ECLI:NL:TGZCTG:2021:83 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.115

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2021:83
Datum uitspraak: 23-04-2021
Datum publicatie: 23-04-2021
Zaaknummer(s): c2019.115
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts is als onafhankelijk bedrijfsarts werkzaam voor de werkgever van klager en heeft klager in het kader van zijn arbeidsongeschiktheid begeleid. Klager kon zich niet vinden in het advies van de bedrijfsarts dat klager niet geschikt was voor eigen werk, maar wel voor aangepast werk van een paar uur per dag. Klager heeft daarop verzocht om een second opinion van een andere bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft zijn medewerking aanvankelijk geweigerd vanwege zwaarwegende argumenten. Na nadere e-mailwisseling heeft de bedrijfsarts aangegeven dat hij alsnog meewerkt met het verzoek. De second opinion heeft plaatsgevonden. Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door e-mailcorrespondentie over de second opinion aan diverse mensen binnen het bedrijf door te sturen, ten onrechte niet heeft ingestemd met een second opinion, partij kiest voor de werkgever en niet integer handelt en dat hij geen volledig dossier heeft aangelegd, dan wel dat hij niet het gehele dossier heeft verstrekt aan klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen. Klager komt in beroep tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen c. en d. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager en wijst het verzoek om kostenveroordeling af.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.115 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. S. Mosk, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden,

tegen

C., Arts Arbeid en gezondheid- bedrijfsgeneeskunde,

(destijds o.a.) werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: E., verbonden aan F. te G..

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 28 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 maart 2019, onder nummer 18/354, heeft dat college de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, aan de bedrijfsarts voor het gegrond verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 maart 2021, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. Mosk, en de bedrijfsarts, bijgestaan door de heer E.. De zaak is op de terechtzitting over en weer bepleit. Beide partijen hebben daarbij hun pleitnota’s aan het Centraal Tuchtcollege overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.     De feiten

2.1       Verweerder is een onafhankelijk bedrijfsarts. Verweerder werkte een gedeelte van de week in opdracht van de H..

2.2       Klager is een thans 64-jarige man en was in dienst van een onderdeel van de H.. Hij werd in het kader van zijn arbeidsongeschiktheid begeleid door verweerder.

2.3       Het eerste consult vond plaats op 19 juni 2017. Daarna hebben de volgende contacten plaatsgevonden tussen klager en verweerder:

17 juli 2017                            telefonisch consult

4 september 2017                  consult op spreekuur

16 oktober 2017                     consult op spreekuur

14 november 2017                 telefonisch consult

11 december 2017                 telefonisch consult

17 januari 2018                     consult op spreekuur

14 februari 2018                    telefonisch consult

28 maart 2018                                   consult op spreekuur

1 augustus 2018                     consult op spreekuur

2.4       Verweerder maakte gebruik van de standaard software van Afas/Insite voor de H. om te rapporteren over de voortgang van de re-integratie van klager.

2.5       Uit deze re-integratieverslagen volgt dat verweerder klager aanvankelijk niet belastbaar acht voor zijn werk, dat klager meer tijd nodig heeft en dat hij baat heeft bij behandeling.

2.6       In het re-integratieverslag van 17 januari 2018 is – voor zover van belang – vermeld:

“(…)

Terugkoppeling:

Nog druk bezig met prof. hulp. Heeft gesprek gehad met leidinggevende, mc transmuraal wordt opgeheven. Moet zijn wensen op papier zetten en heeft dan weer vervolgafspraak.

(…)

Advies:

Nu nog niet belastbaar, wel in staat om gesprek met werkgever aan te gaan. Weer op mijn spreekuur over 4 wkn na gesprek met werkgever. (…)”

2.7       In het re-integratieverslag van 14 februari 2018 is – voor zover van belang – vermeld:

“(…)

Terugkoppeling:

Geen nieuws, is wel in gesprek met werkgever, maar nog geen vervolgafspraak.

(…)

Advies:

Voor zijn belastbaarheid zou het goed zijn als hij toestemming van zijn werkgever krijgt om met zijn therapie (emdr) door te gaan. Daarnaast geeft deze periode van onzekerheid hem meer stress wat zijn herstel belemmer[t].

Vervolgafspraak over 4 wkn. (…)”

2.8       In het re-integratieverslag van 3 april 2018 is – voor zover van belang – vermeld:

“(…)

Terugkoppeling:

Heeft inmiddels wel een gesprek met de werkgever gehad en hebben nu denk pauze nav voorstel vanuit werkgever. Intussen druk bezig met zijn herstel, nog steeds geen toestemming voor vervolgtherapie maar dat wordt nu mee genomen in het voorstel

(…)

Advies

Ik zie een goede ontwikkeling ontstaan, betrokkene komt meer los van zijn werk en minder stress. De bal ligt nu meer bij werkgever en werknemer, die moeten er onderling uit zien te komen dat zal herstel van betrokkene ten goede komen.

Als er nog een beslissing is gevallen dan weer oproepen voor mijn spreekuur over 2 mnd.”

2.9       In het re-integratieverslag van 1 augustus 2018 is – voor zover van belang – vermeld:

“(…)Terugkoppeling:

Gaat nog niet goed, wordt ook nog niet adequaat behandeld. Wachtte nog steeds op toestemming een heeft nu toestemming voor 10 sessies die zijn nu ingepland vanaf 7-8-18. Advies van behandelaar was 60 sessies, en ik ben het daar mee eens hij zal die nodig hebben.

(…)

Mogelijkheden en beperkingen voor werk:

Stress, tijdsdruk, eindverantwoording, 1 taak tegelijk, afgeronde taken, urenbeperking

Advies

Niet geschikt voor eigen werk, wel voor aangepast werk, gelet op de beperkingen, beginnen met een paar uur per dag.”

2.10     In een e-mail 18 augustus 2018 schrijft klager aan verweerder, voor zover van belang als volgt:

“(…)

In de door u opgestelde rapportage d.d. 1 augustus 2018, heeft u geoordeeld dat ik niet geschikt ben voor het eigen werk maar wel voor aangepast werk. Met dit oordeel kan ik mij niet verenigen. In dit verband wil ik een second opinion aanvragen van een onafhankelijke bedrijfsarts.

Graag verneem ik wat de hiervoor te volgen procedure is, dan wel of ik mij rechtstreeks kan wenden tot een onafhankelijke bedrijfsarts.

Refererend naar het rapport van de KNMG uit 2009 “Advies voor inrichting en overdracht van het bedrijfsgeneeskundige dossier”, ontvang ik tevens graag het volledige bedrijfsgeneeskundige dossier. Dit betreft derhalve het medisch dossier en alle verslagen en correspondentie daarover. (…)”

2.11     Op 21 augustus 2018 schreef verweerder per e-mail aan klager:

“(…)

U bent het niet eens met mijn laatste advies dan kunt u een deskundige oordeel aanvragen bij het uwv! Zie uwv.vl (het college begrijpt: uwv.nl)

(…).”

Deze e-mail is tevens naar I. en J. van de H. gestuurd.

2.12     Bij e-mail van dezelfde datum antwoordt klager het volgende:

“(…)

Het reeds lang bestaande deskundigenoordeel bij het UWV is mij bekend vanuit mijn beroep. Dat is niet waar ik op doel.

Ik bedoel het volgende: De (wijziging d.d. 01-07-18 in de) Arbeidsomstandighedenwet biedt mij echter ook de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen bij een onafhankelijke bedrijfsarts. (zie hiervoor: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/secondopinion)

(…)

Ik ga er van uit dat de wettelijke regeling bij u bekend is en dat u er van op de hoogte bent dat een dergelijk verzoek gehonoreerd dient te worden.

(…)

Ik verzoek u mij uiterlijk 24-08-18 te berichten wat hiervoor de procedure is, dan wel of ik mij rechtstreeks kan wenden tot een onafhankelijke bedrijfsarts.

Het door mij gevraagde bedrijfsgeneeskundige dossier zie ik graag binnen een week tegemoet.

(…)”

2.13     In reactie daarop schrijft verweerder op 24 augustus 2018:

“(…) Ik blijf bij mijn standpunt en weiger dus mee te werken aan uw verzoek voor een second opinion en wel vanwege zwaar wegende argumenten.

Onder verwijzing naar de zelfde regels die u ook noemt, nl arboportaal, regeling sec opinion citeer ik de volgende regel;

* Er is sprake van een (aanloop naar een) juridische procedure waar een oordeel voor nodig is met een juridische status, bijvoorbeeld wanneer een loonvordering wordt ingesteld. Dan is een deskundigenoordeel door een verzekeringsarts of een arbeidsdeskundige bij het UWV het juiste instrument.

(…)”

Deze e-mail is tevens naar I., K. en L. van de H. gestuurd.

2.14     In reactie daarop vraagt klager per e-mail van dezelfde datum waarop de aanname van verweerder is gebaseerd dat er sprake is van (een aanloop naar) een juridische procedure en benadrukt dat daar wat hem betreft daar vooralsnog geen sprake van is. Hij herhaalt zijn verzoek.

Verweerder herhaalt daarop zijn verwijzing naar het arboportaal en hetgeen daar is vermeld onder het kopje dwingende bezwaren [het college begrijpt: zwaarwegende argumenten].

2.15     Per e-mail van 27 augustus 2018 deelt klager aan verweerder mee dat hij een klacht tegen hem zal indienen bij dit college en hij herhaalt nogmaals het verzoek tot toezending van het bedrijfskundig dossier.

2.16     Bij e-mail van 28 augustus 2018 schrijft verweerder per e-mail het volgende:

“(…)

ik heb overleg gehad met collega bedrijfsarts en ik ga mee met uw verzoek voor het inzetten van een second opinion.

Ik heb contacten bij het ZFB, zelfstandige bedrijfsartsen en via hun website kunt u zelf een keuze maken bij welke arts u een second opinion kunt laten uitvoeren. Zie www.zfb.nl of indien u wenst kan ik een second opinion arts aanwijzen. Graag hoor ik van u welke route u wil lopen. Uiteraard krijgt u mijn medische aantekeningen. Graag verneem ik van u waar ik dat naar toe kan sturen per post.

Er van uitgaande dat ik hiermee aan uw wens tegemoet ben gekomen. Mocht u nog vragen hebben dan ben ik uiteraard beschikbaar voor overleg. (…)”

2.17     De second opinion heeft alsnog plaatsgevonden.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder

a. zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de e-mailcorrespondentie over de second opinion aan diverse mensen binnen het bedrijf door te sturen;

b. ten onrechte niet heeft ingestemd met een second opinion;

c. partij kiest voor de werkgever en niet integer handelt;

d. geen volledig dossier heeft aangelegd, dan wel dat hij niet het gehele dossier heeft verstrekt aan klager.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing ligt voor of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard.

5.2.      Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft klager toegelicht dat de e-mail­correspondentie van eind augustus 2018 tussen hem en verweerder over zijn verzoek om een second opinion valt onder het medisch beroepsgeheim en dat verweerder dit beroepsgeheim heeft geschonden door deze e-mails te delen met diverse personen binnen het bedrijf van klager. Het gaat hier om de leidinggevende, de verzuimcoördinator en een medewerker van personeelszaken. Het stoort klager vooral dat in de bewuste mails wordt ge­sproken over een juridische procedure terwijl daar helemaal geen sprake van was. De bedrijfsarts mag enkel de noodzakelijke gegevens aan de werkgever verstrekken, zoals functionele beperkingen en de te verwachten duur van het verzuim. Deze informatie valt daar niet onder.

5.3       Verweerder betwist dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Hij zegt zich te hebben gehouden aan de leidraad Bedrijfsarts & Privacy. Volgens de wetgeving moet de werkgever een second opinion betalen en akkoord geven. Vanuit een oogpunt van efficiency heeft hij daarop de genoemde personen in de cc gezet. Op die manier was de werkgever op de hoogte van het verzoek van klager en van zijn weigering. Er stond geen medische informatie in de e-mails, aldus verweerder.

5.4       Het college overweegt als volgt. De bedrijfsarts heeft een vertrouwensband met de werknemer en is ten aanzien van de informatieverstrekking aan de werkgever gebonden aan het beperkte beroepsgeheim ingevolge artikel 7:457 BW in verbinding met artikel 7:464 BW. Dat impliceert dat hij (zonder de toestemming van de patiënt/werknemer) alleen die gegevens mag verstrekken die de werkgever daadwerkelijk nodig heeft om te bepalen of de werknemer recht heeft op loondoorbetaling, en informatie in het kader van verzuimbegeleiding en re-integratie van de patiënt/werknemer. De bedrijfsarts moet de patiënt/werknemer vooraf informeren over deze informatieverstrekking. Alleen met uitdrukkelijke toestemming van de werknemer kan de bedrijfsarts (aanvullende) informatie aan de werkgever verstrekken. Uiteraard is het aan de werknemer zelf óf en welke (medische) informatie hij aan de werkgever of leidinggevende wenst te geven.

5.5       De Nederlandse Vereniging voor Arbeids-en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) heeft in 2011 in samenwerking met Boaborea de leidraad Bedrijfsarts & Privacy tot stand gebracht, waarin duidelijkheid wordt geschapen over hoe zich die geheimhoudingsplicht verhoudt tot de verplichtingen van de bedrijfsarts uit bijvoorbeeld de Wet Verbetering Poortwachter.

Ook in deze leidraad is vooropgesteld dat een uitzondering op de geheimhoudingsplicht alleen geldt voor gegevens die onder het zogenaamde noodzakelijkheidscriterium vallen. Dat betekent dat alleen gegevens die de werkgever nodig heeft in het kader van de vaststelling van de (loondoor)betalingsverplichting en de verzuimbegeleiding en re-integratie mogen worden verstrekt. De lei­draad schrijft voorts voor dat werknemers altijd worden geïnformeerd over nut, noodzaak en inhoud van de terugkoppeling en dat alles in het werk wordt gesteld om toestemming van de werknemer te krijgen.

5.6       Verweerder heeft weliswaar gesteld te hebben gehandeld in overeenstemming met voornoemde leidraad, maar daarmee heeft hij miskend dat de correspondentie tussen hem en klager naar aanleiding van de vraag van klager over de mogelijkheden van een second opinion plaatsvond in het kader van hun vertrouwensrelatie. Deze correspondentie valt dan ook onder de geheimhoudingsverplichting van verweerder. Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen ziet het medisch beroepsgeheim niet alleen op zuiver medische gegevens maar op alle informatie die hij in het kader van de vertrouwensrelatie heeft verkregen.

Het gaat in dit geval om informatie die niet onder het noodzakelijkheidscriterium valt. Het feit dat verweerder op dat moment het regelen van een second opinion niet had gestart voor klager, was geen feit dat aan de werkgever behoefde te worden vermeld. En evenmin dat dat was omdat er een aanloop naar een juridische procedure zou zijn. Immers, dat is een zaak die mogelijk in de toekomst tussen werkgever en werknemer aan de orde zou komen, maar dit was geenszins zeker en het lag niet op het terrein van verweerder om hier uitspraken over te doen. Dit is aldus geen informatie die de werkgever nodig heeft in het kader van de verzuimbegeleiding en re-integratie of (loondoor)betalingsverplichting. Dat de werkgever gehouden zou zijn een eventuele second opinion-onderzoek te betalen doet daaraan niet af, reeds nu de correspondentie juist zag op de afwijzing van verweerder van het verzoek daartoe. Van enige betalingsverplichting was op dat moment dan ook geen sprake. In geen geval was er reden om de inhoud van de e-mailcorrespondentie met de werkgever te delen.

Bovendien had verweerder, zelfs als hij zou menen dat het hier om noodzakelijke gegevens ging, volgens de door hem genoemde leidraad aan klager moeten uitleggen waarom de verstrekking daarvan noodzakelijk was en had hij moeten streven naar instemming van klager. Ook dat is niet gebeurd. Verweerder heeft aldus in strijd met de richtlijn gehandeld.

De slotsom luidt dat met het doorsturen (via vermelding in de cc) van de bedoelde e-mail­correspondentie zijn beroepsgeheim jegens klager heeft geschonden. Dit klachtonderdeel slaagt.

5.7       Klachtonderdeel b ziet op de afwijzing van de verzochte second opinion. Klager meent dat hij recht had op een second opinion omdat hij geen vertrouwen (meer) had in het medisch oordeel van verweerder. Hij betwist dat er sprake was van een juridische procedure of een aanloop daartoe. Hij werd alleen bijgestaan door een jurist.

Achteraf is hem gebleken dat hij helemaal geen toestemming nodig had van de bedrijfsarts. Dat had verweerder hem moeten vertellen, aldus klager.

 5.8      Verweerder erkent dat zijn aanvankelijke weigering om medewerking te verlenen onjuist was. Hij ging ervan uit dat het feit dat klager doende was om met zijn werkgever tot een vaststellingsovereenkomst te komen, hetgeen hij vertaalde als een juridische procedure, aanleiding was om een second opinion te weigeren. Hij dacht dat in die situatie een deskundigenoordeel van het UWV de beste optie was. Hij is later op dit standpunt teruggekomen nadat hij van collega’s had begrepen dat dit geen zwaarwegend argument was en dat bovendien klager zijn toestemming niet nodig had.

5.9       Sinds de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) in juli 2017 heeft de werknemer het recht op een second opinion als hij het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts (art. 14 lid 2 onder g Arbowet). Op de website Arboportaal is daarover het volgende vermeld:

Als een werknemer twijfelt aan de juistheid van het advies van de bedrijfsarts, dan kan de werknemer vragen om een second opinion van een andere bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts moet werkzaam zijn bij een andere arbodienst, bedrijf of inrichting dan de eerste bedrijfsarts. De second opinion is erop gericht om de kwaliteit van de bedrijfsgezondheidszorg te verhogen en de werknemer meer zekerheid te geven over de juistheid en onafhankelijkheid van een advies. Bedrijfsartsen moeten meewerken aan een verzoek om een second opinion, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om het niet te doen. De kosten voor de second opinion zijn voor rekening van de werkgever.

5.10     Met deze wetswijziging heeft de wetgever aldus een vergaand recht toegekend aan de werknemer op een onafhankelijk advies. Daarbij is tevens een rol voor de bedrijfsarts weggelegd om daaraan mee te werken. Verweerder erkent op de hoogte te zijn geweest van deze - relatief nieuwe - wetgeving. Het college stelt tevens vast, en verweerder inmiddels ook, dat de situatie waarin werkgever en werknemer in gesprek zijn over een vaststellingsovereenkomst geen omstandigheid is die aan die medewerking in de weg staat. Integendeel, juist in een dergelijke situatie is het voor een werknemer van belang een onafhankelijk oordeel te krijgen over zijn medische situatie teneinde bij dat overleg zijn positie goed te kunnen inschatten. Er was dan ook geen enkele reden voor verweerder om zijn medewerking te weigeren.

Bovendien behoorde het tot de taak van de bedrijfsarts om klager op juiste wijze te informeren. Ook indien verweerder van mening was dat een second opinion in de gegeven omstandigheden niet de juiste optie was had hij klager moeten informeren over zijn rechten en over de wijze waarop hij een second opinion zou kunnen aanvragen.

5.11     Verweerder heeft miskend dat hij, door dit alles niet te doen, grote onrust veroorzaakte bij klager. Klager verkeerde in de veronderstelling dat zijn werkgever alles in het werk stelde om van hem af te komen. De relatie met de werkgever was in grote mate onveilig voor klager. Die onveiligheid bracht reeds een zeker wantrouwen jegens verweerder mee, die immers in opdracht van de werkgever werkte. Dat wantrouwen vond, in de ogen van klager, in belangrijke mate bevestiging in de afwijzing van de second opinion door verweerder en diens weigering om mee te werken aan een onafhankelijk oordeel. De zekerheid die een dergelijk onafhankelijk oordeel in een onzekere situatie kan bieden is nu juist een belangrijk doel van het in het leven geroepen recht op een second opinion. Verweerder had zich meer bewust moeten zijn van deze behoefte aan zekerheid bij klager en zich beter moeten verdiepen in de achtergrond van het verzoek. Hij had dan, met klager, kunnen zoeken naar de beste manier om aan zijn behoefte tegemoet te komen.

Dit alles leidt tot het oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

5.12     Met klachtonderdeel c verwijt klager verweerder dat hij door te handelen als hiervoor besproken, ervan blijk heeft gegeven niet integer te zijn en partij te kiezen voor de werkgever.

Verweerder heeft dit verwijt verre van zich geworpen en benadrukt dat hij als onafhankelijk bedrijfsarts nimmer partij kiest voor welke partij dan ook.

5.13     Dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder verricht zijn werk als zelfstandig gevestigd bedrijfsarts onafhankelijk van zowel de opdrachtgever als de werknemer. De omstandigheid dat de hierboven genoemde klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, betekent slechts dat verweerder op onderdelen niet juist heeft gehandeld, maar bieden geen aanknopingspunt voor een gebrek aan integriteit of voor partijdigheid. Ook zijn er geen andere concrete feiten gesteld of aannemelijk geworden die daarop zouden kunnen wijzen.

5.14     Klachtonderdeel d ziet op de vermeende onvolledigheid van het door verweerder aangelegde bedrijfsgeneeskundig dossier.

Daartoe heeft klager aangevoerd dat hij het niet juist acht dat verweerder zijn re-integratieverslagen plaatst in het systeem van de werkgever. Volgens klager gaat het om in totaal 10 re-integratieverslagen, waarvan hij er slechts 9 per post had ontvangen. Ook meent hij dat zijn medisch dossier niet compleet is. Dat maakt hij op uit het feit dat verweerder beschikt over een stuk waarop de diagnose TIA staat met een vraagteken erachter. Klager heeft het vermoeden dat er nog meer stukken ontbreken, zoals correspondentie met de werkgever.

5.15     Verweerder voert daartegen aan dat de re-integratieverslagen beschikbaar waren via een personeelsadministratiesysteem, waartoe klager ook toegang had. Hij maakt de verslagen, plaatst ze in dat systeem en de verzuimcoördinator maakt een vervolgafspraak. Deze coördinator print de verslagen uit en stuurt die aan de werknemer. Van andere correspondentie met de werkgever dan de eerder besproken e-mails van 21 en 24 augustus is geen sprake. E-mails tussen klager en verweerder heeft verweerder niet nogmaals toegestuurd, want die had klager immers al. Meer dan de als productie 4 overgelegde medische informatie heeft verweerder niet.

5.16     Het college stelt voorop dat het aan de bedrijfsarts zelf is om te bepalen welke informatie hij relevant acht om op te nemen in zijn dossier. Niet in geschil is dat alle gemaakte re-integratieverslagen onderdeel uitmaken van dat dossier. Tevens is niet ter discussie dat de inhoud van die terugkoppelingen telkens met klager is besproken. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat in het systeem van de werkgever uiteraard slechts de re-integratieverslagen worden geplaatst en niet de overige gegevens, waaronder de medische informatie. Die bewaart verweerder in zijn eigen bedrijfsgeneeskundig dossier. Dat klager niet het volledige dossier van verweerder heeft ontvangen is het college niet gebleken. Ter zitting is toegelicht dat de vermelding van het woord TIA met daarachter een vraagteken, verklaard kan worden doordat hij mondeling van de werkgever informatie heeft gekregen voorafgaand aan het eerste gesprek met klager. Die informatie hield in dat klager bij hem op het spreekuur zou komen en dat hij was uitgevallen, mogelijk na een TIA. De onzekerheid over die diagnose is begrijpelijk omdat de werkgever immers niet over die medische informatie beschikte.

Tijdens het eerste gesprek heeft verweerder daarom geverifieerd bij klager of er inderdaad sprake was geweest van een TIA. Door klager is hieraan ten onrechte de conclusie verbonden dat verweerder die diagnose in twijfel trok.

Het college is voorts van oordeel dat het bedrijfsgeneeskundig dossier zoals dat als productie 4 is overgelegd, hoewel summier, alle relevante informatie bevat.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.17     De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen a en b gegrond zijn en de klachtonderdelen c en d ongegrond. 

Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

De schending van het beroepsgeheim in combinatie met het onjuist reageren op het verzoek om een second opinion rechtvaardigen in beginsel de maatregel van een berisping. Het college stelt echter vast dat verweerder, na overleg met collega’s op zijn schreden is teruggekeerd en alsnog zijn medewerking heeft verleend aan de second opinion. Die heeft dan ook plaatsgevonden. Voorts heeft verweerder ter zitting blijk ervan gegeven in te zien dat zijn beslissing om de e-mailcorrespondentie (via cc) aan de werkgever te sturen, welke beslissing was ingegeven door de wens om efficiënt en praktisch te zijn, onjuist was. Deze omstandigheden brengen het college ertoe om te volstaan met een waarschuwing.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten weergegeven in overweging 2. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

            Procedure

4.1       De oorspronkelijke klacht bestond uit vier onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen a. en b. gegrond verklaard. Voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen is aan de bedrijfsarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd. De klachtonderdelen c. en d. zijn ongegrond verklaard.

            Het beroep van klager is gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen c. en d. Klager wil met zijn beroep bereiken dat de klachtonderdelen c. en d. alsnog gegrond worden verklaard, aan de bedrijfsarts een passende maatregel wordt opgelegd en de bedrijfsarts wordt veroordeeld in de kosten van klager.

4.2       De bedrijfsarts heeft in beroep verweer gevoerd. Tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen a. en b. en de opgelegde maatregel heeft de bedrijfsarts geen incidenteel beroep ingesteld, zodat deze klachtonderdelen in beroep niet meer aan de orde zijn. De bedrijfsarts heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om het beroep van klager te verwerpen, de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te bevestigen en het verzoek van klager om de bedrijfsarts te veroordelen in de kosten van klager af te wijzen.

4.3       Klager heeft in het beroepschrift opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal van de zitting van het Regionaal Tuchtcollege. Bij de mondelinge behandeling ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege hebben klager en zijn gemachtigde naar voren kunnen brengen wat volgens hen ontbrak of niet juist was in dat proces-verbaal. Voor zover er sprake is geweest van een verzuim in het proces-verbaal is dit inmiddels hersteld door de behandeling van de zaak in beroep.

4.4       Voorts heeft klager een USB-stick aangeleverd met opnames van de gesprekken die hij in de periode 19 juni 2017 tot en met 1 augustus 2018 met de bedrijfsarts heeft gevoerd. Van deze opnames heeft klager schriftelijke verslagen gemaakt en ook deze zijn door klager ter onderbouwing van het beroep in het geding gebracht.

4.5       De bedrijfsarts heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht om voor de beoordeling van het beroep uitsluitend gebruik te maken van de door klager aangeleverde geluidsopnames en niet van de schriftelijke uitwerking hiervan. De schriftelijke uitwerking van de opnames is volgens de bedrijfsarts op bepaalde punten feitelijk onjuist en onvolledig.

                        Inhoudelijke beoordeling

4.6       Met klachtonderdeel c. verwijt klager de bedrijfsarts dat hij partij heeft gekozen voor de werkgever en niet integer heeft gehandeld, en met klachtonderdeel d. dat hij geen volledig dossier heeft aangelegd dan wel dat hij niet het gehele dossier heeft verstrekt aan klager. In beroep is het debat hierover door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2021 is dat debat voortgezet.

4.7       De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met hetgeen het Regionaal Tuchtcollege over deze klachtonderdelen in zijn beslissing onder 5.12 tot en met 5.16 heeft overwogen en geoordeeld en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Daarbij wordt nog opgemerkt dat ook de schriftelijke uitwerking van de geluidsopnames waarop klager zich ter ondersteuning van zijn klacht beroept, niet tot een ander oordeel dan dat van het Regionaal Tuchtcollege leidt.

4.8       In aanvulling daarop geldt wat het dossier betreft nog het volgende. Klager voert in beroep aan dat het dossier geen arbeidsanamnese bevat noch informatie over de arbeidsomstandigheden. Klager is verder van mening dat alle aanwezige correspondentie tussen de werkgever en de bedrijfsarts in het dossier van klager behoren te zitten. Het Centraal Tuchtcollege is het met het Regionaal Tuchtcollege eens dat het dossier alle relevante informatie bevat. De arbeidsanamnese is weliswaar summier, maar aanwezig. Het is aan de bedrijfsarts zelf om te bepalen welke informatie hij ten behoeve van de verzuimbegeleiding en de re-integratie relevant acht om op te nemen in het dossier. Dit brengt met zich mee dat niet alle (e-mail)correspondentie met de werkgever ook moet worden opgenomen in het dossier.

4.9       Dit alles leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen c. en d. terecht ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep van klager zal worden verworpen.

Verzoek om kostenveroordeling

4.10     Met betrekking tot het verzoek van klager om de bedrijfsarts te veroordelen in de vergoeding van de door hem ter zake van de behandeling van de klacht in beroep gemaakte kosten oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Sinds 1 april 2019 is in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg opgenomen dat het college in geval van een geheel of gedeeltelijk gegronde klacht kan beslissen dat de aangeklaagde partij de kosten dient te vergoeden die de klagende partij in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Aangezien klager zijn klacht heeft ingediend vóór 1 april 2019 kan dit verzoek niet worden toegewezen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

wijst het verzoek om een kostenveroordeling af.

D eze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; H. de Hek en H.M. Wattendorff,

            leden-juristen en W.A. Faas en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten en

            E. van der Linde, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2021.

                                    Voorzitter   w.g.                                 Secretaris w.g.