ECLI:NL:TGZCTG:2016:21 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.187

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:21
Datum uitspraak: 12-01-2016
Datum publicatie: 13-01-2016
Zaaknummer(s): c2015.187
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.187 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, destijds werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. E. van der Veen te Leiden.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 31 december 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van

10 februari 2015, onder nummer 2013-312 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 december 2015, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

2.1 Op 20 december 2010 werd klaagster in een café door de politie aangehouden in verband met verwardheid en dreiging met geweld naar derden. Op verzoek van de politiearts heeft verweerder klaagster op het politiebureau gezien. Verweerder werd verzocht om een oordeel te geven over de geestesvermogens van klaagster in het kader van een mogelijke inbewaringstelling (hierna: IBS).

2.2 Verweerder heeft klaagster onderzocht en kwam aan de hand van de anamnese, de verklaring van de politiearts, alsmede gelet op de achtergrond van klaagster (bekend met schizofrenie) tot de DSM IV diagnose:

As 1: Schizofrenie, paranoïde type 295.30.

As II & III: Geen diagnose

As IV: Problemen gebonden aan de sociale omgeving.

2.3 Verweerder heeft zijn bevindingen weergegeven in een verslag ‘Acute Psychiatrie’.

2.4 Op grond van de gestelde diagnose heeft verweerder, na overleg met de achterwacht D. (psychiater), op 20 december 2010 een geneeskundige verklaring afgegeven ten behoeve van een IBS.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij op 20 december 2010 een valse verklaring heeft afgegeven.

Door deze verklaring van verweerder is klaagster in de situatie van langdurige opnames terechtgekomen, waarbij onjuiste diagnoses zijn gesteld en zij onterecht onder de medicatie wordt gehouden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Na bestudering van de overgelegde stukken komt het College tot het oordeel dat verweerder bij het afgeven van zijn geneeskundige verklaring op 20 december 2010 zorgvuldig en geheel conform de wettelijke voorschriften en formaliteiten heeft gehandeld. Verweerder heeft klaagster onderzocht en heeft vastgesteld dat er sprake was van een psychotische episode bij een patiënte met een reeds bekende schizofrenie. Daar verweerder in die tijd nog in opleiding was heeft hij de casus voorgelegd aan de dienstdoende achterwacht (psychiater), die de diagnose van verweerder bevestigde. Gelet op de verstoorde geestestoestand en agressieve houding van klaagster is besloten de geneeskundige verklaring af te geven voor IBS.

5.2 Nu niet is gebleken dat de door verweerder afgegeven verklaring onjuist dan wel vals is opgemaakt, zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L de Vries, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.