ECLI:NL:TGZCTG:2020:58 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.138

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:58
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 04-03-2020
Zaaknummer(s): c2019.138
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een anesthesioloog. Klaagster is een 82-jarige vrouw die na een behandeling voor rusteloze benen in de uitrustkamer ten val komt. Bij (röntgen)onderzoek van de heup werd geen breuk vastgesteld. Klaagster gaat naar huis. Nadien blijkt sprake van onder meer een bekkenbreuk. Klaagster verwijt de anesthesioloog dat zij de bekkenbreuk niet tijdig heeft onderkend, geen goede nazorg heeft verleend en klaagster niet correct heeft bejegend. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.138 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.R. van Dolder, advocaat te Heerhugowaard,

tegen

C., anesthesioloog, (destijds) werkzaam te D.,

beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 16 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de anesthesioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 april 2019, onder nummer 2018/442, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De anesthesioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 januari 2020, waar zijn verschenen mr. Van Dolder met mevrouw E., dochter van klaagster, en de anesthesioloog, bijgestaan door mr. Nunes. Tevens was ter terechtzitting aanwezig mevrouw F., verpleegkundige.

Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen.

Mr. Nunes heeft pleitnotities overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Verweerster is werkzaam als anesthesioloog-pijnspecialist, onder meer bij een aan een ziekenhuis verbonden behandelcentrum in D..

2.2       Op 1 oktober 2018 heeft klaagster een afspraak gehad bij een collega van verweerster. Het medisch dossier vermeldt hierover voor zover van belang het volgende:

“01-10-2018

Beloop

(…)

(S)- KA: is ‘radeloos’, al vele jaren last van onrustige benen (…)

(E) – Restless legs syndroom”

2.3       Op 4 oktober 2018 heeft klaagster een afspraak gehad bij verweerster (en een verpleegkundige) op het spreekuur van de pijnpolikliniek voor een piriformus blokkade rechts.

Het medisch dossier vermeldt hierover – voor zover van belang – het volgende:

“04-10-2018

Conclusie

(…)

Patiënte is emotioneel, is bilj dat er eindelijk wat gebeurd.

Steriele procedure met echo, onder de gluteus max

Piriformis muscle door middels van exorotatie geindentificeerd. Piroformis lido2% 4 ml met kenacort 40 mg

Ongecompliceerde procedure. Bij een behandeling met kenacort, kan het twee weken duren voordat de behandeling aanslaat. In deze periode kunnen er bijwerkingen optreden, moodswings en oa zwakte benen, patiënte is hierover geïnformeerd.

(…)”

2.4       Onder begeleiding van verweerster en de verpleegkundige is klaagster naar een stoel in de uitrustkamer begeleid en door de verpleegkundige in de stoel geholpen. In de uitrustkamer wordt door een verpleegkundige toezicht gehouden op de patiënten.

2.5       Ongeveer 15 minuten na aankomst in de uitrustkamer heeft de vriend van klaagster voorgesteld om weg te gaan, maar klaagster wilde eerst haar koffie opdrinken. Desondanks is klaagster toch opgestaan en bij het zetten van een stap door haar been heen gezakt en daarbij gevallen. Na de val heeft klaagster aangeven pijn in de rechter heup en de lies te voelen.

2.6       Vervolgens is verweerster om assistentie gevraagd. Klaagster werd op een bed gelegd en lichamelijk onderzocht door verweerster. Het medisch dossier vermeldt hierover – voor zover van belang – het volgende:

“04-10-2018

Conclusie

(…)

12.10 werd geroepen door assistente,

Pte is opgestaan en door het been gezakt. Is gevallen op de rechter zijde heup. Heeft pijn bij heup en de lies.

Kan wel goed rechtopzitten.

Inbed geholpen aldaar flexie en extentie van been en heup getest, wel uitstralende pijn in de lies maar heup mijns inziens niet verdacht.

Nu eerst expectatief beleid en observatie hier op pijnpoli. Gaat pas naar huis al we zeker weten dat dit veilig kan.

(…)”.

2.7       Vlak voor aanvang van haar middagspreekuur is verweerster bij klaagster langsgelopen. Het medisch dossier vermeldt hierover:

“Nog veel pijn mn in de lies, kan been wel goed optillen maar staan vanwege pijn lastig. Ik maak een x-heup AP en lateraal., lateraal niet goed te beoordelen in clinical assisntent.”

2.8       Verweester heeft röntgenfoto’s laten maken en met de dienstdoende radioloog over de uitslag daarvan overlegd. Het medisch dossier vermeldt hierover:

“(….)

IK overleg met DD radioloog[naam radioloog]: deze beoordeelt de X-heup.

Heup is intact. Het volledige bekken is niet afgebeeld. Ik geef aan dat ik bij een val vanuit staande positie de kans op een bekken fractuur niet groot acht. Ik vraag of de radioloog dit wel geïndiceerd vindt en hij geeft aan ip niet.

Ik ben Pte medegedeeld dat heup intact is, pte geeft aan dat ze dit ook wel dacht maar wel zeer veel pijn houdt in de lies.

Conclusie

Ik geef een recept naproxen voor een week

Vervelende val op rechter zij na piriformis Block.

X-heup geen fractuur zichbaar wel veel pijn in rechter lies. Mogelijk tendinomyogene DD pees irritatie.

-pragmatisch naproxen 500 mg 2dd1

-TC maandag

_ DIM maken

- verpleegkundige belt nog naar woonhuis om te inventariseren of er een rolstoel geregeld kan wroden., zij belt vanmiddag nog na.”

2.9       In de loop van de middag heeft een verpleegkundige geprobeerd een rolstoel voor klaagster voor thuis te regelen. Het medisch dossier vermeldt hierover:

“04-10-2018

Overdracht

VPK rapportage: [naam medewerker] getracht te bellen, deze zijn tot 18.00 uur bereikbaar. Ik heb helaas GEEN rolstoel kunnen regelen.

Mw en echtgenoot staan er op naar huis te gaan en ter plekke in het huis een rolstoel te regelen. Ik hoop dat dit lukt, afgesproken eind van de dag nog met mw te bellen.

Mw rond 14.30 uur in de rolstoel naar de auto begeleid. Staan gaat zeer moeizaam, mw heeft veel pijn.

Echtgenoot zal recept Naproxen bij de apotheek ophalen.

Mw om 15.45 uur gebeld, is veilig thuis, ligt nu op bed.”

2.10     Klaagster (en haar vriend) is naar huis gegaan en er werd een afspraak gemaakt voor een telefonische controle op 8 oktober 2018.

2.11     In de ochtend van 8 oktober 2018 – nog vóór de telefonische controle-afspraak - heeft de vriend van klaagster zich gemeld in het behandelcentrum om verweerster te spreken. Vanwege verweersters afwezigheid die dag heeft de dienstdoende anesthesioloog-pijnspecialist telefonisch contact opgenomen met klaagster. Het medisch dossier vermeldt hierover:

“08-10-2018

(…)

Tel met mw. 12.35 omdat ik mij zorgen maak om deze situatie en dr. [naam verweerster] er niet is: als eerste gaf ik uitleg dat ik mw beld omdat ik hier vanmorgen over hoorde en dr. [naam verweerster] er vandaag niet is.

Mw is heel boos. Navraag gedaan hoe mw en haar partner het beleefd hebben.

Mw heeft het gevoelg ‘eruit gebonjourt’ te zijn! Geeft aan dat wij een ambulance hadden moeten bellen.

(….).”

2.12     Op 9 oktober 2018 is een röntgenfoto gemaakt van het bekken van klaagster, waarop een fractuur van de ramus superior van het os pubis rechts met een fractuurlijn, deels door het os pubis, te zien was. Klaagster werd doorverwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis.

2.13     Dezelfde dag, op 9 oktober 2018, heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met klaagster. Het medisch dossier vermeldt daarover:

“09-10-2018

Beloop

TC: met patiënte en partner gesproken, zijn heel erg boos. Hebben het idee er uit gebojourt te zijn. Zijn donderdag in de auto gegooid zonder de juiste zorg. De juiste manier is om toen een ambulance te bellen en haar naar het ziekenhuis te brengen voor opname ter observatie.

begrijpen niets van mijn telefoon nu. Willen geen spijtbetuiging. Dat is te laat.

Ik benadruk het heel vervelend te vinden dat dit gebeurd is. Zeker omdat de intentie en goed was en er van onze kant gepoogd is om adequate nazorg te leveren. Er een belafspraak en diezelfde dag nog nagebeld. Evident is dit niet zo ervaren door de patiente.

Ik stel patiente voor om na een gesprek nog contact te hebben en wil haar en haar partner uitnodigen voor een gesprek. Ze staan hier niet voor open en ze geven aan dat ze een tuchtzaak gaan aanspannen en we elkaar daar zullen zien. Daarna zal er een rechtzaak volgen.

Ik vraag of het mogelijk is of de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis contact met hun opneemt. Uitleg gegeven dat zij een onafhankelijke persoon is die nog een keer hun kant van het val kan horen en mogelijk kan medieren in een gesprek. Ook hier staat patiente en partner niet voor open.

DIt betreur ik.

Ik geef aan dat indien ze zich bedenken dat wij zij altijd welkom zijn op de pijnpoli om met mij ons in gesprek te gaan. Gezien hun wens geen contact meer te hebben rest mij niets anders om dit nu te respecteren. Ik nog contact met de huisarts.

(…)”.

2.14     Na het bezoek aan SEH op 9 oktober 2018 is bij klaagster nog een CT-scan gemaakt, waaruit bleek dat ook sprake was van een breuk aan het stuitje, die conservatief is behandeld.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster de breuk, ontstaan na de val van klaagster na de behandeling bij verweerster, niet tijdig heeft onderkend, geen goede nazorg heeft verleend en klaagster niet correct heeft bejegend.

Klaagster erkent dat haar verteld is dat zij geen auto mocht rijden na de behandeling, maar stelt dat verweerster haar niet heeft verteld dat haar been verlamd kon zijn en dat zij ook niet wist dat zij na afloop van de behandeling moest blijven zitten.

Ook heeft verweerster op 4 oktober 2018 geen röntgenfoto laten maken. Daarnaast had verweerster na de val een ambulance moeten bellen om klaagster naar het ziekenhuis te vervoeren voor opname ter verdere observatie, aldus steeds klaagster.

Daarnaast stelt klaagster dat zij op 4 oktober 2018 en in de dagen erna niet is gebeld.

Ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft klaagster een nieuwe klacht ten aanzien van het handelen van verweerster aan het college voorgelegd, inhoudende dat de informatievoorziening door verweerster aan klaagster gebrekkig zou zijn geweest. Naar het college is de indiening van dit klachtonderdeel ten tijde van het mondeling vooronderzoek te laat geweest en om die reden zal het college dit klachtonderdeel dan ook buiten beschouwing laten.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Ter onderbouwing van haar verweer stelt verweerster (onder andere) dat zij klaagster niet naar huis wilde sturen; volgens verweerster heeft klaagster zelf aangegeven graag naar huis te willen nadat uit de op 4 oktober 2018 gemaakte röntgenfoto’s niet bleek dat sprake was van een heupfractuur en verweerster met haar de opties (pijnstilling of blijven in het ziekenhuis) had besproken.

5.         De beoordeling

5.1       Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2       Kern van de klacht is - zo begrijpt het college – dat verweerster ten onrechte geen röntgenfoto’s heeft laten maken en heeft nagelaten een ambulance te bellen om klaagster naar het ziekenhuis te laten vervoeren voor opname ter verdere observatie.

5.3       Ten aanzien van het wel of niet laten maken van röntgenfoto’s door verweerster oordeelt het college als volgt. Bij het door verweerster bij haar verweerschrift overgelegde medisch dossier van klaagster is een kopie van de röntgenfoto’s gevoegd, die op 4 oktober 2018 zijn gedateerd. Dit klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag en is om die reden ongegrond.

5.4       Uit het medisch dossier blijkt eveneens dat ver weerster over de gemaakte röntgenfoto’s overleg heeft gehad met een radioloog, die aangaf geen breuken te zien. Naar het oordeel van het college heeft verweerster adequaat gehandeld rondom de gebeurtenissen met betrekking tot de val en bestond er geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten en ook geen aanleiding een ambulance te bellen om klaagster naar het ziekenhuis te laten vervoeren. Daar komt bij dat uit de door de verpleegkundige in het medisch dossier van klaagster aangemaakte notitie expliciet blijkt klaagster zelf heeft aangegeven naar huis te willen en het college geen aanwijzingen heeft dat de verslaglegging in het dossier onjuist zou zijn. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is.

5.6       Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de klacht, dat de anesthesioloog na klaagsters val in het behandelcentrum op 4 oktober 2018 de ontstane breuken (van het bekken, schaam- en staartbeen) niet tijdig heeft onderkend, geen goede nazorg heeft verleend en klaagster niet correct heeft bejegend, alsnog gegrond verklaard.

4.2       De anesthesioloog heeft verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege het beroep te verwerpen.

4.3       Vaststaat dat op 9 oktober 2018 bij klaagster bij beeldvormend onderzoek in het ziekenhuis (röntgenfoto bekken en CT-scan) breuken van het bekken, schaam- en staartbeen zijn geconstateerd. Aanleiding voor dit onderzoek waren klaagsters aanhoudende pijnklachten na haar val in het behandelcentrum op 4 oktober 2018. De anesthesioloog heeft klaagster direct na de val onderzocht. Niet in geschil is dat de anesthesioloog deze breuken toen niet heeft vastgesteld.

4.4       Op zichzelf behoeft het niet tijdig onderkennen of vaststellen van de breuk(en) niet doorslaggevend te zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de anesthesioloog. Daarvan is eerst sprake als komt vast te staan dat de anesthesioloog in dit verband onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat is het geval als de wijze waarop de anesthesioloog tot haar diagnose en behandeling is gekomen in s trijd is geweest met de stand van de wetenschap ten tijde van de klachtwaardig geachte gedraging en met datgene wat toen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de anesthesioloog conform de toen geldende standaard onderzoek heeft verricht en geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet tijdig onderkennen van de breuk .

4.6       De anesthesioloog is werkzaam als anesthesioloog-pijnspecialist en is als zodanig geschikt om zelfstandig de diagnose heup-, bekken- of andere breuken te stellen. De anesthesioloog heeft zoals te doen gebruikelijk bij klaagster een anamnese afgenomen (klaagster was vanuit staande positie gevallen en had pijnklachten in de rechterheup en lies) en lichamelijk onderzoek verricht. Bij dit onderzoek bleek dat klaagster in een hoek van 90 graden pijnloos rechtop kon zitten, geen asdrukpijn had en er geen bijzonderheden waren bij flexie en extensie van het rechterbeen en de exo-endorotatie van de heup. Verder heeft zij een röntgenfoto van klaagsters rechterheup laten maken (rechterheup was intact) en een radioloog geraadpleegd. In overleg met de radioloog is besloten dat een röntgenfoto van het volledige bekken op dat moment niet geïndiceerd was. Aldus heeft de anesthesioloog adequaat onderzoek verricht behorende bij klaagsters val en bij de door klaagster aangegeven pijnklachten. Gelet hierop acht het Centraal Tuchtcollege de - achteraf onjuist gebleken - diagnose van de anesthesioloog dat er sprake was van een peesverrekking of kneuzing en geen breuk, niet onzorgvuldig. De anesthesioloog behoefde klaagster niet te verwijzen naar een SEH-arts, traumatoloog of orthopedisch chirurg of haar per ambulance naar het ziekenhuis te laten vervoeren voor verdere diagnostiek, zoals een röntgenfoto van het bekken. Zij mocht afgaan op haar eigen expertise als anesthesioloog-pijnspecialist. Van een bijzondere, op klaagsters situatie toegesneden richtlijn of ziekenhuisprotocol die verplichtte tot nader onderzoek, is geen sprake. Dat klaagsters pijnklachten aanhielden, maakt dit niet anders, nu de pijnklachten ook aan een peesverrekking of kneuzing konden worden gerelateerd en niet alleen aan een breuk (van het bekken, schaam- en staartbeen).

4.7       Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de nazorg voor klaagster en de bejegening voldoende zorgvuldig geweest. De anesthesioloog heeft uit de uitlatingen en het gedrag van klaagster (en haar vriend) op 4 oktober 2018 kunnen en mogen afleiden dat klaagster niet langer dan noodzakelijk in het behandelcentrum wenste te blijven (wachten). Bezien in deze context acht het Centraal Tuchtcollege het niet onzorgvuldig dat de anesthesioloog klaagster niet uitdrukkelijk een opname per ambulance in het ziekenhuis ter observatie heeft aangeboden, maar klaagster heeft gevolgd in haar wens om naar huis te gaan en dat als beleid bij de verpleging in gang heeft gezet. Aanwijzingen dat klaagster door de anesthesioloog zou zijn ‘weg-ge-bonjourd’ zijn het Centraal Tuchtcollege niet gebleken. Op grond van de - onweersproken - inhoud van het medisch dossier en de ondersteunende verklaring van verpleegkundige F. ter terechtzitting in beroep acht het Centraal Tuchtcollege aannemelijk dat klaagster op 4 oktober 2018 met zorg per rolstoel van het behandelcentrum naar de auto is begeleid. Dat klaagster nadien ontevreden was over de toen met haar gemaakte afspraak dat zij zelf voor thuis een rolstoel moest regelen, betekent niet dat de nazorg ondermaats is geweest. Het verwijt dat klaagster op

4 oktober 2018 en de dagen erna niet is na-gebeld mist feitelijke grondslag. Klaagster is na het verlaten van het behandelcentrum op 4 oktober 2018 na-gebeld door verpleegkundige F. en haar vriend heeft toen meegedeeld dat zij veilig thuis was en op bed lag. Voorts volgt uit het medisch dossier dat vanuit het behandelcentrum op 8 oktober 2018 telefonisch contact met klaagster is opgenomen naar aanleiding van de (namens) haar geuite onvrede over de gang van zaken op

4 oktober 2018. Dit contact heeft uiteindelijk - via de huisarts - geleid tot het alsnog laten verrichten van aanvullend beeldvormend onderzoek (röntgenfoto bekken en CT-scan) waardoor de breuken van klaagster aan het licht zijn gekomen. De anesthesioloog was zelf op 8 oktober 2018 niet in het behandelcentrum aanwezig en heeft klaagster de volgende dag gebeld en haar uitgenodigd voor een gesprek. Voorts heeft zij de mogelijkheid van een gesprek met een onafhankelijke klachtenfunctionaris benoemd. Het Centraal Tuchtcollege acht dit zorgvuldig. Dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de vanuit het behandelcentrum geboden mogelijkheden en de voorkeur heeft gegeven aan het indienen van een tuchtklacht, kan de anesthesioloog niet worden aangerekend.

4.8       De slotsom is dat het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat de anesthesioloog adequaat heeft gehandeld rondom de gebeurtenissen na de val en evenals het Regionaal Tuchtcollege de klacht in al haar onderdelen ongegrond acht, zij het op iets andere gronden. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: T.L de Vries, voorzitter; S.M. Evers en M.W. Zandbergen, leden-juristen en F.J.P.M. Huygen en C.J. van Oort, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2020.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.