ECLI:NL:TGZCTG:2019:204 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.459

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:204
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.459
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft een klacht ingediend tegen de bedrijfsarts bij wie hij na en ziekmelding bij zijn werkgever drie keer op spreekuurbezoek is geweest. De klacht van klager bestaat uit twaalf onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachtonderdelen 7 en 9 – inhoudende dat de bedrijfsarts zijn oordeel over de arbeidsgerelateerdheid van de beperkingen van klager onvoldoende heeft gemotiveerd – gegrond verklaard en de bedrijfsarts ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klager heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van een aantal klachtonderdelen door het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt dit beroep. De bedrijfsarts heeft incidenteel beroep ingesteld tegen de beslissing in eerste aanleg voor zover de klacht gegrond is verklaard. Dit beroep slaagt. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klachtonderdelen 7 en 9 alsnog ongegrond en daarmee komt de maatregel van waarschuwing te vervallen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.459 van:

A., wonende te B., appellant, tevens verweerder in het incidenteel beroep, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beroep, tevens appellant in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 27 maart 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 oktober 2018, onder nummer 18/113, heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard, aan de arts ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd, en de klacht voor het overige ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend, en daarbij is tevens incidenteel beroep ingesteld. Klager heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep. Nadien is namens de arts nog een productie toegezonden.  

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 juni 2019, waar zijn verschenen klager, vergezeld door zijn partner, en de arts, bijgestaan door mr. M.J. de Groot. De zaak is over en weer bepleit.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1       Klager is in dienst bij E. te F.. Hij heeft zich met ingang van 19 juni 2017 ziekgemeld. Om die reden is hij drie keer op het spreekuur van verweerder geweest, op

6 juli 2017, op 26 oktober 2017 en op 21 december 2017.

2.2.      Over het eerste spreekuurbezoek heeft verweerder, onder het kopje ‘Advies’, de volgende rapportage opgemaakt: ’Er is sprake van een ziekte. Dit is onderkend middels het inventariseren van de symptomatologie en het afnemen van een vragenlijstonderzoek. Bij deze ziekte is er sprake van ernstige belastbaarheidsbeperkingen, vooral van persoonlijk en sociaal functioneren. Ook analoge arbeid in een emotioneel niet gunstig geladen situatie zou hij niet kunnen verrichten.’ Vervolgens is onder het kopje ‘arbeidsgerelateerd’ het vakje ‘ja’ aangekruist met als toelichting: ‘ongunstige emoties in de werksituatie zijn de oorzaak van de huidige ziekte, klachten en belastbaarheidbsbeperkingen.’

2.3       Over het tweede spreekuurbezoek rapporteert verweerder (onder meer) dat de medische problematiek en met name de belastbaarheidsbeperkingen ernstiger zijn geworden. In de rapportage is onder het kopje ‘arbeidsgerelateerd ’ het vakje ‘deels’ aangekruist.

2.4.      Over het derde spreekuurbezoek rapporteert verweerder dat er sprake is van een lichte verbetering maar niet tot een niveau dat klager weer het werk zou kunnen hervatten en licht dit als volgt toe: ‘Zou een beperkt aantal uren per werkweek werkzaamheden kunnen verrichten die weinig beroep op de geraakte vermogens doen. Deze optie lijkt vooral van theoretisch belang. Van de figuur van gbm (geen benutbare mogelijkheden (curs. RTG Amsterdam)). is geen sprake.’ Verweerder noteert onder het kopje ‘Aanvullende opmerking’: ‘Werknemer is wel geschikt om met de werkgever in overleg te treden hoe verder te gaan. Ook is hij geschikt om in overleg te treden met een bemiddelaar, bij voorbeeld een professioneel mediator. (..).’ Opnieuw is het vakje ‘deels’ aangekruist onder het kopje ‘arbeidsgerelateerd’. Ten slotte noteert verweerder in de rapportage onder het kopje ‘Advies volgend spreekuur’: ‘Het is zaak, dat een nieuwe bedrijfsarts met een nieuwe blik opnieuw de problematiek inschat en wellicht nieuwe kansen ziet. De nieuwe bedrijfsarts zou het volgende consult uit dienen te voeren.’

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1. Klager heeft 12 klachtonderdelen geformuleerd, die als volgt luiden:

1) Ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag;

2) Niet wijzen op een second opinion mogelijkheid;

3) Het aanzetten tot verzekeringsfraude;

4) Blokkeren van een mediation mogelijkheid;

5) Onderhandelen voor de werkgever om tot een einde van de arbeidsovereenkomst te komen;

6) Schending beroepsgeheim;

7) Zonder (deugdelijke) motivering de oorzaak van de arbeidsbeperking verschuiven;

8) Partijdigheid;

9) Het niet (deugdelijk) kunnen motiveren van zijn oordeel;

10) Het opstellen van een rapport dat strijdig is met de beweringen die door hemzelf tijdens het consult zijn gedaan, alsmede het opmaken van een dossier dat strijdig is met de mededelingen die door klager tijdens het consult zijn gedaan;

11) Niet professioneel handelen;

12) Het verder de problematiek in trekken van klager.

             4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college zal de klachtonderdelen 1, 2, 11 en 12 samen bespreken nu deze nauw met elkaar samenhangen.

Klager verwijt verweerder dat hij een woede-uitbarsting heeft gehad tijdens het derde consult van 21 december 2017, waarbij hij schreeuwde en een dreigende houding aannam. Met betrekking tot de gebeurtenissen tijdens het consult overweegt het college dat niet is vast te stellen wat precies is voorgevallen. De bedrijfsarts betwist in ieder geval dat hij schreeuwde en een dreigende houding aannam. Wel heeft hij ter zitting erkend dat hij op enig moment zijn geduld heeft verloren omdat hij verschillende keer dezelfde vraag voorgelegd kreeg die hij naar zijn idee al afdoende beantwoord had. Hij heeft zich vervolgens direct hersteld. Terugkijkend zou het beter zijn geweest als hij zich niet had laten gaan, aldus verweerder. Naar het oordeel van het college verdient het handelen verweerder niet de schoonheidsprijs, maar is er geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, ook omdat niet kan worden uitgesloten dat klager erg vasthoudend is geweest en zich niet kon neerleggen bij het door verweerder gegeven antwoord.

Klager verwijt verweerder voorts dat hij had moeten wijzen op de mogelijkheid van een second opinion. Daarop ziet klachtonderdeel 2. Ofschoon er in algemene zin geen plicht op de bedrijfsarts rust om de patiënt te wijzen op de mogelijkheid van een second opinion, kan de bedrijfsarts onder omstandigheden de patiënt een second opinion aanbieden. Uit de stukken en het ter zitting verklaarde is gebleken dat klager het oneens was met de wijziging van de keuzemogelijkheid ‘ja’ (arbeidsgerelateerd verzuim) in ‘deels’ , temeer omdat die wijziging zou zijn gebaseerd op het oordeel van de bedrijfsarts dat klager zou lijden aan een depressie. Daarover had klager ook een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris. Ook is uit de stukken en ter zitting gebleken dat de bedrijfsarts met betrekking tot de wijziging en vooral met de daarmee samenhangende diagnose ‘depressie’ er niet in slaagde een heldere, gefundeerde en gemotiveerde uitleg over te brengen aan klager. Het lukte partijen dus niet nader tot elkaar te komen op dit punt. Om uit die impasse te geraken, had het naar het oordeel van het college op de weg van de bedrijfsarts kunnen liggen om klager een second opinion aan te bieden, dan wel te wijzen op die mogelijkheid. Temeer omdat zo het vertrouwen in de bedrijfsarts mogelijk kon worden hersteld. Omdat de second opinion een nieuw instrument is waarvoor professionele handelingsnormen nog in ontwikkeling zijn, acht het college het enkele feit dat verweerder in deze situatie niet op de second opinion heeft gewezen onvoldoende om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit klachtonderdeel slaagt daarom niet.

Voor het standpunt zoals verwoord in klachtonderdeel 11 dat verweerder niet professioneel heeft gehandeld door klager niet serieus te nemen, ziet het college geen grond. Wat betreft het twaalfde klachtonderdeel (klager verder de problematiek in trekken) heeft te gelden dat dit bij gebrek aan feitelijke onderbouwing niet kan slagen. Gelet op het voorgaande slagen klachtonderdelen 1, 2, 11 en 12 niet.

5.2. Het derde klachtonderdeel betreft het aanzetten tot verzekeringsfraude. Uit de stukken en het ter zitting besprokene is gebleken dat verweerder met klager heeft gesproken over de eventuele vergoeding door de zorgverzekeraar. Het bespreken van een eventuele vergoeding door de zorgverzekeraar maakt evenwel naar het oordeel van het college nog niet dat dit kan worden gekwalificeerd als het aanzetten tot verzekeringsfraude. Dit klachtonderdeel kan daarom niet slagen.

5.3. Het vierde klachtonderdeel ziet op het blokkeren van de mogelijkheid tot mediaton door verweerder. Het college kan de bedrijfsarts volgen in zijn verweer dat voor mediaton vereist is dat beide partijen bereid moeten zijn te onderhandelen om uit de problematische situatie te geraken. De werkgever voelde niets voor mediation, waarmee dus geen sprake is geweest van het blokkeren van mediaton door verweerder maar van de vaststelling dat een mediation geen kans van slagen had. Dit klachtonderdeel slaagt dus niet.

5.4. Voorts verwijt klager in klachtonderdeel 5 dat de bedrijfsarts heeft onderhandeld voor de werkgever om tot een einde van de arbeidsovereenkomst te komen. Deze stelling vindt geen steun in het dossier noch in hetgeen ter zitting is besproken. Ook dit klachtonderdeel kan derhalve niet slagen.

5.5. In klachtonderdeel 6 verwijt klager verweerder dat hij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden door in de rapportage te vermelden dat er sprake is van ‘ongunstige emoties’. De door klager gewraakte passage in de rapportage van de bedrijfsarts van

6 juli 2017, onder meer inhoudende: ‘Ook analoge informatie in een emotioneel niet ongunstig geladen situatie zou hij niet kunnen verrichten. Ongunstige emoties in de werksituaties zijn de oorzaak van de huidige ziekte, klachten en belastbaarheidsbeperkingen’, moet naar het oordeel van het college worden geplaatst in het kader van de door de bedrijfsarts te verlenen adequate begeleiding bij werkgerelateerd verzuim. Van een schending van het beroepsgeheim is naar het oordeel van het college geen sprake. De klacht is derhalve ongegrond.

5.6. Het college zal de klachtonderdelen 7 en 9 gezamenlijk bespreken nu deze nauw met elkaar samenhangen. Van de gesprekken tijdens de drie spreekuren heeft klager geluidsopnames gemaakt. Deze geluidsopnames heeft klager gemaakt voor eigen gebruik. Dit heeft klager niet gemeld aan verweerder, hetgeen niet netjes is jegens verweerder. Dat de verslaglegging een woordelijke weergave is van (delen van) het gesprek wordt door verweerder niet betwist. Verweerder stelt dat het gebruik van het door klager gemaakte transcript van de geluidsopnamen zeer selectief is waarbij de uitspraken van de verweerder uit zijn context zijn gehaald, maar hij heeft niet betwist dat het door klager gemaakte transcript een woordelijke weergave van het gesprek is. Het college heeft de geluidsopname zekerheidshalve zelf beluisterd, waarbij wel moet worden opgemerkt dat de kwaliteit van de geluidsopname dermate slecht is dat deze alleen maar verstaanbaar is met het transcript erbij. Verweerder heeft met betrekking tot de vraag of de oorzaak van het verzuim arbeidsgerelateerd is, de keuzemogelijkheid ‘ja’ aangekruist in de rapportage naar aanleiding van het eerste consult. Dat heeft hij gewijzigd in ‘deels’ in de erop volgende rapportages die zijn gemaakt naar aanleiding van het tweede en derde consult. Klager heeft naar het oordeel van het college wel een punt als verweerder volgens de geluidsopname tijdens het eerste consult verklaart dat er sprake is van ‘burnout anex depressief beeld. Het is natuurlijk veroorzaakt door de heel beroerde werksituatie’ en vervolgens de keuzemogelijkheid ‘ja’ aankruist in de rapportage, terwijl verweerder tijdens het derde consult verklaart, als uitleg waarom hij in de rapportages die zijn opgemaakt van het tweede en derde consult van “ja”, “deels” heeft gemaakt: ‘het is een combinatie van persoonlijke kwetsbaarheid en de situatie, de beroerde situatie waar de mens in verkeerd. Al is die verhouding 1 versus 99%, dan heb je het nog over het woord deels.’ Ter zitting heeft verweerder verklaard dat verzuim nooit voor de volle 100% door het een of het ander wordt veroorzaakt. Deze verklaring overtuigt het college niet, omdat daaruit niet blijkt waarom eerst ‘ja’ is ingevuld op de vraag of de oorzaak arbeidsgerelateerd is en vervolgens ‘deels’. Al met al oordeelt het college dat onvoldoende uitleg is gegeven aan klager over deze wijziging. Dat betekent dat klachtonderdelen 7 en 9 slagen.

5.7. Wat betreft het achtste klachtonderdeel (partijdigheid) heeft te gelden dat dit bij gebrek aan feitelijke onderbouwing niet kan slagen.

5.8. Dan tot slot klachtonderdeel 10. Klager verwijt verweerder dat de terugkoppelingsrapportages en het medisch dossier strijdig zijn met de beweringen die door verweerder zijn gedaan tijdens de consulten. Het college overweegt dat het uitgangspunt is dat hetgeen over en weer aan informatie wordt uitgewisseld tijdens consulten niet letterlijk terecht hoeft te komen in de desbetreffende rapporten of het medisch dossier. Het is daarvan immers een verkorte, maar geen letterlijke weergave. Los daarvan is dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd en kan het dus ook om die reden niet slagen.

5.9 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. Aan de andere kant is de klacht op een groot aantal onderdelen ongegrond gebleken. Om die reden zal het college volstaan met het geven van een waarschuwing aan verweerder.”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.                  Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2019 is dat debat voortgezet.

4.2  Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van de

klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 6 en 8. Het beroep strekt ertoe, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, dat deze klachtonderdelen alsnog gegrond worden verklaard. Namens de arts is ten aanzien van dit principaal beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van dit beroep.

4.3       In incidenteel beroep is de arts opgekomen tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 7 en 9 door het Regionaal Tuchtcollege, en de in verband daarmee aan de arts opgelegde maatregel van waarschuwing. Het incidenteel beroep strekt ertoe dat deze klachtonderdelen alsnog ongegrond worden verklaard. Door klager is in het incidenteel beroep verweer gevoerd en geconcludeerd, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, tot verwerping van dat beroep.

4.4       Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege in beroep een oordeel moeten vellen omtrent de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9. De overige klachtonderdelen, 2, 10, 11 en 12, zijn thans niet meer aan de orde.

Beoordeling van het principaal beroep

4.5       Met het Regionaal Tuchtcollege acht het Centraal Tuchtcollege de klachtonderdelen 1, 3, 4, 5, 6 en 8 ongegrond. Hetgeen klager in beroep heeft aangevoerd, brengt het Centraal Tuchtcollege niet tot een ander oordeel. Het Centraal Tuchtcollege neemt de overwegingen die het Regionaal Tuchtcollege aan genoemde klachtonderdelen heeft gewijd over en maakt die tot de zijne, met dien verstande dat daarbij nog het volgende wordt opgemerkt.

4.6       In de door de arts opgemaakte rapportage naar aanleiding van het spreekuurbezoek op 6 juli 2017 staat op de tweede pagina achter “Aanvullende opmerking” vermeld: “Werkgever en werknemer wordt geadviseerd de ongunstige emoties aan te pakken en op te lossen. Eventueel zou een mediation daarbij van pas kunnen komen”. In de rapportage die is opgemaakt naar aanleiding van het spreekuurbezoek op 21 december 2017 wijst de arts ook op de mogelijkheid van mediation. De inhoud van deze rapportages weerspreekt dus klachtonderdeel 4, inhoudende dat de arts de mogelijkheid van mediation heeft geblokkeerd, zodat dit klachtonderdeel terecht ongegrond is verklaard.

4.7       Met betrekking tot klachtonderdeel 5 merkt het Centraal Tuchtcollege op dat het ervan uitgaat dat het Regionaal Tuchtcollege dit klachtonderdeel op de juiste wijze heeft geformuleerd, gelet op het feit dat klager tegen de door het Regionaal Tuchtcollege gekozen formulering van dit klachtonderdeel geen bezwaren heeft geuit.

4.8       Het weergegeven citaat in het door het Regionaal Tuchtcollege overwogene met betrekking tot klachtonderdeel 6, onder 5.5, dient als volgt te worden gelezen: “Ook analoge arbeid in een emotioneel niet ongunstig geladen situatie zou hij niet kunnen verrichten. Ongunstige emoties in de werksituaties zijn de oorzaak van de huidige ziekte, klachten en belastbaarheidsbeperkingen”. Het Centraal Tuchtcollege herstelt deze kennelijke misslag.

Beoordeling van het incidenteel beroep

4.9       Het Centraal Tuchtcollege zal de klachtonderdelen 7 en 9, gelet op de nauwe samenhang, gezamenlijk bespreken.

4.10     In de rapportage met betrekking tot het eerste spreekuurbezoek heeft de arts onder het kopje “Arbeidsgerelateerd” het vakje “Ja” aangekruist. In de rapportages met betrekking tot de twee daaropvolgende spreekuurbezoeken heeft hij onder het kopje “Arbeidsgerelateerd” het vakje “Deels” aangekruist.

4.11     Klager stelt dat de arts onvoldoende uitleg heeft gegeven voor dit gewijzigde oordeel. Ter zitting in beroep heeft klager verklaard dat hij de indruk heeft dat dit gewijzigde oordeel van de arts ertoe heeft geleid dat de werkgever van klager verzekeringsgeld uitgekeerd heeft gekregen, waardoor de werkgever minder (financiële) druk heeft gevoeld om zich in te spannen voor de re-integratie van klager.

4.12     De arts heeft gerapporteerd naar aanleiding van zijn bevindingen die hij heeft gedaan tijdens de verschillende spreekuurbezoeken. Bij het geven van een oordeel over de arbeidsgerelateerdheid van de beperkingen van klager dient de arts onafhankelijk te zijn, uit te gaan van zijn bevindingen op dat moment, en geen rekening te houden met de door klager genoemde verzekeringskwestie (voor zover de door klager voorgestelde gang van zaken daaromtrent al als juist zou moeten worden aangenomen). Het stond de arts vrij om zijn oordeel op enig moment bij te stellen en, gelet op de bevinding van de arts dat de medische problematiek van klager ernstiger was geworden in de periode die was gelegen tussen het eerste en tweede spreekuurbezoek (ruim 3,5 maand), acht het Centraal Tuchtcollege deze bijstelling geenszins opmerkelijk.

4.13     Uit het zich in het dossier bevindende transcript van de geluidsopname van het derde spreekuurbezoek van klager volgt dat het hierboven genoemde gewijzigde oordeel van de arts toen onderwerp van gesprek is geweest. Klager heeft dit ook niet betwist. Dat de arts aan klager hierover onvoldoende uitleg zou hebben gegeven, heeft klager naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende onderbouwd en is daardoor niet aannemelijk geworden. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege dan ook van oordeel dat de arts in deze geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zodat de klachtonderdelen 7 en 9 ongegrond zijn.

Conclusie

4.14     Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het principaal beroep wordt verworpen, het incidenteel beroep slaagt en de bestreden beslissing niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal in zoverre, opnieuw rechtdoende, de klachtonderdelen 7 en 9 ongegrond verklaren. Dit betekent dat de opgelegde maatregel van waarschuwing vervalt.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in het principaal beroep

verwerpt het beroep;

in het incidenteel beroep

vernietigt de beslissing;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart de klachtonderdelen 7 en 9 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en

R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en W.A. Faas en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

            Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.