ECLI:NL:TGZCTG:2016:240 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.115

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:240
Datum uitspraak: 07-07-2016
Datum publicatie: 07-07-2016
Zaaknummer(s): c2015.115
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   “De arts heeft de klachten van klager onvoldoende uitgevraagd en daarmee een onvoldoende diepgaand en zelfstandig onderzoek verricht om tot een gefundeerd advies te komen. De arts heeft geen toelichting kunnen geven over de betekenis van de door hem tijdens de afspraak met klager gemaakte aantekeningen. Vernietigt beslissing Regionaal Tuchtcollege, klacht gegrond, berisping.”

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.115 van:

A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. Y.H.G. van der Hut te Den Haag,

tegen

D., arts, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. C.M.H. van Vliet te Den Haag.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 17 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2014, onder nummer 2013-305 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in  beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in  beroep ingediend.

De zaak is in  beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juni 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de arts, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.       De feiten

2.1       Klager, geboren op 8 mei 1971, heeft sinds een auto-ongeluk in 1995 een dwarslaesie op niveau Th. 10, motorisch compleet, sensibel incompleet, en is als gevolg hiervan volledig rolstoelgebonden.

2.2       Verweerder is als adviserend geneeskundige werkzaam bij de F.,G., welke organisatie per 1 januari 2014 is opgegaan in F.,H.

2.3       Klager heeft bijzondere bijstand aangevraagd bij de gemeente C. (hierna te noemen: de gemeente) in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) voor extra bewassings- en slijtagekosten van kleding en beddengoed en extra stookkosten.

2.4       De gemeente heeft bij brief van 2 augustus 2013 in het kader hiervan verweerder verzocht een sociaal medisch advies bijzondere bijstand uit te brengen over klager voor extra bewassings- en slijtagekosten, alsmede extra energiekosten.

2.5       In verband hiermee heeft klager het spreekuur van verweerder bezocht op

11 september 2013 en heeft verweerder informatie opgevraagd bij de door klager opgegeven revalidatiearts. Uiteindelijk heeft verweerder op 12 november 2013 informatie ontvangen van een andere revalidatiearts, mevrouw I.

2.6       Op 15 november 2013 heeft verweerder ‘Advies bijzondere bijstand’ uitgebracht. Verweerder concludeert daarbij:

2.7       “(…) is het aannemelijk dat er regelmatig incontinentieproblematiek voorkomt. Echter belanghebbende is wel in staat te achten effectief/efficient met incontinentiemateriaal om te gaan, zodat extra kosten vanwege het vaker bewassen en de in meerdere mate optredende slijtage van kleding en beddengoed op hooguit incidentele basis, (…) zijn te vergoeden.”

2.8  Verweerder heeft herbeoordeling over twee jaar geadviseerd.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij heeft geweigerd cruciale informatie op te vragen bij een behandelend arts. Verder heeft verweerder ten onrechte niet de mate van incontinentie zoals gesteld door revalidatiearts I. overgenomen.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       De gemeente beslist over de vraag of klager voor vergoeding van extra bewassings- en slijtagekosten in aanmerking komt. Het is de taak van de arts om een medisch advies uit te brengen, indien de gemeente dat in het kader van de uitvoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) verzoekt.  Anders dan verweerder betoogt heeft klager zijn klacht voldoende geformuleerd en met de beschikbare gegevens kan het College hierover een uitspraak doen. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

5.2       Uitgaande van de feiten en de overgelegde stukken stelt het College vast dat de door verweerder verrichte medische onderzoeken zijn uitgevoerd volgens de normen van de beroepsgroep. Voor het uitbrengen van de adviezen heeft verweerder gebruik gemaakt van een (standaard) formulier. De (werk)aantekeningen van verweerder van zijn onderzoeken hebben als grondslag hiervoor gediend.

In het kader van de beoordeling of een vergoeding van extra bewassings- en slijtagekosten medisch noodzakelijk is, heeft verweerder klager onderzocht en voorts gebruik gemaakt van informatie die hij heeft opgevraagd bij de revalidatiearts. Verweerder heeft zich daarbij zowel tot revalidatiearts J. als revalidatiearts I. gewend. Bij brief van 11 november 2013 heeft I. verweerder informatie verstrekt. Tevens heeft op 15 november 2013 telefonisch contact plaatsgehad tussen verweerder en I..

Het is het College niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en de aandoeningen en beperkingen van klager onjuist heeft voorgesteld. Verweerder heeft – gelet op de door hem opgevraagde medische informatie en zijn eigen onderzoek – op goede gronden tot zijn advies kunnen komen.

5.3       De verklaring van J. van 6 mei 2013, waarnaar klager verwijst, doet aan het voorgaande niet af. Verweerder heeft zich bij het opvragen van informatie tot J. gewend. Deze verwees verweerder echter door naar I.. De daarop ontvangen brief van 11 november 2013 van I. is vervolgens van recentere datum dan de verklaring van J. van 6 mei 2013. Verweerder mocht en kon zich voor zijn advies dan ook baseren op de informatie van I..

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het  beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van het beroep althans het beroep als kennelijk ongegrond niet verder in behandeling te nemen.

4.3       Voor zover de arts ter zitting in  beroep heeft betoogd dat klager zijn klacht in  beroep heeft uitgebreid en dat hij daarom niet kan worden ontvangen in zijn beroep, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat voldoende aannemelijk is dat klager in  beroep uitsluitend heeft beoogd de grondslag van zijn klacht uit te breiden, zodat het Centraal Tuchtcollege aan deze stelling van de arts voorbijgaat.

4.4       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, waarin klager aanvoert dat de arts ten onrechte heeft geweigerd cruciale informatie op te vragen bij een behandelend revalidatiearts, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de behandeling van de zaak in beroep geen aanleiding geeft tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep op dit onderdeel moet worden verworpen.

4.5       In zijn tweede klachtonderdeel verwijt klager de arts dat hij  in zijn advies inzake bijzondere bijstand van 15 november 2013 niet de mate van incontinentie, meer in het bijzonder de frequentie dat klager kleding of beddengoed moet verschonen in verband met zijn incontinentie (verder ook: ongelukjes), heeft overgenomen, zoals deze is vastgesteld door de behandeld revalidatiearts van klager, drs. I.

In het advies van 15 november 2013 van de arts is in dit kader het volgende te lezen:

“Met betrekking tot extra kosten vanwege bewassing en slijtage van kleding en beddengoed, is het aannemelijk dat er regelmatig incontinentieproblematiek voorkomt. Echter, belanghebbende is wel in staat te achten effectief/efficient met incontinentiemateriaal om te gaan, zodat extra kosten vanwege het vaker bewassen en de in meerdere mate optredende slijtage van kleding en beddengoed op hooguit incidentele basis, zie ook de tekst in uw aanvraag, zijn te vergoeden.”

4.6       Bij brief van 11 november 2013 heeft drs. I. aan de arts onder meer het volgende bericht:

“Incontinentie: bij patiënt is sprake van neurogenen blaas en darmstoornissen ten gevolge van de dwarslaesie waardoor er sprake is van stress en urge incontinentie op onverwachte momenten. Dit komt regelmatig voor.”

Daarbij is het Centraal Tuchtcollege uitgegaan van de tekst van deze brief zoals deze in eerste aanleg door klager als productie bij zijn klaagschrift is overgelegd en in beroep door de arts als productie 4 bij het verweerschrift, nu deze gelijkluidend zijn en afwijken van de in hoger beroep als productie 11 bij het beroepschrift overgelegde versie van deze brief.

4.7       In de handgeschreven aantekeningen van de arts  naar aanleiding van het verrichte onderzoek op 11 september 2013 wordt ten aanzien van de frequentie van incontinentie niet of onvoldoende duidelijkheid geboden. 

4.8       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat uit deze aantekeningen van de arts niet valt af te leiden met welke frequentie klager wordt geconfronteerd met ongelukjes. Desgevraagd heeft de arts ter zitting in beroep ook geen nadere toelichting kunnen geven over de betekenis van de door hem gemaakte aantekeningen. De arts heeft ter zitting voorts verklaard dat hij deze frequentie bij klager blijkbaar onvoldoende heeft uitgevraagd. Het Centraal Tuchtcollege is onder deze omstandigheden van oordeel dat de arts de frequentie en mate van ongelukjes van klager nader had moeten bevragen, alvorens hij tot een gefundeerd advies had kunnen komen. Het maakt immers nogal een verschil of incidenten dagelijks, wekelijks of met een mindere frequentie plaatsvinden, waarbij ook de mate van urine en ontlastingverlies van belang kan zijn. Nu de arts dit heeft nagelaten, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts een onvoldoende diepgaand en zelfstandig onderzoek heeft verricht en ten onrechte heeft beargumenteerd waarom hij niet de mate van incontinentie zoals gesteld door revalidatiearts I. onverkort heeft overgenomen. Voor zover de arts heeft willen betogen dat hij onder tijdsdruk heeft moeten handelen, omdat hij werd gemaand een advies uit te brengen, geldt dit in ieder geval niet voor het persoonlijke onderzoek dat hij op 11 september 2013 bij klager heeft verricht. Klachtonderdeel 2 is gelet op het voorgaande gegrond, zodat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet in stand kan blijven.

4.9       Ten aanzien van de zwaarte van de maatregel overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de handelwijze van de arts zodanig verwijtbaar is dat niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Het Centraal Tuchtcollege acht daarom de maatregel van berisping passend en geboden.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;

en opnieuw rechtdoende: verklaart klachtonderdeel 2

alsnog gegrond;

legt aan de arts de maatregel van berisping op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser

en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en

mr. drs. J.A.W. Dekker, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2016.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.