ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1888 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2011/087P

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2012:YG1888
Datum uitspraak: 03-04-2012
Datum publicatie: 03-04-2012
Zaaknummer(s): 2011/087P
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 maart 2011 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychotherapeut,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. P.H.A. Boshouwers, advocaat te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     de twee aanvullende klaagschriften met de bijlage resp. bijlagen;

-                     het verweerschrift met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlage;

-                     de dupliek met de bijlagen;

-                     de aanvulling op de dupliek van klager, binnengekomen op 15 juni 2011;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van klager, binnengekomen op 17 januari 2012;

-                     de brief namens verweerder met bijlagen, binnengekomen op 24 januari 2012.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen - verweerder vergezeld van de hiervoor genoemde gemachtigde -  waren aanwezig.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1              In april 2010 heeft klager, die o.a. op diens website informatie over verweerder had ingewonnen, zich bij verweerder gemeld met het verzoek of deze hem wilde behandelen. In juni 2010 vond een kennismakingsgesprek plaats. Klager heeft verweerder enige tijd nadien een verwijsbrief van zijn huisarts d.d. 22 juni 2010 overhandigd. Deze luidt, voor zover van belang:

“Bovengenoemde patiënt is heden verwezen voor psychotherapie op medische grond. Gaarne uw evaluatie/behandeling”.

2.2              De huisarts had klager voor zijn klachten al enkele maanden vóór zijn behandeling door verweerder medicijnen (antidepressivum) voorgeschreven.

2.3       Op de website van verweerder is o.m. vermeld:

“In principe vindt schriftelijke terugkoppeling plaats naar de verwijzend huisarts; bij aanvang, over de visie op de gepresenteerde problematiek alsmede het behandelplan, aan het einde, over het behandelverloop alsmede de bereikte resultaten.”

Verweerder heeft klager in het kennismakingsgesprek ook gezegd dat terugkoppeling aan de huisarts zou plaatsvinden.

2.4       Tussen partijen hebben in het kader van de behandeling ongeveer zeven gesprekken plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 23 januari 2011 klagers huisarts -met kopie aan klager- geïnformeerd over de aanvang van de behandeling (productie bij repliek).

2.5       Na ontvangst van deze brief heeft klager de behandelrelatie beëindigd. Tussen partijen heeft vervolgens nog een mailwisseling plaatsgevonden.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder klagers huisarts in de brief van 23 januari 2011 op onzorgvuldige wijze heeft geïnformeerd.

Klager is van mening dat verweerder in die brief zonder zijn expliciete toestemming ten onrechte zijn privacy heeft geschonden en onnodig privé-informatie over zijn partner heeft vermeld. Klager is het verder niet eens met de daarin vermelde diagnose, die onvolledig op hem van toepassing is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1  Ingevolge art. 7:457 lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen medische gegevens zonder toestemming van de patiënt door de hulpverlener worden verstrekt aan hen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, voor zover die verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden. Uit de instemming van de patiënt met de verwijzing mag worden afgeleid dat de patiënt tevens toestemt met de gegevensuitwisseling tussen de verwijzend arts en de geconsulteerde hulpverlener met dien verstande dat niet meer gegevens worden verstrekt dan noodzakelijk is voor de behandeling die na de verwijzing (eventueel) volgt.

5.2  Op grond van het hiervoor overwogene, maar ook op grond van de vermelding op de website van verweerder en diens uitlatingen daarover aan klager, kan er van worden uitgegaan dat klager ermee bekend was dat verweerder zijn huisarts zou informeren.

Klager voert echter ook aan dat meer informatie is verstrekt dan noodzakelijk was voor de door de huisarts te verrichten werkzaamheden. Naar het oordeel van het College is dit verwijt terecht. Zeker nu niet gebleken is dat gedurende de behandeling overleg tussen verweerder en klagers huisarts heeft plaatsgevonden en diens betrokkenheid bij de behandeling gering was, dient bij die verstrekking terughoudendheid te worden betracht. De brief van 23 januari 2011 bevat meer informatie dan in het kader van de betrokkenheid van de huisarts noodzakelijk was. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk waarom in die brief klager letterlijk wordt geciteerd, waarom uitvoerig op (zijn beleving van) de klachten wordt ingegaan, waarom de geschiedenis van zijn persoonlijk leven in het gezin van herkomst wordt beschreven en waarom de gevolgen voor haar psychisch welzijn van de lichamelijke ziekte van zijn partner expliciet worden genoemd. Overigens bevat de brief geen duidelijk behandelplan noch informatie over de behandelingsovereenkomst.

Op grond van hetgeen partijen daarover in de stukken en ter zitting hebben aangevoerd is het voor het College evenwel onvoldoende aannemelijk geworden dat hetgeen verweerder vermeldt over de diagnose onjuist is, nu de standpunten van partijen hierover elkaar tegenspreken en niet duidelijk is geworden welke diagnose juist zou zijn.

5.3 Ambtshalve constateert het College nog dat de website van verweerder foutieve informatie bevat nu die vermeldt dat bij ‘zelfbetalers’ verslaglegging en rapportage achterwege kunnen blijven. In het kader van continuïteit van zorg alsmede ten behoeve van de financiële administratie is immers steeds noodzakelijk dat bepaalde gegevens worden vastgelegd.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klager had behoren te betrachten.

5.5  Hoewel het College verweerder zijn handelwijze ernstig aanrekent, temeer nu hij geen enkel inzicht heeft betoond in de onjuistheid daarvan, is het van mening dat met na te melden maatregel kan worden volstaan. Gebleken is namelijk dat hij naar aanleiding van deze klacht zijn werkwijze met betrekking tot het vragen van toestemming aan patiënten voor rapportage inmiddels heeft gewijzigd.

Verweerder heeft ter zitting betoogd dat hij gewoonlijk steeds uitvoerig aan de huisarts rapporteert en dat hij heeft geconstateerd dat zulks in de beroepsgroep veelvuldig gebeurt. Die benadering is niet juist, indien – zoals in het onderhavige geval – de rapportage zich niet beperkt tot een strikt zakelijke vermelding van gegevens. Daarom zal om redenen, aan het algemeen belang ontleend, de beslissing – in geanonimiseerde vorm- zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Psychotherapie ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 7 februari 2012 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

dr. R.J. Takens, drs. L.J.J.M. Geertjens, drs. L. de Nobel, leden-psychotherapeut,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 3 april 2012 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.  J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris