ECLI:NL:TGZCTG:2019:101 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.239

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:101
Datum uitspraak: 18-04-2019
Datum publicatie: 18-04-2019
Zaaknummer(s): c2018.239
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een bedrijfsarts. De klacht houdt in dat de bedrijfsarts misbruik van haar macht zou hebben gemaakt door zonder een geldige reden een medische expertise aan te vragen en dat zij incompetent zou zijn door in de terugkoppeling van een gesprek aan de werkgever een ander doel heeft gemeld dan met klager is besproken door het advies te geven dat klager een kop koffie bij zijn werkgever zou moeten gaan drinken. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.239 van:

A. wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: E., verbonden aan F.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 17 januari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de bedrijfsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 maart 2018 (onder nummer 18/018) heeft dat College de klacht afgewezen.  

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsartsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Op 8 februari 2019 is van de zijde van klager een brief met bijlagen ingekomen. De gemachtigde van de bedrijfsarts heeft hierop gereageerd bij brief ingekomen op 19 februari 2019.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2019 waar de bedrijfsarts met haar gemachtigde is verschenen. Klager heeft bij brief ingekomen op 8 februari 2019 laten weten niet te zullen verschijnen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager, geboren op 22 november 1962, was sinds 1 januari 1998 werkzaam bij G. (hierna: G.) te H., laatstelijk in de functie van senior software engineer.

2.2.      Verweerster is als bedrijfsarts werkzaam bij F. (hierna: F.). F. is als arbodienst werkzaam voor de werkgever van klager.

2.3.      In de tweede helft van 2016 heeft er een reorganisatie bij F. [het CTG leest verbeterd: G.] plaatsgevonden, als gevolg waarvan een deel van het personeel door G. is ontslagen. Klager werd niet ontslagen.

2.4.      Op 5 januari 2017 heeft klager zich ziekgemeld.

2.5.      Op 7 februari 2017 is klager op het spreekuur van verweerster geweest. Het door verweerster in het medisch dossier van klager gemaakte verslag van dat bezoek vermeldt, voor zover hier van belang het volgende:

A/ van 1 op andere dag moe, band om hoofd, uitslag in gezicht. Knapte niet op, huisarts. Lupus verdenking, rosaria? Uitgebreid bloedonderzoek, geen afwijkingen. Toch dermatoloog. Toen na 5 weken uitslag weg in gezicht. Heeft nog verwijzing internist. Vrouw geeft aan geen zin (IC verpleegkundige)

daarnaast forse stemmingswisselingen, paniekklachten in de nacht

slaapstoornis welke verergerde na thuiskomst.

Sporter, athleet. Gewend aan doelen te halen. Is technisch analytisch.

Mogelijk burn out? bijna niet te verteren, maar begint het nu wel in te zien.

2.6.      De door verweerster op 7 februari 2017 opgestelde probleem analyse vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Is de arbeidsongeschiktheid een gevolg van het werk of de arbeidsomstandigheden?

Dit zal in de volgende fase nader geïnventariseerd worden door u beiden

Zijn er andere aspecten die van belang zijn voor het verzuim?

2.7.      Op 7 maart 2017 en 4 april 2017 heeft klager het spreekuur van verweerster bezocht. Het door verweerster in het medisch dossier van klager op 4 april 2017 gemaakte verslag vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Besproken: stagnatie in herstel, psycholoog

Wn wil niet naar psycholoog

Verleden psycholoog geweest, onduidelijk wat de reden hiervoor was. Wil wn niet beantwoorden. Nu zelf aan het surfen wat hij kan hebben en hoe gedrag te kunnen veranderen.

Verschil in visie: wn wil behandeling niet wijzigen, mi goede diagnostiek nodig. 

C/ bergafwaarts sinds ziekmelding, stagnatie en huidige behandeling lijkt niet passend.

diagnstiek mi nodig, wil wn-er niet

2.8.      Op 25 april 2017 is klager op het spreekuur van verweerster geweest. Het door verweerster op 25 april 2017 in het medisch dossier van klager gemaakte verslag vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Gaat niet goed met hem. Kan stress niet adequaat hanteren. Ervaart veel stress rondom werk.

(….)

C/ stagnatie tgv onderliggende factoren, wn wil geen psycholoog

Behandelaar en ba hebben andere visie

In de terugkoppeling aan de werkgever heeft verweerster op 25 april 2017, voor zover hier van belang, het volgende gemeld:

Gemaakte afspraken

Over 4 weken herstel beoordelen en dan mogelijk inzet van arbeidsdeskundige of expertise.

2.9.      Op 1 juni 2017 is klager door verweerster gezien. Het verslag van verweerster meldt daarover, voor zover hier van belang, het volgende:

niets veranderd qua herstel. (…) besproken expertise/ overleg ha (geen machtiging, wel mijn kaartje meegegeven voor overleg met ha) rol ba een oordeel van ba.

In de terugkoppeling aan de werkgever van klager heeft verweerster het volgende, voor zover hier van belang, meegedeeld:

Stand van zaken:

Medisch gezien nog geen verandering in belastbaarheid. (…)

Advies:

Mijn advies aan de heer A. is om komende periode iedere 2 weken een kop koffie te drinken op het werk.

2.10.    Op 3 juli 2017 heeft klager het spreekuur van verweerster bezocht. Het door verweerster opgestelde verslag daarvan, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

C/ stagnatie in herstel, werk na reorganisatie waarschijnlijk niet meer passend bij persoon.

onderliggende problematiek niet helder, wn wil dit verder niet in kaart brengen.

2.11.    Op 15 augustus 2017 heeft klager opnieuw spreekuur van verweerster bezocht. In de terugkoppeling aan de werkgever van klager heeft verweerster daarover het volgende, voor zover hier van belang meegedeeld:

Stand van zaken:

De beperkingen blijven nog hetzelfde. Er is een forse beperking in stresshantering. Meneer A. ervaart veel spanning van huidige situatie.

Advies:

Gezien de stagnatie in het herstel en de vraag of terugkeer in eigen werk in toekomst mogelijk is op medische gronden, adviseer ik een expertise in te zetten. (…)

Verwacht doel:

Inzet van expertise voor advies of terugkeer in eigen werk mogelijk is en vervolgstappen hierin.  

2.12.    Een afspraak op 5 september 2017 heeft klager afgezegd. Verweerster heeft daarna getracht telefonisch contact met klager te krijgen, hetgeen niet is gelukt. Klaagster heeft dit aan de werkgever gemeld.

2.13.    In een e-mail van 14 oktober 2017 heeft klager aan verweerster gemeld dat hij ontslag heeft genomen bij zijn werkgever en dat hij daarom een op 19 oktober 2017 geplande afspraak voor het spreekuur van klaagster afzegt.    

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

I.                   misbruik van haar macht heeft gemaakt door zonder een geldige reden een medische expertise aan te vragen,

II.                incompetent is omdat verweerster:

-                     in de terugkoppeling van het gesprek met klager op 15 augustus 2017 aan de werkgever van klager een ander doel heeft gemeld dan door verweerster met klager is besproken. Dit heeft een loonstop door de werkgever en schade bij klager tot gevolg gehad. Voor het als gevolg van de loonstop gemiste salaris wil klager compensatie,

-                     aan de werkgever van klager het advies heeft gegeven dat klager twee keer per maand een kop koffie bij de werkgever moest gaan drinken.  

  4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college stelt voorop dat het volgens vaste rechtspraak bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig gestelde handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2.      Het eerste klachtonderdeel ziet op het advies van verweerster om een medische expertise aan te vragen. Anders dan door klager aangevoerd ziet het college geen grond voor het oordeel dat verweerster met dat advies tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Er was immers sprake van een stagnatie van het herstel van klager, terwijl er bij verweerster onduidelijkheid bestond over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van klager. Uit het medisch dossier blijkt dat verweerster in verband daarmee reeds tijdens het spreekuurbezoek van 4 april 2017 bij klager heeft aangedrongen op een nader diagnostische onderzoek door een expert. Ook in de verslagen van de spreekuurbezoeken van 1 juni 2017 en 3 juli 2017 blijkt dat het in kaart brengen van de onderliggende problematiek door een expert door verweerster tijdens de spreekuurbezoeken aan de orde is gesteld. Klager heeft een dergelijk onderzoek echter steeds afgehouden. Stukken die onderbouwen dat, zoals door klager gesteld, op dat moment door drie artsen reeds de diagnose burn-out bij klager was vastgesteld, heeft klager niet overgelegd. Gelet hierop en nu de onderliggende problematiek met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van klager voor verweerster onduidelijk bleef en er na acht maanden na diens ziektemelding geen herstel in de beperkingen bij klager aanwezig was, acht het college het dan ook zorgvuldig dat verweerster in de terugkoppeling van 15 augustus 2017 aan de werkgever de inzet van expertise heeft geadviseerd. Het eerste klachtonderdeel is daarmee ongegrond.     

5.3.      Uit het medisch dossier blijkt het college niet dat het door verweerster in de terugkoppeling van 15 augustus 2017 aan de werkgever van klager gemelde doel: “Inzet van de expertise voor advies of terugkeer in eigen werk mogelijk is en vervolgstappen hierin”, afwijkt van wat door verweerster steeds met klager is besproken. De aantekeningen in het dossier zijn steeds gericht op diagnostiek en mogelijke re-integratie door klager. Het in de terugkoppeling genoemde doel van de expertise sluit daarbij aan. In dat verband acht het college het evenmin onzorgvuldig dat verweerster aan klager heeft geadviseerd om iedere twee weken een kop koffie te drinken gaan drinken op het werk. Een dergelijk regelmatig contact tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid kan de re-integratie van klager immers bevorderen. Ook het tweede klachtonderdeel is daarmee ongegrond.        

5.4.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van de klacht.  

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat, anders dan de bedrijfsarts naar voren lijkt te willen brengen, het beroep van klager geen nieuwe klacht behelst. De door hem aangedragen stellingen over, met name, de wijze van verslaglegging door de bedrijfsarts, worden door het Centraal Tuchtcollege gelezen en begrepen als argumenten die door klager zijn aangedragen in het kader van zijn beroep tegen de afwijzing door het Regionaal Tuchtcollege van zijn oorspronkelijke klacht.

4.4       Naar aanleiding van de in eerste aanleg en in beroep gewisselde stukken en de nadere toelichting die de bedrijfsarts desgevraagd ter zitting in beroep heeft gegeven, komt ook het Centraal Tuchtcollege tot het oordeel dat de klacht van klager ongegrond is.

Nu het herstel van klager stagneerde en het de vraag was of terugkeer van klager in zijn eigen werk op medische gronden tot de mogelijkheden zou behoren, kan het Centraal Tuchtcollege het advies van de bedrijfsarts volgen dat een medische expertise was aangewezen teneinde te komen tot een goede diagnostiek, ter bepaling van de mogelijkheden voor klagers re-integratie. Door middel van die expertise zou kunnen worden achterhaald waardoor de stagnatie in het herstel werd veroorzaakt en welke therapie het meest geschikt zou zijn om deze stagnatie te doorbreken. Het advies aan de (voormalig) werkgever van klager tot het doen uitvoeren van een dergelijke expertise levert dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt aan de bedrijfsarts op. Het enkele feit dat klager en de bedrijfsarts van mening verschilden over de noodzaak van een medische expertise – volgens de mening van klager was de diagnose burn-out al eerder door artsen gesteld – maakt dit niet anders. Wat daarvan zij, de bedrijfsarts kon en mocht redelijkerwijs tot het genoemde advies komen, gelet op de stagnatie in het herstel van klager en de duur van de ziekteperiode die klager inmiddels had doorgemaakt. Dat de bedrijfsarts hierbij ongeoorloofde druk op klager zou hebben uitgeoefend is niet aannemelijk geworden.

Voor het overige leidt hetgeen klager heeft aangevoerd in zijn beroep niet tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.  

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; T.W.H.E. Schmitz en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en J.A.W. Dekker en M.L. van den Kieboom-de Groen, leden-beroepsgenoten en M.W. van Beek, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris   w.g.