ECLI:NL:TGZCTG:2022:164 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1183

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:164
Datum uitspraak: 10-10-2022
Datum publicatie: 10-10-2022
Zaaknummer(s): C2021/1183
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat tegen bedrijfsarts. Klager is advocaat van een werknemer (klager in de zaak C2021/1187) die gedeeltelijk is uitgevallen voor zijn werkzaamheden en bezig is met re-integreren. Klager heeft namens de werknemer een brief gestuurd aan de arbeidsdeskundige naar aanleiding van de conceptrapportage die zij over de werknemer had opgesteld. De bedrijfsarts van de werknemer heeft zich daarover kritisch uitgelaten tijdens zijn spreekuur met de werknemer en diens begeleider (zijn schoonzoon). Dit gesprek is heimelijk opgenomen door de schoonzoon en klager later ter ore gekomen. De bedrijfsarts heeft zijn kritische uitlatingen erkend en daarvoor aan klager meerdere malen zijn excuses aangeboden. De uitlatingen van de bedrijfsarts zijn voor de advocaat aanleiding geweest om op eigen titel een klacht in te dienen. De advocaat verwijt de bedrijfsarts dat hij tijdens het spreekuur uitlatingen heeft gedaan die volgens de advocaat ook jegens hem intimiderend en grensoverschrijdend waren. Het Regionaal Tuchtcollege acht klager ontvankelijk in de klacht en verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en verklaart de advocaat alsnog niet ontvankelijk in de klacht, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1183 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te B.,
beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. A.B. Noordhof, advocaat te Tilburg.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 23 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Deze klacht is op 27 januari 2021 overgedragen aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle. Bij beslissing van 5 november 2021, onder nummer Z2021/0038, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Bij brief van 25 augustus 2022 heeft mr. Noordhof aangekondigd dat zij voor de zitting van 7 september 2022 twee getuigen heeft opgeroepen die zij wil laten horen, te weten de heer D. en de heer E., beiden bedrijfsarts van beroep.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 september 2022. Klager is verschenen. Ook de bedrijfsarts was aanwezig, bijgestaan door mr. Noordhof.
Mr. Noordhof heeft spreekaantekeningen overgelegd.
Mr. Noordhof heeft, na de behandeling van de zaak op de zitting, ingestemd met het achterwege laten van het horen van de door haar namens de bedrijfsarts opgeroepen getuigen, nu uit haar toelichting is gebleken dat de door de getuigen af te leggen verklaringen voor de beslissing op het aan het Centraal Tuchtcollege voorgelegde beroep niet relevant waren.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De heer F. (hierna: werknemer) was werkzaam als bedrijfsautotechnicus toen hij op 7 augustus 2019 als gevolg van fysieke klachten is uitgevallen voor zijn werkzaamheden.
Beklaagde was als bedrijfsarts betrokken bij de re-integratie van werknemer. Werknemer heeft in dit verband meerdere gesprekken met beklaagde gehad, alsook met de arbeidsdeskundige. Bij deze gesprekken werd werknemer regelmatig vergezeld door zijn schoonzoon (hierna: de schoonzoon).
Klager is de gemachtigde van werknemer in een letselschadeprocedure. In die hoedanigheid heeft hij op 25 februari 2020 een brief gestuurd aan de arbeidsdeskundige naar aanleiding van een door haar op 13 februari 2020 opgestelde conceptrapportage.
Op 9 oktober 2020 is werknemer met zijn schoonzoon op het spreekuur bij beklaagde verschenen. Tijdens dit spreekuur heeft beklaagde zich onder meer uitgelaten over de brief van klager aan de arbeidsdeskundige. De schoonzoon heeft van dit spreekuur een geluidsopname gemaakt, die ook deel uitmaakt van het dossier.
De uitlatingen van beklaagde tijdens het spreekuur op 9 oktober 2020 over de brief van 25 februari 2020 zijn voor klager aanleiding geweest om onderhavige klacht in te dienen.
Tegelijk met deze klacht heeft klager een klacht ingediend namens werknemer, die bij het tuchtcollege is geregistreerd onder zaaknummer Z2021/0027. Ook hierop wordt vandaag beslist.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij tijdens het spreekuur van
9 oktober 2020 uitlatingen heeft gedaan tegen werknemer en zijn schoonzoon over klagers brief van 25 februari 2020. Deze uitlatingen zijn volgens klager ook jegens hem intimiderend en grensoverschrijdend.
Over de brief van klager aan de arbeidsdeskundige van 25 februari 2020 heeft beklaagde volgens klager tijdens dat spreekuur gezegd dat deze “bij de honden af” zou zijn en dat wanneer hij zo’n brief zou krijgen hij de advocaat “over de tafel zou trekken.” Ook zou hij bewoordingen hebben gebruikt als: “klote”, “fucking irritant”, “godverdomme” en “over de schutting flikkeren”.
Klager stelt zich op het standpunt dat beklaagde daarmee niet binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
Wanneer zijn klacht (geheel of gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, verzoekt klager om beklaagde in de proceskosten te veroordelen.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu hij niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.
Subsidiair stelt beklaagde zich op het standpunt dat hij in het gesprek niet de grenzen van de professionele beroepsuitoefening heeft overschreden en dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college zal eerst beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
In artikel 65, eerste lid, onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat een rechtstreeks belanghebbende een klaagschrift bij het college kan indienen.
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt, omdat werknemer met de indiening van de klacht door klager heeft ingestemd. Klager wijst er daarbij op dat hij als advocaat voor werknemer is aangesteld in de behartiging van zijn belangen op het terrein van de re-integratie en overige daarmee samenhangende juridische kwesties. Volgens klager is het vertrouwen van werknemer in hem op de proef gesteld door de uitlatingen van beklaagde tijdens het spreekuur van 9 oktober 2020. Dit heeft tot extra juridische kosten en schade geleid, terwijl het professionele functioneren van klager daardoor is belemmerd.
5.2
Het college overweegt dat naar geldende tuchtrechtelijke jurisprudentie een persoon, niet zijnde de patiënt, als rechtstreeks belanghebbende zich kan beklagen over mededelingen die door een BIG ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn gedaan en voor de persoon nadelige consequenties kunnen hebben. Daarvan is in de onderhavige zaak sprake, omdat het aan beklaagde verweten handelen nadelige gevolgen voor klager zou kunnen hebben (gehad). Verder geldt dat de tuchtnormen, zoals neergelegd in artikel 47 van de Wet BIG, niet alleen betrekking hebben op handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patiënt dient te betrachten (de eerste tuchtnorm) maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Ook dit laatste handelen zou tot een tuchtrechtelijke veroordeling kunnen leiden, mits het handelen of nalaten voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.
Nu vaststaat dat de mededelingen die beklaagde tijdens het spreekuur op 9 oktober 2020 heeft gedaan, deels betrekking hadden op klager, kan klager als belanghebbende worden aangemerkt en kan het doen van deze mededelingen worden getoetst aan de tweede tuchtnorm.
5.3
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de klacht wijst het college er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.4
Niet in geschil is dat beklaagde tijdens het gesprek van 9 oktober 2020 de bewoordingen, zoals hiervoor onder 3. weergegeven, heeft gebruikt. Het college constateert op basis van de geluidsopname van dit gesprek, dat beklaagde zich bij de aanvang daarvan eerst kort tot de schoonzoon van werknemer heeft gericht en vervolgens tot werknemer naar aanleiding van de brief van klager van 25 februari 2020. Daarbij is onder meer het volgende gezegd:
Beklaagde: “Ik ga eventjes met [naam schoonzoon] ga ik euh, spreken.”
Schoonzoon: “Haha, snap ik, snap ik, ik weet waar u over gaat beginnen.”
Beklaagde: “Ik wil niet meer dat je me dirigeert aan de mail. Dus niet meer doen. Volgende keer dan…”
Schoonzoon: “Snap ik”
Beklaagde: “Wil ik niet meer hebben. Ik ga niet…Het is een medisch dossier. Alles wat medisch is neem ik hierin op, alles wat juridisch is, veel geluk. Dat is niet mijn zaak.”
Schoonzoon: “Snap ik”
Beklaagde: “Ik vind de toonzetting van de advocatenbrief die ik heb gelezen, ja ik vind het echt werkelijk bij de honden af werkelijk hoe hij dat heeft gedaan als ik dat lees. Dat kun je niet doen naar een arbeidsdeskundige toe. Enneh, ik zie wel eens vaker zulk soort dingen, ja weet je, als hij het bij mij had gedaan dan had ik hem waarschijnlijk over de tafel heen getrokken. Dus, mijn emoties.”
Anders dan klager suggereert en de schriftelijke weergave hierboven zou kunnen doen vermoeden, blijkt uit het geluidsfragment niet dat beklaagde daarbij “hoog in zijn emoties” zat. Weliswaar zijn de door hem gebruikte bewoordingen fors, echter beklaagde heeft deze op rustige toon geuit. Uit de opname blijkt ook dat in het verdere gesprek juist uitvoerig en op rustige toon is gesproken over de re-integratie van werknemer. Daarbij heeft beklaagde (gedurende het half uur durende gesprek) nog een enkele krachtterm gebruikt, maar beluisterd in de context van het gehele gesprek heeft hij daarmee vooral zijn betrokkenheid met werknemer kracht willen bijzetten en het belang van werknemer bij een goede re-integratie willen onderstrepen.
Het college is het met klager eens dat de gebezigde bewoordingen niet gepast zijn, dat beklaagde zich beter anders had kunnen uitdrukken en dat hij zich beter niet over de wijze waarop klager zich in de richting van de arbeidsdeskundige had opgesteld, had dienen uit te laten. Dit leidt echter niet tot gegrondverklaring van de klacht, aangezien deze uitlatingen onvoldoende zijn om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt als bedoeld in de tweede tuchtnorm te maken. Niet gebleken is dat het functioneren van klager daadwerkelijk is belemmerd, dan wel de relatie tussen klager en werknemer onder druk is komen te staan. Daarbij betrekt het college dat het voorstelbaar is dat de zeer juridische en ook dwingende toonzetting in de brief van klager van 25 februari 2020 in de richting van de arbeidsdeskundige, een andere hulpverlener, die eveneens betrokken is bij de begeleiding van de werknemer, niet onberoerd laat.
Overigens blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat een en ander voor beklaagde ook een leermoment is geweest. Zo heeft hij na het gesprek van
9 oktober 2020 zijn excuses aangeboden aan klager. Ook heeft hij zich toetsbaar opgesteld door naar aanleiding van de tuchtklacht intercollegiale toetsing toe te passen”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4. Beoordeling in beroep
Zaak in het kort
4.1 Klager is advocaat van een werknemer die gedeeltelijk is uitgevallen voor zijn werkzaamheden en bezig is met re-integreren. Klager heeft namens de werknemer een brief gestuurd aan de arbeidsdeskundige naar aanleiding van de conceptrapportage die zij over de werknemer had opgesteld (brief van 25 februari 2020). De bedrijfsarts van de werknemer heeft zich daarover kritisch uitgelaten tijdens zijn spreekuur met de werknemer en diens begeleider (zijn schoonzoon). Dit gesprek is heimelijk opgenomen door de schoonzoon, en klager later ter ore gekomen. De bedrijfsarts heeft zijn kritische uitlatingen erkend en daarvoor aan klager meerdere malen zijn excuses aangeboden.
Standpunt klager
4.2 Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege zijn klacht in volle omvang (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. Ook verzoekt hij het Centraal Tuchtcollege om de bedrijfsarts te veroordelen tot een schadevergoeding en vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten bij het Regionaal Tuchtcollege en in beroep.
Standpunt bedrijfsarts
4.3 De bedrijfsarts heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair om klager niet-ontvankelijk te verklaren in de klacht en subsidiair om het beroep te verwerpen.
Oordeel van het Centraal Tuchtcollege
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager niet ontvankelijk is in de klacht, omdat hij niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende en dus niet klachtgerechtigd is. Daarmee oordeelt het Centraal Tuchtcollege anders dan het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege licht dat hieronder verder toe.
Toetsingscriterium ontvankelijkheid
4.5 Voor ontvankelijkheid is vereist dat klager kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Dit betekent dat er bij klager sprake moet zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Deze eis vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Is dit belang er niet, dan is klager niet klachtgerechtigd en kan hij niet in de klacht worden ontvangen.
Geen rechtstreeks belanghebbende
4.6 Klager heeft gesteld dat hij als advocaat en belangenbehartiger van de werknemer in (onder meer) het re-integratietraject door het optreden van de bedrijfsarts in zijn professionele functioneren is geschaad, omdat de uitlatingen van de bedrijfsarts zijn professionele relatie met de werknemer (zijn cliënt) onder druk hebben gezet en dat de bedrijfsarts hem ook (verder) in zijn werk heeft belemmerd door zijn brief van 25 februari 2020 niet aan het bedrijfsgeneeskundig dossier te willen toevoegen. Het hier door klager aangevoerde belang betreft echter een eigen beroepsmatig belang van klager dat als zodanig niet valt onder de aard en strekking van de Wet BIG.
Het Centraal Tuchtcollege acht het op grond van klagers toelichting op de zitting in beroep aannemelijk dat klager de - door de bedrijfsarts erkende - uitlatingen als persoonlijk grievend en fysiek intimiderend en grensoverschrijdend heeft ervaren, maar dit neemt niet weg dat er geen sprake is van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg.
De verdere belangen die klager heeft aangevoerd (de kwaliteit van de bedrijfsarts-patiëntrelatie, het landsbelang, het belang van de rechtsontwikkeling en de nieuwe lichting bedrijfsartsen) staan in een te ver verwijderd verband of zijn te algemeen om als rechtstreeks belang van klager te gelden.
Het feit dat zijn cliënt instemt met het indienen van deze klacht, maakt dit niet anders. Deze cliënt, tevens patiënt van de bedrijfsarts, is zelf wel gerechtigd een klacht in te dienen en heeft dat voor hetzelfde feitencomplex als hier aan de orde ook gedaan.
Klager is dan ook geen rechtstreeks belanghebbende bij de door hem ingediende klacht.
4.7 Dit betekent dat klager niet klachtgerechtigd is. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen en klager niet-ontvankelijk verklaren in de klacht. Aan een inhoudelijke behandeling van de klacht komt het Centraal Tuchtcollege daardoor niet toe. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege niet heeft getoetst of de eerste of tweede tuchtnorm is geschonden. Aan de verzoeken om een proceskostenveroordeling en schadevergoeding komt het Centraal Tuchtcollege ook niet toe, voor zover het Centraal Tuchtcollege over dat laatste al zou mogen oordelen.

4.8 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing bekend wordt gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in de klacht en zijn verzoeken;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en
H.M. Wattendorff, leden juristen en N. Abdoelkariem en A.H.J.M. Sterk, leden beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.