ECLI:NL:TGZCTG:2019:180 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.462

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:180
Datum uitspraak: 02-07-2019
Datum publicatie: 04-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.462
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is in 2017 uitgevallen voor zijn werk omdat hij overspannen was. Gedurende zijn re-integratietraject is klager verschillende keren door verweerder – tot 2014 in het BIG-register geregistreerd als bedrijfsarts, nadien als arts – op het spreekuur gezien. Verweerder heeft van de spreekuurcontacten met klager rapportages gemaakt en deze aanvankelijk telkens per mail tegelijkertijd aan de werkgever van klager en aan klager zelf gezonden. De klacht houdt in dat verweerder zonder toestemming van klager medische informatie over klager aan diens werkgever heeft doorgegeven. Daarnaast klaagt klager over het feit dat verweerder ten tijde van de spreekuurcontacten niet als bedrijfsarts stond ingeschreven in het BIG-register, terwijl hij zich wel als bedrijfsarts voordeed. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard en de arts ter zake daarvan de maatregel van berisping opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door de arts ingestelde beroep tegen die beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.462 van:

A., arts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg,

tegen

C., wonende te D., verweerder in beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. C.A. van der Vlist.

1.                  Verloop van de procedure

C. - hierna klager - heeft op 30 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 oktober 2018, onder nummer 18/163, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de arts ter zake daarvan de maatregel van berisping opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens klager is een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien is namens klager nog een productie in het geding gebracht.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 juni 2019, waar zijn verschenen de arts en klager, laatstgenoemde bijgestaan door mr. C.A. van der Vlist. De zaak is over en weer bepleit.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1       Klager is werkzaam geweest bij E. als chauffeur.

2.2       Verweerder is werkzaam bij F.. Tot 2014 heeft verweerder in het B.I.G.-register geregistreerd gestaan als bedrijfsarts. Vanaf 2014 luidt zijn registratie ‘arts’.

2.3       Klager is in maart 2017 uitgevallen omdat hij overspannen was. Gedurende zijn

re-integratietraject is klager verschillende keren door verweerder op het spreekuur gezien. Hiervan heeft verweerder spreekuurrapportages opgemaakt. Deze rapportages zijn voorzien van het volgende onderschrift:

“Naam: dhr. A.

Functie: bedrijfsarts

BIG-registratienummer: (…)”

2.4       Verweerder heeft van de spreekuurcontacten met klager rapportages opgemaakt. In de spreekuurrapportage van 29 maart 2017 staat – voor zover thans van belang – het volgende:

                        “(…)

                        Stoornissen: bekend met hart/vaatstoornis; aanpassingsstoornis

                        (…)

Instemming met advies?

Medewerker is op de hoogte gesteld van de bevindingen en conclusies van het onderzoek en is het eens met het advies dat de bedrijfsarts aan hem en werkgever uitbrengt

(…)”.

2.5.      Verweerder heeft de spreekuurrapportages aanvankelijk telkens per e-mail tegelijkertijd aan de werkgever van klager en aan klager zelf gezonden.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zonder toestemming van klager medische informatie over klager aan diens werkgever heeft doorgegeven. Daarnaast klaagt klager over het feit dat verweerder niet als bedrijfsarts staat ingeschreven in het BIG-register, terwijl hij zich wel als bedrijfsarts voordeed.

4.                  Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2.      Het college is van oordeel dat verweerder verwijtbaar heeft gehandeld door medische informatie aan de werkgever van klager te verstrekken. Het is een bedrijfsarts niet toegestaan om gezondheidsgegevens over een werknemer en andere gegevens die onder het medisch beroepsgeheim vallen aan de werkgever te verstrekken, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor de re-integratie van de zieke werknemer, dan wel voor de bepaling van de verplichting tot loondoorbetaling. Gesteld noch gebleken is dat van één van beide uitzonderingssituaties in dit geval sprake was. Dat klager toestemming zou hebben gegeven voor het delen van deze informatie met de werkgever, hetgeen verweerder stelt maar klager betwist, maakt het voorgaande niet anders. Ook indien de werknemer toestemming geeft, is het de bedrijfsarts alleen toegestaan die informatie met de werkgever te delen die strikt noodzakelijk is voor een goede re-integratie en het bepalen van het recht op loondoorbetaling door de werkgever. De door verweerder verstrekte informatie omvat naar het oordeel van het college meer dan strikt noodzakelijk is voor dat doel. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.3.      Ten aanzien van de klacht dat verweerder de titel bedrijfsarts gebruikt terwijl hij niet als zodanig staat ingeschreven in het BIG-register, overweegt het college als volgt.

Het college stelt voorop dat in artikel 17 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. Verweerder staat in het BIG-register geregistreerd als arts en niet als bedrijfsarts. Verweerder is dus louter gerechtigd zich (arbo-)arts te noemen. Desondanks heeft verweerder, gezien de werkzaamheden die hij verrichtte, de indruk gewekt dat hij bedrijfsarts was. Bovendien heeft hij verslagen ondertekend met zijn naam en daaronder de woorden: “functie: bedrijfsarts”, hetgeen die indruk alleen maar heeft versterkt. Nu verweerder niet op de zitting is verschenen, heeft het college hem hier ook geen vragen over kunnen stellen. De enkele stelling dat verweerder na afloop van zijn bedrijfsartsenregistratie de titel van bedrijfsarts niet heeft gebruikt, maar dat hij klager wel heeft gezien in de functie van bedrijfsarts, acht het college zonder nadere toelichting in elk geval onbegrijpelijk. Naar het oordeel van het college is het gevolg van een en ander dat verweerder bij klager ten onrechte de indruk heeft gewekt dat hij bedrijfsarts was en daarmee zelfstandig bevoegd werknemers te begeleiden bij re-integratie en verzuim. Dit laatste is onzorgvuldig, nu verweerder niet zelfstandig bevoegd was en het college ook niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder onder supervisie van een bedrijfsarts werkte, zoals verplicht is. Dit alles maakt dat ook het tweede klachtonderdeel gegrond is.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.                  Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is het door de arts gevoerde verweer tegen naar aanleiding van zijn professioneel handelen geformuleerde klacht nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op

11 juni 2019 is dat debat voortgezet.

4.2              De arts is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep strekt ertoe, zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege, dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard.

4.3       Door en namens klager is gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4       Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door medische informatie aan de werkgever van klager te verstrekken. Het Centraal Tuchtcollege neemt de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege in dit verband, zoals weergegeven onder 5.2, over en maakt die tot de zijne. Het eerste gedeelte van de klacht is dus gegrond.

4.5       Bij de beoordeling van het tweede gedeelte van de klacht, inhoudende dat de arts de titel bedrijfsarts heeft gebruikt terwijl hij niet als zodanig staat ingeschreven in het BIG-register, stelt het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege voorop dat in artikel 17 van de Wet BIG is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. De arts staat in het BIG-register geregistreerd als arts en niet als bedrijfsarts. Desondanks heeft hij, gezien de werkzaamheden die hij verrichtte, de indruk gewekt dat hij bedrijfsarts was. Bovendien heeft hij een spreekuurrapportage en

e-mailberichten ondertekend met zijn naam en daaronder de woorden “functie: bedrijfsarts” en “bedrijfsarts”, hetgeen die indruk heeft versterkt. Volgens de gemachtigde van klager vermeldt de website van F. ook dat de arts bedrijfsarts is. Het Centraal Tuchtcollege is gelet op het bepaalde in genoemd wetsartikel van oordeel dat de arts op geen enkele wijze de indruk had mogen wekken dat hij bedrijfsarts is. Door dit wel te doen heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Met het Regionaal Tuchtcollege verklaart het Centraal Tuchtcollege ook dit onderdeel van de klacht dus gegrond.  

Het Centraal Tuchtcollege acht het zorgelijk dat de arts tot op heden niet het verwerpelijke van zijn handelen inziet. Het Centraal Tuchtcollege beveelt de arts aan om aan zijn huidige opdrachtgevers en cliënten door te geven dat hij thans niet als bedrijfsarts maar als arts staat geregistreerd in het BIG-register, en om de website van F.. te laten aanpassen, zodat voor alle betrokkenen duidelijkheid zal bestaan op dit punt.

4.6       Het vorenstaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en

R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en W.A. Faas en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2019.

                        Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.