ECLI:NL:TGZCTG:2018:158 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.476

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:158
Datum uitspraak: 31-05-2018
Datum publicatie: 31-05-2018
Zaaknummer(s): c2017.476
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verpleegkundige. Voor zover in beroep aan de orde, verwijt klager de verpleegkundige dat zij bij haar initiatief om twee bewoners elkaar te laten helpen bij het wassen grensoverschrijdend en onprofessioneel heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en hetgeen door partijen over en weer ter terechtzitting in beroep nog naar voren is gebracht tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft daarmee het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege in de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 heeft overwogen over. Aanvullend overweegt het Centraal Tuchtcollege dat in beroep op geen enkele wijze door klager aannemelijk is gemaakt dat ter zake van het de bewoners elkaar laten helpen bij het wassen, sprake was van enige drang of dwang van de zijde van de verpleegkundige. In beroep is niets komen vast te staan dat aanknopingspunten biedt voor de stelling dat sprake was van dwang en daarmee van grensoverschrijdend en/of onprofessioneel handelen. In dat licht bezien heeft klager ook niet duidelijk kunnen maken wat in deze situatie nu het grensoverschrijdende karakter van het handelen van de verpleegkundige was. Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat de klacht, voor zover in beroep aan de orde, door het Regionaal Tuchtcollege terecht als ongegrond is afgewezen. Het beroep faalt en wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.476 van:

De Raad van Bestuur van de Stichting A., verder: A., gevestigd te B., appellant, klager in eerste aanleg, te dezen vertegenwoordigd door C., manager Volwassenenpsychiatrie A., gemachtigde: mr. M.R. Gans, advocaat te Groningen,

tegen

D., voorheen werkzaam als verpleegkundige te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft bij klaagschrift van 15 mei 2017, ingekomen op 22 mei 2017, bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 september 2017, onder nummer VP2017/09, heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel, en de klacht voor het overige als ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 april 2018, waar zijn verschenen klager, vertegenwoordigd door C. en bijgestaan door mr. M.R. Gans, en de verpleegkundige, bijgestaan door

mr. M.G. Doornbos. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Klager is de Raad van Bestuur van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, forensische gezondheidszorg en ouderenzorg.

2.2

Verweerster was als verpleegkundige werkzaam op een locatie voor beschermd wonen voor volwassenen met behoefte aan langdurige psychiatrische zorg behorend tot de instelling van klager te E.. Verweerster was de persoonlijk begeleidster van de heer O.

2.3

De heer O. had een langdurige affectieve relatie met mevrouw K. Die relatie was binnen de zorginstelling van klager bekend. De heer O. en mevrouw K. hadden ieder een eigen verblijf in de zorginstelling, maar waren veel bij elkaar. Dat werd gefaciliteerd door de zorginstelling, bijvoorbeeld door plaatsing van twee bedden in één van de verblijven, zodat de heer O. en mevrouw gezamenlijk konden rusten en slapen. Er was geen protocol aanwezig binnen de zorginstelling ten aanzien van het omgaan met een dergelijke relatie tussen bewoners.

2.4

Verweerster heeft tijdens het wassen van de heer O. voorgesteld dat mevrouw K. - die daarbij regelmatig aanwezig was - haar zou helpen. Haar motief was deze bewoners een deel van hun autonomie terug te geven in het kader van rehabilitatie. Mevrouw K. heeft met het voorstel ingestemd en het wassen van de heer O. van verweerster gedeeltelijk overgenomen. Verweerster heeft op dat moment tijdelijk in de aangrenzende kamer plaatsgenomen. Verweerster heeft van het opvolgende gesprek tussen de heer O en mevrouw K. een geluidsopname gemaakt, zonder toestemming en medeweten van deze bewoners, omdat zij dat gesprek vertederend vond en dat binnen haar team wilde delen met haar collega’s.

2.5

Na deze gebeurtenis heeft verweerster de geluidsopname afgespeeld en gedeeld met de toen aanwezige collega’s. Op het onderling helpen wassen door deze twee bewoners werd niet negatief gereageerd binnen het team, al was er één collega die aangaf dat zelf om eigen redenen niet te zullen faciliteren, maar wel werd aangegeven dat de geluidsopname grensoverschrijdend was. Daarop heeft verweerster de geluidsopname verwijderd in de veronderstelling dat zij haar fout daarmee had rechtgezet.

2.6

Hierna heeft verweerster nog één keer dezelfde bewoners elkaar laten helpen bij het wassen, namelijk mevrouw K. bij het wassen van de heer O. Van het gezamenlijk wassen of douchen van de bewoners is op geen moment sprake geweest.

2.7

Enkele maanden na deze gebeurtenissen is door klager aan verweerster gemeld dat haar handelen grensoverschrijdend was en dat er een intern onderzoek zou worden ingesteld. Na afronding van het interne onderzoek, heeft klager op 28 december 2016 het handelen van verweerster gemeld aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg, gevolgd door de mededeling op 29 december 2016 dat verweerster werd ontslagen wegens disfunctioneren. Aan de gebeurtenissen die aanleiding hebben gevormd voor het ontslag van verweerster is in de lokale media aandacht besteed.

2.8

De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft daaropvolgend een eigen onderzoek ingesteld, waarbij zowel klager als verweerster is gehoord. De conclusie in het onderzoeksrapport, van april 2017, luidt - kort samengevat - dat verweerster door het maken van de geluidsopname de professionele grenzen niet in acht heeft genomen. Verweerster heeft dat tijdens het onderzoek onderkend en op haar eigen handelen voldoende gereflecteerd. Niet gebleken is dat er een structureel patroon van grensoverschrijdende gedragingen door verweerster heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van het handelen van verweerster is de context en afdelingscultuur binnen de zorginstelling van klager meegewogen, waarbij blijkens het interne onderzoek van klager sprake was van ontoereikende (collegiale) sturing op kwaliteit van zorg en correctie. Er wordt geconcludeerd dat geen nadere maatregelen vereist zijn tegen verweerster, in het kader van de patiëntveiligheid en het bieden van goede zorg.

2.9

Bij beschikking van de Rechtbank F., sector kanton, van 4 april 2017 is de arbeidsovereenkomst tussen de zorginstelling van klager en verweerster ontbonden met ingang van 1 juli 2017.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - grensoverschrijdend gedrag en niet-professioneel handelen. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster:

1. dat zij twee bewoners elkaar heeft laten helpen bij het wassen, waarbij zij haar ongelijke positie tegenover de bewoners onvoldoende heeft onderkend;

2. dat zij hiervan zonder toestemming en medeweten van de bewoners een geluidsopname heeft gemaakt, waarbij zij haar beroepsgeheim heeft geschonden en inbreuk heeft gemaakt op de privacy van deze bewoners.

4. Het verweer

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop bij de beoordeling van de klachtonderdelen ingegaan.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Algemeen

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij stelt het college voorop dat verweerster alleen kan worden aangesproken op haar eigen handelen en nalaten.

5.2 Eerste klachtonderdeel

Klager verwijt verweerster dat zij bij haar keuze om de bewoners elkaar te laten helpen bij het wassen grensoverschrijdend en onprofessioneel heeft gehandeld. Dat verwijt slaagt niet. Zoals verweerster niet heeft bestreden, was sprake van psychiatrische zorg voor volwassenen in de setting van begeleid wonen. De twee betrokken bewoners hadden een langdurige affectieve relatie, hetgeen binnen de zorginstelling van klager bekend was en ook werd gefaciliteerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van een extra bed in het vertrek van één van deze bewoners, zodat zij gezamenlijk konden rusten en slapen. De relatie tussen de bewoners stond ook vermeld in hun begeleidingsplan. Daarnaast werd toegestaan dat de persoonlijke begeleiding en verzorging van de bewoners in elkaars aanwezigheid plaatsvond. Door klager is dat erkend ter zitting.

5.3

Onder deze omstandigheden is de keuze van verweerster om het voorstel te doen dat de bewoners elkaar zouden helpen bij het wassen, teneinde hun enige mate van autonomie terug te geven in het kader van hun behandeling, niet onbegrijpelijk. Niet is komen vast te staan dat verweerster dat voorstel heeft opgedrongen aan de bewoners of hen heeft geforceerd daarmee in te stemmen, nu zij gemotiveerd ter zitting heeft omschreven hoe de gang van zaken heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerster zeer uitgebreid gemotiveerd hoe zij tot het voorstel is gekomen, dat zij dat uitvoerig en zonder pressie met de bewoners heeft besproken en hoe zij de individuele belangen van de bewoners afzonderlijk ook in haar afweging heeft betrokken. Klager heeft daar onvoldoende tegenover gesteld dat tot een ander oordeel dient te leiden. Weliswaar had verweerster er goed aan gedaan om haar voorstel eerst vooraf in haar team en in het bijzonder met de persoonlijk begeleider van mevrouw K. te bespreken, maar nu zij individueel werkte en daarom niet eenvoudig over deze beslissing kon overleggen binnen haar team, is dat naar het oordeel van het college onvoldoende om aan verweerster terzake een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.4

Bij dit oordeel heeft een rol gespeeld dat verweerster haar voorstel, en de uitvoering daarvan, direct nadat dit had plaatsgevonden heeft medegedeeld aan haar team waar het niet op kritiek kwam te staan of als grensoverschrijdend werd bestempeld. Dat bevestigt dat een duidelijke normstelling voor het omgaan met relaties tussen bewoners onderling ontbrak in de zorginstelling van klager en er geen specifiek protocol voorhanden was. Gelet hierop heeft verweerster naar het oordeel van het college niet in zodanige mate onbegrijpelijk en verwijtbaar gehandeld, dat de klacht gegrond dient te worden verklaard. Het eerste klachtonderdeeld is derhalve ongegrond.

5.5

Ten overvloede merkt het college nog op dat klager bij zijn klaagschrift geen afschrift van het onderzoeksrapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft gevoegd. Nu het onderzoeksrapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij uitstek relevant is voor de beoordeling van het handelen van verweerster en dat handelen van context voorziet, acht het college die handelwijze van klager niet juist. Het ligt op de weg van een professionele zorginstelling (en werkgever), dat zij bij het nemen van stappen zoals in het onderhavige geval alle relevante informatie die zij voorhanden heeft over het handelen van verweerster verstrekt, ook als haar dat niet direct zal baten.

5.6 Tweede klachtonderdeel

Wat betreft het maken van de geluidsopname van het gesprek tussen de betrokken bewoners, kan verweerster wel tuchtrechtelijk een verwijt worden gemaakt. Zij heeft daarmee niet professioneel gehandeld en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening overschreden. Niet is komen vast te staan dat verweerster de geluidsopname buiten haar afdelingsteam heeft afgespeeld of dat in het kader van een werkoverdracht niet had mogen doen, zodat niet aangenomen kan worden dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden. Dat neemt echter niet weg dat zij inbreuk heeft gemaakt op de levenssfeer en privacy van de betrokken bewoners. Bij de kwetsbare groep waartoe de betreffende bewoners behoren, had verweerster behoren in te zien dat het maken van een dergelijke geluidsopname ongepast was, nog los van het feit dat zij de geluidsopname zonder medeweten of toestemming van de bewoners heeft gemaakt. Het tweede klachtonderdeel is dus gegrond.

6. Slotsom

6.1

Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt het college tot de slotsom dat in de onderhavige procedure is komen vast te staan dat verweerster in strijd met de geldende beroepsnormen heeft gehandeld, doordat zij zonder toestemming en medeweten van twee bewoners een geluidsopname heeft gemaakt van hun gesprek in de privésfeer. Dienaangaande treft verweerster tuchtrechtelijk een verwijt, zodat de klacht in zoverre gegrond wordt verklaard.

6.2

Het college zal het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel evenwel achterwege laten op grond van het navolgende. Verweerster heeft door omstandigheden, die zij ter zitting nader heeft toegelicht, aanvankelijk niet ingezien dat zij grensover-schrijdend handelde door de geluidsopname te maken. Zo werd binnen het team waarin verweerster werkzaam was vaker privacygevoelige informatie gedeeld door haar collega’s, zoals foto’s van dagactiviteiten en patiënten, onder meer via Whatsapp. Het gebruik van mobiele telefoons onder werktijd op de afdeling van verweerster was daarbij niet ongebruikelijk. Direct na het afspelen van de geluidsopname aan haar collega’s heeft verweerster alsnog blijk gegeven in te zien dat haar handelen onacceptabel was en heeft zij nadien de geluidsopname verwijderd. Verweerster heeft ook tijdens de opvolgende onderzoeken door de interne onderzoekscommissie van klager en de Inspectie voor de Gezondsheidszorg steeds gereflecteerd op haar handelen, inzicht getoond en erkend dat zij door het maken van de geluidsopname niet professioneel heeft gehandeld. Verweerster heeft tijdens die onderzoeken - en ook ter zitting weer - spijt betuigd over de gang van zaken en op overtuigende wijze duidelijk gemaakt dat zij daar voor de toekomst lering uitgetrokken heeft.

6.3

Voorts weegt het college in het kader van de op te leggen maatregel mee dat verweerster naar aanleiding van de gebeurtenissen, die klager in deze aan het college voorlegt, is ontslagen. Aan de juridische procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen klager en verweerster is door de media in negatieve zin aandacht besteed. Een en ander heeft op verweerster, zo heeft zij ter zitting verklaard, een dusdanige impact gehad, dat zij thans arbeidsongeschikt is. Het college is van oordeel dat verweerster door het verlies van haar werk en de negatieve mediapubliciteit en haar arbeidsongeschikheid al zwaar is gestraft. Gelet hierop, alsmede op de mate van onzorgvuldigheid van het handelen van verweerster en het door haar getoonde inzicht in haar handelen, acht het college het opleggen van een maatregel in dit geval daarom niet meer doelmatig en gerechtvaardigd.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 De oorspronkelijke klacht bestond uit twee onderdelen. Deze onderdelen zijn in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege weergegeven onder “3. De klacht”. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 1 (kort samengevat: dat de verpleegster twee bewoners elkaar heeft laten helpen bij het wassen ) als ongegrond afgewezen en klachtonderdeel 2 (kort samengevat: het maken van een geluidsopname) gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel. Klager is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover klachtonderdeel 1 als ongegrond is afgewezen. Klachtonderdeel 2 is in beroep dus niet meer aan de orde.

4.2 Voor zover in beroep aan de orde, verwijt klager de verpleegkundige dat zij bij haar initiatief om twee bewoners elkaar te laten helpen bij het wassen grensoverschrijdend en onprofessioneel heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat d e twee betrokken bewoners een langdurige affectieve relatie hadden, hetgeen binnen de zorginstelling van klager bekend was en ook werd gefaciliteerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van een extra bed in het vertrek van één van deze bewoners, zodat zij gezamenlijk konden rusten en slapen. De relatie tussen de bewoners stond ook vermeld in hun begeleidingsplan. Daarnaast werd toegestaan dat de persoonlijke begeleiding en verzorging van de bewoners in elkaars aanwezigheid plaatsvond. Onder deze omstandigheden was de keuze van de verpleegster om het voorstel te doen dat de bewoners elkaar zouden helpen bij het wassen, teneinde hun enige mate van autonomie terug te geven in het kader van hun behandeling, niet onbegrijpelijk. Niet is komen vast te staan dat verweerster dat voorstel heeft opgedrongen aan de bewoners of hen heeft geforceerd daarmee in te stemmen, aldus het Regionaal Tuchtcollege.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en hetgeen partijen over en weer ter terechtzitting in beroep nog naar voren hebben gebracht tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft daarmee het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege in de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 heeft overwogen hier over.

4.4 In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege dat ook in beroep op geen enkele wijze door klager aannemelijk is gemaakt dat de verpleegkundige drang of dwang heeft uitgeoefend bij haar voorstel aan de bewoners om elkaar te helpen bij het wassen. In beroep zijn geen feiten en/of omstandigheden genoemd die wijzen op tuchtrechtelijk verwijtbaar grensoverschrijdend en/of onprofessioneel handelen. In dat licht bezien heeft klager ook niet duidelijk kunnen maken wat in deze situatie nu het grensoverschrijdende karakter van het handelen van de verpleegkundige was. Het argument dat het elkaar helpen bij het wassen niet gebruikelijk zou zijn in de instelling betekent immers nog niet dat het handelen grensoverschrijdend of onprofessioneel is en gaat er bovendien aan voorbij dat deze bewoners een affectieve relatie hadden. Het Centraal Tuchtcollege heeft evenmin enig aanknopingspunt kunnen vinden voor de stelling van klager dat de bewoners hierdoor getraumatiseerd zouden zijn. Klager heeft daarvoor geen enkele deugdelijke onderbouwing gegeven. Het moge zo zijn dat na onderzoek van dit “incident” - dat consequenties in de personele sfeer heeft gehad - onrust op de afdeling is ontstaan , onrust die de kwetsbare bewoners in bijzondere mate treft, maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat “het incident’’ die onrust ook heeft veroorzaakt of dat de bewoners hierdoor getraumatiseerd zijn geraakt. De verpleegkundige heeft ter terechtzitting in beroep toegelicht hoe zij tot het initiatief is gekomen, waaruit het elkaar wassen feitelijk bestond (het wassen van de rug), dat zij daarbij in een aangrenzende kamer aanwezig was, dat het elkaar wassen bij twee keer in een periode van drie weken is gebleven en dat zij daarvan telkens melding heeft gemaakt.

4.5 Evenals het Regionaal Tuchtcollege weegt het Centraal Tuchtcollege in zijn oordeel mee dat uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting een beeld naar voren komt van een afdeling die problematisch functioneerde. Klager heeft erkend dat sprake was van een afdeling zonder duidelijke aansturing ten tijde van “het incident” en dat structureel overleg, zoals een MDO (Multidisciplinair Overleg), ontbrak. Verder ontbrak een duidelijke normstelling voor het omgaan met relaties tussen bewoners onderling en was in de zorginstelling van klager geen specifiek hierop gericht protocol voorhanden. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de verpleegkundige onder de gegeven omstandigheden zo transparant mogelijk is geweest door bij de dagelijkse overdracht direct melding te maken van haar initiatief. Volgens de verpleegkundige hebben collega’s toen niet afwijzend gereageerd. Klager heeft dit laatste ook niet weersproken.

4.6 Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten overvloede overwogen dat klager bij zijn klaagschrift geen afschrift van het onderzoeksrapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft gevoegd. Ter terechtzitting in beroep is gebleken dat klager niet over dit onderzoeksrapport beschikt en dus ook niet ter beschikking kon stellen.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat de klacht, voor zover in beroep aan de orde, door het Regionaal Tuchtcollege terecht als ongegrond is afgewezen. Dat betekent dat het beroep dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter; mr. A.R.O. Mooij

en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en P. Nieuwenhuizen-Berkovits en

P.A.M. Storck, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.