ECLI:NL:TGZCTG:2016:27 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.163

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:27
Datum uitspraak: 05-01-2016
Datum publicatie: 15-01-2016
Zaaknummer(s): c2015.163
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een bedrijfsarts. Het betreft arbeidsongeschiktheid/arbeidsconflict. Klaagster is in dienst geweest bij de regiopolitie. De regiopolitie heeft een contract met de Arbo Unie. Verweerder is als bedrijfsarts werkzaam bij Arbo en in die hoedanigheid heeft hij een behandelrelatie met klaagster gehad. De klacht houdt in dat verweerder, bedrijfsarts: 1) Zich niet onafhankelijk heeft opgesteld en meer oog heeft gehad voor de belangen van de werkgever dan voor haar belangen; 2) Door zijn handelen dan wel nalaten gedurende de verzuimbegeleiding in zijn zorgplicht ten aanzien van klaagster is tekort geschoten; 3) Op onzorgvuldige en summiere wijze verslaglegging heeft gedaan in het medisch dossier van klaagster; 4) Zijn beroepsgeheim heeft geschonden en zich daarnaast niet heeft beperkt tot het verstrekken van relevante medische informatie; 5) Niet dan wel onjuist de geldende richtlijnen van de NVAB heeft toegepast en in ieder geval niet heeft gemotiveerd waarom deze richtlijnen niet zijn gevolgd. Het RTG Amsterdam heeft de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het CTG verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.163 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde mr. W. de Klein,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde mr. W.A.M. Rupert.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 30 april 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 februari 2015, onder nummer 14/162, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 november 2015, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. W. de Klein, en de arts, bijgestaan door mr. W.A.M. Rupert.

Mr. De Klein heeft de standpunten van klaagster toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is van 1 juli 1986 tot 1 mei 2012 in dienst geweest bij de regiopolitie E. (hierna: werkgever). Per 9 april 2009 is klaagster herplaatst in de functie van medewerker coördinatie en casescreening B in de rang van hoofdagent van politie.

2.2 Werkgever heeft een contract met F.. Hiertoe verleent F. onder meer bedrijfsgeneeskundige zorg. Verweerder is als bedrijfsarts werkzaam bij F. en in die hoedanigheid heeft hij een behandelrelatie met klaagster gehad.

2.3 Klaagster heeft sinds 1 december 1996 een WAO-uitkering op basis van 50% arbeidsongeschiktheid en is in de jaren voorafgaand aan 2009 bekend bij de arbodienst.

2.4 Op 12 oktober 2009 heeft klaagster zich ziek gemeld in verband met gezondheidsklachten, waaronder ernstige vermoeidheidsklachten.

2.5 Op 29 oktober 2009 is klaagster bij verweerder op het spreekuur geweest. In de spreekuurrapportage van 30 oktober 2009 staat onder meer: Betrokkene is op dit moment arbeidsongeschikt als rechtstreeks gevolg van de door haar beleefde arbeidsomstandigheden. Inmiddels vindt begeleiding plaats door BMW. Advies: In overleg met deze reintegratietraject opstellen en uitvoeren.

2.6 In een e-mail van 5 november 2009 van verweerder aan de bedrijfsmaatschappelijk werker (BMW) van werkgever, de heer G., staat onder meer: Ik zag vorige week deze mevrouw. Was daarvoor al benaderd door haar leidinggevende: zij zou haar leiding niet accepteren etc. Etc. Er zou ook bemoeienis met de districtschef zijn. Zij heeft een WAO percentage ivm chronische vermoeidheidsklachten. Vindt dat daar onvoldoende aandacht voor is/ rekening mee wordt gehouden. Lijkt me in het geheel af te stevenen op een arbeidsconflikt. Op mijn vraag of ze elders ook arbeidsongeschikt zou zijn antwoordde zij ontkennend…

2.7 In een brief van 4 december 2009 heeft de heer H. (districtsleiding) namens werkgever aan klaagster onder meer het volgende bericht:

Op donderdag 3 december 2009 heb ik met jou een gesprek gehad over jouw huidige arbeidsverzuim. (…) In dat gesprek heb ik de volgende twee items aan de orde gesteld. 1. De zoektocht naar een andere functie; 2. Het feit dat je nu niet aan het werk bent en de relatie met jouw leidinggevende; (…)

Ad 1: Ik heb na onze eerste afspraak serieus werk gemaakt van het vinden van een andere passende functie. Dat heeft tot op heden (nog) niet tot enig resultaat geleid. Gezien de bezuinigingen en de daarmee gepaard gaande krimp in de daarvoor in aanmerking komende functies cq. werkzaamheden, verwacht ik op korte termijn dat deze mogelijkheden alleen maar kleiner worden. (…)

Ad 2: Jij gaf aan dat jouw relatie met je direct leidinggevende (…) tot problemen aanleiding heeft gegeven. Ik heb het aanbod gedaan om z.s.m. met elkaar om tafel te gaan om deze problematiek te bespreken en op te lossen. Daartoe kunnen we in goed overleg, een procesbegeleider bij het gesprek aanwezig laten zijn. Jij gaf aan dat je hierover na moest denken, maar dat ten tijde van het gesprek niet kon. Jouw leidinggevende gaf aan hiertoe zeker bereid te zijn. Blijft overeind mijn standpunt dat jullie beiden aan de relatie leidinggevende/medewerker moeten gaan werken en dit z.s.m. moeten oppakken. Ik verwacht dan ook dat jij er alles aan doet om zakelijk tot een goede werkrelatie te komen. (…)

Tenslotte wil ik nog het volgende onder je aandacht brengen. Je bent op dit moment niet aan het werk. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat je arbeidsongeschikt was als gevolg van de door jou beleefde arbeidsomstandigheden. De bedrijfsarts heeft tevens vastgesteld dat jij jouw werkzaamheden weer kunt hervatten. Op donderdag 3 december heb ik uit zorgvuldigheid hernieuwd contact laten leggen met de bedrijfsarts en hem de gehele situatie voor gelegd. De bedrijfsarts is stellig van mening dat jij per direct weer aan het werk kunt. Ik verwacht dan ook van jou dat je op maandag 7 december a.s. je werkzaamheden (…) weer hervat.

2.8 Op 7 december 2009 is klaagster zonder berichtgeving niet op het werk verschenen.

2.9 In een brief van 8 december 2009 heeft de werkgever aan klaagster bericht dat haar afwezigheid op 7 december 2009 wordt aangemerkt als ongeoorloofd verzuim. Klaagster is opgedragen op 10 december 2009 haar werkzaamheden te hervatten en dat als zij wederom zonder berichtgeving niet verschijnt, zij ernstig rekening moet houden met de maatregel van onvrijwillig ontslag.

2.10 Op 10 december 2009 is klaagster om 7.30 uur op het werk verschenen. Om 7.50 uur heeft zij zich weer ziek gemeld. Diezelfde dag heeft een medewerker van F. een huisbezoek afgelegd en deze heeft haar opgeroepen voor het spreekuur van verweerder.

2.11 Op 14 december 2009 is klaagster bij verweerder op het spreekuur geweest. In de spreekuurrapportage van die dag staat onder meer: Betrokkene heeft momenteel klachten als gevolg van de door haar beleefde arbeidsomstandigheden. Zij heeft inmiddels een verzoek om overleg met de districtsleiding verzocht. Verdere begeleiding Arbodienst m.i. niet aan de orde (STECR): oplossing conflikt verdient aandacht.

2.12 In een brief van 26 januari 2010 van I., waarnemend huisarts, staat onder meer het volgende.

Op uw verzoek heb ik, zijnde uw huisarts, op papier gezet wat mijn visie is op de lichamelijke klachten en beperkingen, die al zeker 10 jaar bestaan, en de huidige situatie. Er is sprake van een chronisch vermoeidheidssydroom, met daarnaast lichamelijke en emotionele klachten die mede gerelateerd zijn aan uw werksituatie, waardoor uw kwaliteit van leven reeds lange tijd negatief wordt beinvloed.

De laatste periode lijkt sprake van posttraumatische stressklachten t.g.v. door u ervaren ongewenste omgangsvormen in de werksfeer, dit bovenop de al lang bestaande chronische vermoeidheid. Door dit alles voelt u zich niet in staat om naar behoren te werken, de ervaren psychosociale arbeidsbelasting is te groot geworden. Als huisarts heb ik hiervoor helaas geen oplossing. Deze zal gevonden moeten worden via goed overleg tussen u en betrokken leidinggevenden, bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werk.

2.13 Klaagster heeft tegen het advies van 14 december 2009 bezwaar ingediend. De zogenoemde Commissie van Drie heeft na onderzoek op 22 februari 2010 het volgende geconcludeerd.

- dat er aanwijzingen zijn voor medische problematiek welke nader onderzocht moeten worden.

- dat deze problematiek een belemmering vormt om tot een oplossing te komen in het arbeidsconflict. Wij adviseren een onderzoek via de PDC politiepoli in J.. Daarnaast het advies om een Ambermelding voor herziening WAO te doen. En vervolgens is het wenselijk om het arbeidsconflict op te lossen.

2.14 Op 18 maart 2010 is klaagster weer op het spreekuur bij verweerder geweest en heeft verweerder geadviseerd een expertise aanvraag bij HSK te doen.

2.15 Op 24 maart 2010 heeft verweerder een aanmeldingsformulier aan HSK gezonden, waarop staat vermeld dat geen sprake is van een wettelijke regeling. Onderaan het formulier staat met een * vermeld dat indien geen sprake is van een wettelijke regeling de cliënt een blokkeringsrecht heeft. Onder de kop Samenvatting probleem cliënt staat onder meer: De klachten van betrokkene bleken het gevolg te zijn van de door haar beleefde arbeidsomstandigheden en met name de arbeidsverhouding met haar leidinggevende. Er bleek sprake van een arbeidsconflikt. Overeenkomstig de STECR richtlijn adviseerde ik bemiddeling bedrijfs maatschappelijk werk bij te voeren gesprekken met de werkgever. Gesprekken vonden plaats (externe vakbondsmedewerker, districtsleiding, mediation) zonder resultaat. Tegen mijn advies tekende betrokkene bezwaar aan en een cie van 3 kwam tot de conclusie dat er sprake was van een conflikt en mogelijk een PTSS. Naar mijn oordeel is hier gezien de DSM IV criteria geen sprake van. Werkgever geeft aan dat er reeds vanaf 2000 conflikten bestaan tussen betrokkene en leidinggevenden, er diverse werkplekken waren waar telkens een conflikt met de leiding optrad. Werkgever heeft getracht oplossingen te zoeken middels begeleiding BMW, herplaatsing en mediation. Betrokkene heeft naar de visie van werkgever problemen met het accepteren van gezag. Gaarne uw onderzoek.

2.16 Klaagster heeft na uitnodiging door HSK aan hen bericht dat zij eerste overleg met haar huisarts wilde en heeft vervolgens besloten niet deel te nemen aan de expertise door HSK.

2.17 In een brief van 20 april 2010 heeft de werkgever klaagster opgedragen zich alsnog te melden bij HSK voor een onderzoek. Daarbij is vermeld dat sprake is van een wettelijke regeling (de Wet Verbetering Poortwachter) en dat als zij niet verschijnt haar bezoldiging wordt stopgezet. Daarna heeft een onderzoek bij HSK plaatsgevonden.

2.18 In een e-mail van verweerder aan ‘Mailbox Accountbureau’ van 20 mei 2010 staat onder meer het volgende:

Abusievelijk werd door mij aangegeven dat er geen sprake zou zijn van een wettelijke regeling. Echter deze expertise moet gezien worden in het kader van de Wet verbetering Poortwachter, Ik verzoek u betrokkene hiervan op de hoogte te stellen en mij zo spoedig mogelijk de rapportage toe te zenden.

2.19 Op 11 juni 2010 heeft klaagster aan HSK bericht dat zij geen toestemming gaf voor het verstrekken van medische informatie aan werkgever. HSK heeft daarop geantwoord dat zij geen toestemming nodig hebben om de rapportage aan werkgever te sturen, maar dat zij zich niet in de kwestie wilden mengen en dat zij het rapport daarom onder zich zouden houden in afwachting van bericht van de bedrijfsarts. Vervolgens heeft een discussie plaatsgevonden tussen HSK, klaagster en werkgever over het al dan niet verstrekken (en verstrekt hebben) van de HSK-rapportage.

2.20 Op 11 november 2010 heeft werkgever aan klaagster medegedeeld voornemens te zijn om tot strafontslag over te gaan.

2.21 Van 17 november 2010 tot en met 9 februari 2011 is klaagster opgenomen geweest in het GGZ Centrum voor Psychisch Herstel.

2.22 Bij brief van 31 januari 2011 heeft werkgever besloten klaagster te ontslaan wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Het strafontslag is geëffectueerd op de dag van uitreiking van deze brief aan klaagster op 18 februari 2011.

2.23 Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot strafontslag. Klaagster en verweerder hebben uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij eervol ontslag is verleend en klaagster een ontslagvergoeding is toegekend.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. zich niet onafhankelijk heeft opgesteld en meer oog heeft gehad voor de belangen van de werkgever dat voor haar belangen;

2. door zijn handelen dan wel nalaten gedurende de verzuimbegeleiding in zijn zorgplicht ten aanzien van klaagster tekort is geschoten;

3. op onzorgvuldige en summiere wijze verslaglegging heeft gedaan in het medisch dossier van klaagster;

4. zijn beroepsgeheim heeft geschonden en zich daarnaast niet heeft beperkt tot het verstrekken van relevante medische informatie;

5. niet dan wel onjuist de geldende richtlijnen van de NVAB heeft toegepast en in ieder geval niet heeft gemotiveerd waarom deze richtlijnen niet zijn gevolgd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college ziet aanleiding het eerste, tweede en vijfde klachtonderdeel gezamenlijk te behandelen. Deze klachtonderdelen komen erop neer dat klaagster het niet eens is met het oordeel van verweerder dat sprake was van een arbeidsconflict en (zoals klaagster heeft begrepen) zijn oordeel op 4 december 2009 dat klaagster arbeidsgeschikt was.

Naar het oordeel van het college is uit het dossier niet op te maken dat verweerder klaagster op 4 december 2009 arbeidsgeschikt heeft verklaard, zoals hieronder nog nader zal worden uiteengezet. Wel is het zo dat hij het probleem van klaagster heeft aangemerkt als een arbeidsconflict. Daartoe had hij alle aanleiding, nu klaagster zelf heeft gemeld dat zij klachten ervoer als gevolg van de werkomstandigheden en dat zij dacht weer aan het werk te kunnen als de problematiek die zij had met haar leidinggevenden zou zijn opgelost. Ook heeft zij medegedeeld dat zij in een andere functie of op een andere werkplek niet arbeidsongeschikt zou zijn. Verweerder heeft daarop volgens de geldende richtlijnen geadviseerd dat eerst het conflict zou moeten worden opgelost, waarna klaagster weer aan het werk zou kunnen. Tevens schrijven de richtlijnen voor dat een beperkte afkoelingsperiode in acht wordt genomen, maar dat het conflict niet wordt gemedicaliseerd. Daarmee is naar het oordeel van het college niet gezegd dat verweerder haar medische situatie niet serieus nam. Hij heeft immers wel degelijk geoordeeld dat haar klachten als reëel moesten worden ervaren. Bovendien deed zijn oordeel dat sprake was van een arbeidsconflict niets af aan de reeds eerder geconstateerde 50% arbeidsongeschiktheid. Naar het inzicht van verweerder werd de overige 50% veroorzaakt door een arbeidsconflict en hij heeft daarbij volgens het college een zorgvuldige afweging gemaakt. Dat klaagster het daar niet mee eens is, is iets anders. Dat verweerder klaagster arbeidsgeschikt heeft verklaard in de spreekuurrapportage van 4 december 2009 is niet juist. Hij heeft juist geadviseerd dat éérst het conflict zou moeten worden opgelost, omdat dat leidde tot lichamelijke en psychische klachten bij klaagster, niets anders dan hij reeds in de spreekuurraportage van 29 oktober 2009 had geadviseerd. De werkgever heeft kennelijk uit de rapportages geconcludeerd dat klaagster arbeidsgeschikt was. Dit kan verweerder echter niet worden verweten. Hij was niet op de hoogte van het gesprek van klaagster met de werkgever. Ook op 14 december 2009 heeft hij niet geadviseerd tot arbeidsgeschiktheid. Deze constatering is een misvatting van de werkgever geweest, die niet aan verweerder kan worden verweten.

5.2 Klaagster heeft verweerder voorts verweten dat hij een expertise door HSK heeft geadviseerd, terwijl de Commissie van Drie had geadviseerd dat een expertise door PDC zou worden gedaan. Verweerder heeft hiervoor de volgende uitleg gegeven. De werkgever vond PDC niet geschikt, vanwege budgettaire redenen en omdat deze instantie in het leven was geroepen voor PTSS bij politiemensen in de executieve dienst. Omdat klaagster niet ‘in het veld’ werkzaam was presenteerde zij dus een andere problematiek dan waarmee PDC bekend is. Verweerder was het daar niet mee oneens en achtte HSK ook een goede, zo niet betere instantie om een onderzoek te verrichten omdat deze beschikte over bredere expertise en klaagster dus beter zou kunnen helpen. Uit het dossier blijkt dat verweerder dit met klaagster heeft besproken. Bij de spreekuurnotities van 18 maart 2010 staat immers: Betrokkene is het eens met procedure, wel verwonderd over stellingname G.. Klaagster heeft aan verweerder niet gemeld dat zij het met de verwijzing naar HSK niet eens was, heeft niet de brief van de huisarts van 26 januari 2010 aan hem verstrekt en heeft ook niet aan verweerder medegedeeld dat zij eerst met haar huisarts wilde overleggen alvorens een onderzoek bij HSK te ondergaan, althans dit is onvoldoende aannemelijk geworden. Het college is van oordeel dat verweerder met de afweging en de keuze voor HSK en het invullen van het aanvraagformulier zorgvuldig heeft gehandeld. Dat daarin ook de visie van de werkgever is gemeld was voor het HSK relevante informatie; er was immers sprake van een arbeidsconflict. De discussie met HSK over het al dan niet inzien en corrigeren van het rapport van HSK wordt hier buiten beschouwing gelaten, omdat verweerder daar buiten staat. Dat verweerder ten onrechte in het aanvraagformulier HSK heeft gemeld dat geen wettelijke regeling van toepassing was is juist. Verweerder heeft dit later hersteld en niet valt in te zien welke schade klaagster daarvan heeft ondervonden. De slotsom is dat het eerste, tweede en vijfde klachtonderdeel ongegrond zijn.

5.4 Het derde klachtonderdeel met betrekking tot onzorgvuldige en summiere verslaglegging in het medisch dossier van klaagster wordt eveneens ongegrond geacht. Deels ziet dit klachtonderdeel op de - zoals reeds eerder overwogen - onjuiste aanname dat verweerder klaagster arbeidsgeschikt heeft verklaard, en deels op de verwijzing naar HSK, waarover hiervoor reeds is overwogen. Voor het overige is evenmin gebleken van onzorgvuldige dan wel summiere verslaglegging.

5.3 Het vierde klachtonderdeel ziet op het verstrekken van medische gegevens door verweerder aan werkgever zonder toestemming van klaagster. Daarvan is niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in de kern neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3 Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de door het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep onder 3. opgenomen klachtonderdelen.

4.4 Ten aanzien van het eerste, tweede en vijfde klachtonderdeel heeft de uitvoerige behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep onder 5.1 en 5.2 heeft overwogen en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het Centraal Tuchtcollege gaat er hierbij vanuit dat het Regionaal Tuchtcollege met de zinsnede “de reeds eerder geconstateerde 50% arbeidsongeschiktheid” heeft bedoeld de arbeidsongeschiktheid waarvoor klaagster een WAO-uitkering ontving. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat niet is gebleken dat de arts klaagster voor de overige 50% arbeidsgeschikt heeft verklaard en vindt bevestiging voor dit oordeel in de brief van 14 december 2009 van de arts. In deze brief heeft de arts benadrukt dat oplossing van het arbeidsconflict aandacht verdient en wordt met geen woord gerept over arbeidsgeschiktheid van klaagster. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege derhalve van oordeel dat klachtonderdelen één, twee en vijf ongegrond zijn.

4.5 Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster dat de verslaglegging in het medisch dossier onzorgvuldig en summier is. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de stelling van klaagster dat de verslaglegging summier is, hetgeen de arts ook heeft erkend, maar is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de aantekeningen niet zodanig summier zijn dat de arts daarvoor in tuchtrechtelijke zin een verwijt valt te maken. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

4.6 Het vierde klachtonderdeel ziet op het verstrekken van medische gegevens door de arts aan de werkgever van klaagster zonder toestemming van klaagster. Nu hiervan ook in hoger beroep niet is gebleken, is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

4.7 Op grond van het vorenstaande wordt het beroep verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en

drs. H.S. Boersma, leden-beroepsgenoten, en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.