ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2210 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/110
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG2210 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-07-2012 |
Datum publicatie: | 03-07-2012 |
Zaaknummer(s): | 2011/110 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | De klacht houdt in dat de huisarts ten onrechte een melding heeft gedaan bij Bureau Jeugdzorg over lichamelijk geweld door klager bij zijn dochter. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 6 april 2011 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r,
tegen
C,
huisarts,
wonende te D,
werkzaam te D,
v e r w e e r s t e r,
gemachtigde mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerster, binnengekomen op 2 november 2011;
- de brief van klager, binnengekomen op 21 november 2011.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. Hielkema voornoemd.
2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is de vader van E, geboren september 1992. Verweerster is sinds 1998 de huisarts van zowel vader als dochter.
2.2 In verband met psychosociale problematiek bij E was verweerster vanaf 2007 betrokken bij een langdurig zorgtraject voor E. E stond via Bureau Jeugdzorg onder behandeling bij F.
2.3 In februari en maart 2008 kreeg verweerster signalen van een thuissituatie waarbij sprake zou zijn van gebruik van geweld. Deze signalen waren afkomstig van de fysiotherapeut en de revalidatiearts waar E onder behandeling stond. Verweerster vond dit bevestigd in een gesprek met E zelf. In oktober 2008 kreeg verweerster wederom signalen van het gebruik van geweld in de thuissituatie, zowel vanuit het behandelcircuit als van E zelf. Op deze momenten zag verweerster geen noodzaak tot ingrijpen, maar gaf zij E het advies om de thuissituatie met klager te bespreken.
2.4 Op 16 oktober 2009 zag verweerster E opnieuw op het spreekuur, waarbij E melding maakte van een worsteling thuis. Op basis van haar bevindingen en lichamelijk onderzoek, waarbij verweerster een dikke blauwe elleboog waarnam, heeft verweerster met E besproken dat voor E een andere woonruimte moest worden gezocht. E stemde hiermee in waarop verweerster eerst F heeft gecontacteerd en vervolgens Bureau Jeugdzorg.
2.5 Op 3 december 2009 is verweerster gebeld door een vertrouwensarts van Bureau Jeugdzorg en is gesproken over ‘het lichamelijk geweld’ dat bij E zou zijn gebruikt. In dat telefoongesprek heeft verweerster herhaald dat zij van andere hulpverleners zorgelijke signalen had gekregen en heeft zij verslag gedaan van haar eigen bevindingen.
2.6 Verweerster heeft de verslagen van de gesprekken van 16 oktober 2009 en 3 december 2009 op 11 december 2009 in concept gelezen en geaccordeerd.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster aan Bureau Jeugdzorg onjuiste mededelingen heeft gedaan over het gebruik van lichamelijk geweld door klager tegen zijn dochter.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Vast staat dat verweerster op 16 oktober 2009 contact heeft opgenomen met Bureau Jeugdzorg en dat zij Bureau Jeugdzorg heeft ingelicht over de zorgelijke thuissituatie die E betrof. Op 3 december 2009 is dit andermaal met Bureau Jeugdzorg besproken. Blijkens de gecorrigeerde weergave van het gesprek van 16 oktober 2009 heeft verweerster aangegeven dat ‘E en vader een haat-liefde verhouding hebben waarbij sprake is van lichamelijk geweld door vader’. Blijkens de gecorrigeerde weergave van het gesprek van 3 december 2009 heeft verweerster onder meer besproken dat ‘E een flinke kneuzing aan haar arm had als gevolg van een worsteling met vader’.
5.2 Vast staat voorts dat, hoewel verweersters intentie van het contact met Bureau Jeugdzorg op 16 oktober 2009 was gelegen in een verzoek om hulp bij het vinden van woonruimte, Bureau Jeugdzorg het contact heeft aangemerkt als een melding van kindermishandeling, dan wel het contact heeft aangegrepen om een onderzoek naar kindermishandeling in te stellen. Gezien de inhoud van de mededelingen door verweerster is dit voorstelbaar en de wenselijkheid van een melding of onderzoek wordt als zodanig ook door klager onderkend. Verweerster treft daarvan geen verwijt, sterker nog, zelfs al zou haar primaire verzoek het doel hebben gehad van een melding van kindermishandeling, dan zou verweerster blijk hebben gegeven van een zorgvuldige belangenafweging en zou zij het belang van het kind in dit geval terecht hebben laten prevaleren boven haar beroepsgeheim.
5.3 Het college stelt daartoe voorop dat van een arts mag worden verwacht dat deze de inhoud van zijn berichten aan Bureau Jeugdzorg correct weergeeft in die zin dat daarin wordt vermeld welke signalen er zijn ontvangen en dat er zorgen zijn over mishandeling. Dit moet niet worden geponeerd als feiten. Overleg met klager is volgens de code aangewezen "zo mogelijk" en was in dit geval mogelijk. Dit geldt ook voor verweerster en klemt te meer nu het bij terugkoppeling van de gespreksverslagen op 11 december 2009 voor verweerster duidelijk had moeten zijn dat Bureau Jeugdzorg een onderzoek instelde met mogelijk (verstrekkende) gevolgen voor klager en (zijn relatie met) zijn dochter. Verweerster echter heeft zich in haar geaccordeerde verklaring van 16 oktober 2009, ondanks dat zij ter zitting heeft uitgesproken dat het haar niet duidelijk was dat het klager was die lichamelijk geweld bij zijn dochter zou gebruiken, wel in die zin uitgelaten door daarin te spreken van lichamelijk geweld en een verband te leggen tussen dit lichamelijk geweld en klager. Hetzelfde geldt voor het verslag van 3 december 2009, zij het dat in dat verslag in wat minder duidelijke bewoordingen is gesteld dat het gaat over het gebruik van geweld door klager. Wel treft verweerster een verwijt wat betreft de inhoud van de berichtgeving aan Bureau Jeugdzorg, meer in het bijzonder de melding van het gebruik van lichamelijk geweld door klager tegen zijn dochter.
5.4 Door aldus te handelen heeft verweerster gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De klacht is daarom gegrond en de oplegging van na te melden maatregel passend.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.
Aldus gewezen op 8 mei 2012 door:
mr. E.A. Messer, voorzitter,
dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, dr. R.W. Koster en D.E. de Jong, leden-arts,
mr. R.P. Wijne, lid-jurist,
mr. S.S. van Gijn, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 3 juli 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
w.g. mr. E.A. Messer, voorzitter
w.g.mr. S.S. van Gijn, secretaris