelijkheid om daarvan gemotiveerd af te wijken, maar dan zal de verloskundige daarover overleg moeten voeren met de tweede lijn en daarvan schriftelijk verantwoording moeten afleggen. Indien wordt afgeweken van de geldende professionele standaard, dient de verloskundige schriftelijk verslaglegging te doen van met professionals in de zorgketen gevoerde gesprekken. De mogelijkheid om af te wijken komt in beginsel alleen aan de orde bij bezwaren van de cliënte of in een acute noodsituatie. In de regels ligt de vooronderstelling besloten dat de verloskundige afwijking van de regels mag overwegen bij een acute situatie en/of, maar dan onder strikte voorwaarden, bij een dringende wens van de cliënte. De veldnormen zijn niet bedoeld als vrijblijvende adviezen aan de verloskundige die deze, afhankelijk van de eigen overtuiging, wel of niet zal opvolgen. Zij is daaraan gebonden.

5.5. Het college stelt vast dat het niet alleen de cliënte is geweest die een voorkeur had voor een “ hands off bevalling” maar dat verweerster de door de cliënte gewenste wijze van bevallen heeft ondersteund, terwijl de indicatie zodanig was dat de tweede lijn moest worden ingeschakeld. Vooropgesteld wordt dat de wensen van de vrouw om langs natuurlijke weg en om thuis te bevallen volstrekt legitiem zijn. In zijn algemeenheid zal niemand over een dergelijke wens anders denken. De uitzondering op deze regel is duidelijk gemaakt in de hiervoor beschreven veldnormen. Indien een bevalling te verwachten is, met indicaties voor verhoogd risico, voor kind en/of moeder, dient de tweede lijn te worden ingeschakeld. Van de verloskundige wordt verwacht dat, indien zich een uitzonderingssituatie voordoet, zij nauwkeurig de voor die situatie geschreven regels in acht neemt en uitvoert. Indien zij, in dit geval wordt op verweerster gedoeld, meent dat de bevalling in een dergelijk geval echter ook zonder inschakeling van de tweede lijn – het ziekenhuis, onder supervisie van een gynaecoloog – kan en mag plaatsvinden en zal slagen, zit zij naar het oordeel van het college volkomen op het verkeerde spoor. Zij maakt zich daarmee verantwoordelijk voor alle mogelijke (ernstige) gevolgen. Het voorgaande maakt duidelijk dat het hier niet gaat om een onder alle omstandigheden te respecteren “grondrecht” van de vrouw om de bevalling zo in te richten zoals zij zelf wil. Dat recht wordt gerespecteerd, maar daaraan moeten duidelijk grenzen worden gesteld. Hiermee wordt bedoeld dat de verloskundige bij uitvoering van die wens de geldende regelgeving niet naast zich neer kan leggen en duidelijke (professionele) grenzen moet stellen.

5.6. Bij de stukken bevindt zich een door de NVOG en NVOG gezamenlijk opgestelde brief van 28 maart 2013. Daarin is, naar aanleiding van verzoeken van cliënten met een zorgvraag die “buiten de gangbare protocollen en/of richtlijnen ligt”, de volgende afspraak vastgelegd:

“Als blijkt dat er een blijvend spanningsveld ontstaat tussen de cliënt en de zorgverleners kan er een moment komen dat de zorgverleners zich moeten neerleggen bij de persisterende afwijkende wens van de cliënt en gedwongen worden te kiezen voor een second best oplossing. In een dergelijk geval dienen verloskundige en gynaecoloog gezamenlijk het gesprek met de cliënt te voeren en daarvan goede verslaglegging te doen” Het college stelt vast dat de status van deze afspraak – een voor verloskundigen bindende versoepeling van de voorheen geldende regeling? – niet geheel duidelijk is. Los daarvan wordt in de brief verondersteld dat de “persisterende afwijkende wens van de cliënt” alleen van haar afkomstig is en niet wordt gedeeld door de verloskundige. Zoals hiervoor is overwogen, moet echter worden aangenomen dat verweerster die wens van de cliënten duidelijk heeft ondersteund, zodat de afspraak al daarom niet van toepassing kan zijn op de onderhavige zaken. Uit niets blijkt verder dat verweerster een gezamenlijk gesprek met de gynaecoloog heeft gevoerd. Aan deze nieuwe “afspraak” kan zij dus geen rechten ontlenen.

5.7. Verweerster voert aan dat zij als ‘onderaanneemster’ van G heeft gefungeerd. Het college begrijpt die stelling aldus dat zij bedoelt niet verantwoordelijk te zijn voor de gebeurtenissen tijdens de bevalling omdat zij G zag als hoofdverantwoordelijke. Die aldus geïnterpreteerde stelling wordt verworpen. G heeft verweerster als verloskundige verzocht de bevalling van mevrouw A gezamenlijk te begeleiden, op welk verzoek verweerster – na enige aarzeling – is ingegaan. Door in te stemmen met dit verzoek en door als verloskundige samen met G de bevalling van mevrouw D te begeleiden, heeft verweerster haar eigen verantwoordelijkheid geactiveerd. Zij had in dit verband eerder bedenktijd gekregen (zie hiervoor onder 2.5.) en heeft aldus welbewust assistentie verleend. Verweerster was niet bevoegd en bekwaam, noch deskundig om de desbetreffende hoog risico bevalling te begeleiden. Met de drie stuitbevallingen die zij in haar loopbaan van 20 jaar heeft bijgewoond – dit was de eerste na haar opleiding – en de enkele nascholingcursussen op dit gebied kan verweerster niet bekwaam en deskundig worden geacht in het begeleiden van stuitbevallingen. Behalve dat verweerster buiten haar deskundigheidsgebied is getreden, heeft zij geen pogingen gedaan om een alternatieve oplossing te zoeken en (op zijn minst) contact te zoeken met de tweede lijn om de bevalling met hen af te stemmen. Van een gezamenlijk gesprek of enig overleg met de gynaecoloog blijkt niet. Klachtonderdeel 1 (handelen buiten deskundigheidsgebied) is daarmee gegrond.

5.8. Thans volgt de beoordeling van klachtonderdeel 2. Zoals hiervoor overwogen, had verweerster vanaf het moment dat zij betrokken werd bij de bevalling van mevrouw A eigen verplichtingen als verloskundige en aldus een eigen verantwoordelijkheid voor het verlenen van goede en verantwoorde zorg. Aan die verplichtingen heeft zij echter niet voldaan. G en verweerster hebben de progressie van de bevalling onvoldoende in de gaten gehouden. Een ca. 25 minuten durende uitdrijving van een stuit is te lang. Het had dan ook op hun weg gelegen eerder in te grijpen, dan wel daarop bij de ouders – ondanks hun sterke voorkeur voor een “hands off-bevalling” – aan te dringen. De (te) traag vorderende uitdrijving vroeg om adequate actie van G en verweerster, hetgeen zij hebben nagelaten.

Toen na de geboorte bleek dat de baby geen tekenen van leven vertoonde en de reanimatie werd gestart, is er – wederom conform de wens van de ouders – niet afgenaveld. Het college kan verweerster volgen in het door haar ingenomen standpunt dat zij zonder toestemming van de ouders niet mocht afnavelen. Dit betekent echter niet dat zij de ouders er niet met nadruk op had moeten wijzen dat de kansen op een succesvolle reanimatie na afnavelen hoger waren. Reanimatie dient, kennelijk anders dan G en verweerster hebben gemeend, bij voorkeur op een stevige ondergrond te geschieden. Door dit niet bij de ouders ter sprake te brengen, hebben deze verloskundigen zichzelf de mogelijkheid onthouden om de baby in een betere reanimatiesetting een optimale kans te bieden. Daarvoor is verweerster mede-verantwoordelijk. Klachtonderdeel 2 is daarmee gegrond.

5.9. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat verweerster welbewust heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen die op haar als verloskundige rustten. Zij heeft haar eigen bekwaamheid overschat, haar eigen positie en verantwoordelijkheid onderschat en bij haar taakuitoefening ten onrechte uitsluitend de nadruk gelegd op haar - op zichzelf zeer belangrijke - taak van bijstandverlener. Door te miskennen dat voor haar in professionele zin grenzen bestaan aan haar mogelijkheden, heeft zij de niet te verwaarlozen kans geschapen dat er ernstige gevolgen zouden kunnen optreden. Vastgesteld wordt dat dit in deze zaak ook het geval is geweest. Het college acht deze wijze van handelen laakbaar en zal aan verweerster de maatregel van berisping opleggen. Van oplegging van een zwaardere maatregel wordt afgezien, nu verweerster enig inzicht heeft getoond in de fouten die zij heeft gemaakt.

5.10 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op de hierna te vermelden wijze worden bekend gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege

- berispt verweerster;

- bepaalt dat deze beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG zal worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant, zal worden aangeboden aan het Medisch Contact en de tijdschriften Tijdschrift voor Verloskundigen (TvV) en Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie (NTOG).

Aldus gewezen op 4 juni 2013 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

F.C.D. Buist, M.H.P. Klerkx, S.A. Meijer-Mast, leden-verloskundigen,

mr. A. Wilken, lid-jurist,

mr. C.G.J. Pluijgers, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 juli 2013 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

J.S.W. Holtrop, voorzitter

C.G.J. Pluijgers, secretaris