ECLI:NL:TGZCTG:2019:89 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.065

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:89
Datum uitspraak: 11-04-2019
Datum publicatie: 11-04-2019
Zaaknummer(s): c2018.065
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Verweerster heeft klaagster naar aanleiding van een ziekmelding verband houdende met een liesoperatie onderzocht. Verweerster heeft bij die gelegenheid ook de enkel van klaagster onderzocht en geoordeeld dat klaagster volledig arbeidsgeschikt was. Enkele maanden later is middels een MRI-scan gebleken dat er problemen aan de enkel van klaagster waren en is klaagster na meerdere operaties arbeidsongeschikt geraakt. Klaagster verwijt verweerster dat zij de klachten van klaagster over haar enkel niet serieus heeft genomen en dat zij vervolgens de werkgever van klaagster onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.065 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, thans werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie, verbonden aan Med recht, medisch-juridisch advies te Heeze.

1.         Verloop van de procedure

Mevrouw A. – hierna klaagster – heeft op 21 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen mevrouw C. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 december 2017, onder nummer 17/295, heeft dat College de klacht als ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2019, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van haar echtgenoot, en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. drs. Weesie voornoemd.

De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Verweerster is werkzaam bij de Arbodienst waarmee de werkgever van klaagster een contract heeft.

2.2.      Naar aanleiding van een ziekmelding van klaagster heeft verweerster haar op 28 augustus 2014 onderzocht. Deze ziekmelding hield verband met een operatie in de lies die klaagster had ondergaan, waarbij sprake was van verstoorde wondgenezing. Verweerster heeft geoordeeld dat er ter zake die klachten geen sprake meer was van beperkingen.

2.3.      Klaagster heeft verweerster tijdens het bezoek op 28 augustus 2014 ook gevraagd haar enkel te onderzoeken. Dit onderzoek gaf verweerster geen aanleiding haar advies dat klaagster in staat was haar werkzaamheden te hervatten, te herzien.

2.4.      Daags erna is klaagster door haar leidinggevende aangesproken op haar frequent verzuim. In dat gesprek is gerefereerd aan het oordeel van verweerster dat klaagster op dat moment volledig arbeidsgeschikt was. Klaagster heeft zich daardoor gedrongen gevoeld om, ondanks aanhoudende pijnklachten in de enkel in de periode daarna zoveel mogelijk inzetbaar te zijn.

2.5       Na een nieuwe ziekmelding op 2 februari 2015 is klaagster op 18 februari 2015 weer bij verweerster op het spreekuur geweest. Tijdens dat bezoek kwam aan de orde dat middels een MRI-scan de diagnose “scheur in de peroneus pees in de linker enkel” was gesteld. Verweerster heeft ter zake op het Verzuiminformatieformulier het volgende vermeld:

“De afwijking waar mevrouw A. zich nu mee heeft ziek gemeld, was al eerder aanwezig, ook op laatste spreekuurcontact van 28-08-14. Toen is niet door bedrijfsarts herkent dat deze dusdanige beperkingen zou geven in de nabije toekomst. Graag had ik betrokkene met haar klachten eerder op mijn spreekuur gezien om overbelasting tgv lopen in het werk te voorkomen”.

2.6.      Klaagster heeft nadien meerdere operaties aan haar enkel moeten ondergaan en is 100% arbeidsongeschikt verklaard.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tijdens het bezoek op

28 augustus 2014 de klachten van klaagster over haar enkel niet serieus heeft genomen, althans een verkeerde diagnose heeft gesteld, en daardoor een verkeerd advies aan de werkgever van klaagster heeft gegeven.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Bij de beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van klaagster - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2       Het college kan zich voorstellen dat het voor klaagster frustrerend is dat verweerster in augustus 2014 geen medische beperkingen heeft vastgesteld die werden veroorzaakt door de klachten die klaagster toen reeds had met betrekking tot haar enkel. In februari 2015 is immers vastgesteld dat sprake was van een gescheurde pees. De vraag die het tuchtcollege moet beantwoorden is echter of verweerster dit in augustus 2014 had kunnen en moeten constateren. Verweerster heeft er naar het oordeel van het college terecht op gewezen dat het bezoek in augustus 2014 in eerste instantie betrekking had op andere klachten, en dat de enkel toen als een bijkomend probleem van mindere ernst kon worden beschouwd. De enkel is in augustus 2014 wel door verweerster onderzocht. Dat verweerster dat onderzoek met onvoldoende zorgvuldigheid heeft verricht is niet gebleken. Ook kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de oorzaak van de klachten in februari 2015 dezelfde was als in augustus 2014, nog daargelaten dat verweerster dat in augustus 2014 had kunnen en moeten constateren. Verder merkt het college op dat de reactie van de leidinggevende van klaagster, die er volgens klaagster toe heeft geleid dat zij zich tussen augustus 2014 en februari 2015 niet opnieuw bij verweerster gemeld, verweerster niet wordt verweten. Dat verweerster in augustus 2014 anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan kan derhalve niet worden geconcludeerd.

5.3.      Uit het voorgaande volgt dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit leidt ertoe dat de klacht ongegrond wordt verklaard.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De bedrijfsarts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in het beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.2       Het primaire, tot niet-ontvankelijk verklaring strekkende verweer is gestoeld op de stelling dat het beroepschrift van klaagster niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Niet althans onvoldoende duidelijk is aangegeven welke grieven klaagster aanvoert tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, aldus de gemachtigde van de bedrijfsarts. Het Centraal Tuchtcollege acht de gronden van het beroep in het beroepschrift voldoende duidelijk omdat daaruit kan worden afgeleid dat klaagster het geschil in volle omvang in beroep wenst voor te leggen. Gebleken is dat de bedrijfsarts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar beroep.

4.3       In beroep is opnieuw aan de orde het verwijt van klaagster dat de bedrijfsarts op 28 augustus 2014 de (pijn)klachten van klaagster over haar enkel niet serieus heeft genomen en dat zij vervolgens de werkgever van klaagster onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat dit verwijt geen doel treft en overweegt daartoe als volgt.

4.4       Niet in geschil is dat de bedrijfsarts op 28 augustus 2014 de enkel van klaagster heeft onderzocht. Voorts is niet gebleken dat het onderzoek toen onvoldoende zorgvuldig is verricht. Met het Regionaal Tuchtcollege oordeelt ook het Centraal Tuchtcollege dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de oorzaak van de (pijn)klachten aan de enkel, zoals die in februari 2015 door een orthopeed diagnostisch is vastgesteld dezelfde was als in augustus 2014. Wat hier ook van zij, de bedrijfsarts heeft die (pijn)klachten in augustus 2014 niet aangemerkt als een medische aandoening, die leidde tot een beperking in het uitvoeren van haar functie en deze klachten om die reden niet aan de werkgever gemeld. Deze gang van zaken ontmoet bij het Centraal Tuchtcollege geen bedenkingen.

4.5       Het verwijt van klaagster dat de bedrijfsarts de werkgever onjuist heeft geïnformeerd door in het op grond van haar op 28 augustus 2014 opgedane bevindingen gegeven advies met betrekking tot werkhervatting te vermelden dat er in de komende tijd geen medische ingrepen te verwachten zijn, treft geen doel. Het feit dat de bedrijfsarts deze vaststelling heeft gedaan en vervolgens aan de werkgever heeft doorgegeven acht het Centraal Tuchtcollege, gelet op het door haar verrichte onderzoek en in het licht van de daarbij door haar gedane bevindingen, niet onbegrijpelijk.

4.6       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht heeft afgewezen. Het beroep van klaagster wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.H.M. de Brouwer en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris   w.g.