ECLI:NL:TGZCTG:2015:62 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.161
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2015 |
Datum publicatie: | 12-02-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.161 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist. Klaagster verwijt verweerder dat hij verwarring heeft geschept over de diagnose CLL/SLL door haar een folder over indolente non-Hodgkin lymfoom te overhandigen, dat verweerder de UWV-arts onvoldoende heeft ingelicht over klaagsters toestand en dat verweerder klaagster in zijn verwijsbrief onheus heeft bejegend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.161 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., internist, werkzaam B., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 15 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de internist - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 januari 2014, onder nummer 13/074 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
De internist heeft hierop gereageerd bij brief van 29 mei 2014.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 december 2014, waar zijn verschenen klager en de internist.
Klaagster heeft pleitnotities met twee bijlagen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Verweerder is als internist-hematoloog werkzaam in het D. in B.
2.2. Klaagster is bij verweerder in 2005 onder behandeling gekomen.
2.3 Verweerder heeft bij brief van 19 juli 2005, voor zover hier van belang, het volgende aan de huisarts van klaagster bericht:
´(..)
Op 18 juli 2005 zag ik (..) patiënte ter poliklinische controle. Zij had geen specifieke klachten. Zou wel een burn-out hebben gehad.
(..)
Lymfeklierbiopt lniks jugulair:kleincellig lymfocytair lymfoom (..)
Bespreking:bij uw patiënte is recent vastgesteld dat er sprake is van een kleincellig lymfocytair lymfoom hetgeen het nodale equivalent is van een chronisch lymfatische leukemie.(..)
Ter nadere evaluatie zal een beenmergbiopsie verricht worden op 20 juli a.s. (..)
Patiënte werd vertelt dat er sprake is van een indolent lymfoom waarvoor het beleid meestal watchfull waiting is om pas bij duidelijke progressie milde therapie in te stellen. (..)’
2.4. Verweerder heeft bij brief van 2 augustus 2006 het volgende, voor zover hier van belang, aan de heer D., verzekeringsarts bij het E., gemeld:
´(..)
Op 13 juni 2005 werd middels een incisiebiopt een lymfklier verwijderd rechts uit de hals, waarop de diagnose kleincellig lymfoom werd gesteld. Uitgebreide evaluatie toonde dat patiënte een B-cel chronisch lymfatsiche leukemie heeft, CD 38 positief, waarbij het ziektebeeld ook geduid kan worden als een leukemisch kleincellig lymfocytair lymfoom gezien de minimale perifere lymfocytose, hetgeen echter van semantische betekenis is. Dit is een incurabel ziektebeeld met een langdurige mediane overleving. Gezien de CLL staderiëring zijnde RAI stadium 0 en Binet stadium A, is de gemiddelde levensverwachting rond de 13 jaar met een forse spreiding. Er zijn heden ten dage vele behandelingsmodaliteiten om de ziekte langdurig onder controle te kunnen houden indien deze progressief blijkt te zijn. Over het afgelopen jaar is er geen enkele progressie geweest en de prognose laat zich voorlopig goed aanzien.
(..)’
2.5. Verweerder heeft bij brief van 1 oktober 2007 het volgende aan de huisarts van klaagster geschreven:
‘Op 27 september 2007 zag ik bovengenoemde patiënte ter controle.
(..)
Samenvattend is patiënt bekend met een variant CLL c.q. indolent leukemisch laaggradig B-cel lymfoom.
Op vermelde datum bezocht patiënte geagiteerd mijn spreekuur Zij was door mij ruim 2 maanden eerder verwezen naar het spreekuur van de klinisch psycholoog. Aldaar zou haar naar eigen zeggen verteld zijn dat zij alles met ondergetekende diende te bespreken. Zij had inzage gekregen in de UBV dossiers waarin zij had bemerkt dat enerzijds haar ziekte beschreven was als CLL en anderzijds als een laaggradig leukemisch indolent lymfoom. Ondanks eerdere (uitgebreide) uitleg van ondergetekende had patiënte het gevoel dat zij hierdoor niet serieus genomen werd. Zij had de website van het F. Ziekenhuis bezocht alwaar haar duidelijk werd dat een patiënt met CLL iedere 2 maanden gecontroleerd diende te worden en laaggradige lymfomen ook geregeld. Zij voelde zich “wegbezuinigd” met 4-maandelijkse controles aan mijn spreekuur. Zij eiste terstond een verwijzing naar het AVL.
Bespreking:
Bij uw patiënte is sprake van een kleincellig lymfocytair lymfoom (..) welke ook leukemisch is, (..). Deze terminologie is semantisch hetwelk ik ook in klaar Hollandse bewoordingen meermalen uitgebreid heb besproken met uw patiënte daar dit geen gevolgen heeft voor de kliniek, follow-up, prognose en eventuele therapeutische interventies. Patiënte heb ik in de loop der jaren leren kennen als een onzekere vrouw die overtuigd is van het feit dat haar groot onrecht is aangedaan. Zo is zij reeds jaren in gevecht met het E. in verband met een afkeuringsprocedure. Over de afgelopen 2 jaren heb ik 111 A4-tjes van patiënte met correspondentie richting E. in kopie mogen ontvangen om deelgenoot in haar strijdtocht te zijn.
Een recente verwijzing naar klinisch psycholoog om emoties te kanaliseren heeft een eruptie in deze niet mogen voorkomen. Ondanks een poging tot uiterst open en empatische benadering van patiënte alsmede een (hernieuwde) poging tot rustige coherente synthese van de situatie, vermocht patiënte niet van haar gedachten af te brengen. (..)
In de ontstane spreekuur impasse meende ik patiënte slechts te kunnen helpen met een verwijzing naar het AVL alwaar zij op 22 oktober 2007 gezien zal worden door collega Kerst.(..)’
2.6. Klaagster is na een second-opinion in het F. terugverwezen naar het D.. Klaagster heeft er daarna voor gekozen zich in het G. te laten behandelen.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klaagster behoorde te betrachten. Volgens klaagster heeft verweerder bij haar verwarring geschept over de door hem gestelde diagnose. Klaagster stelt daartoe dat zij na de diagnosestelling ‘CLL of SLL in een vroeg stadium’ van verweerder een folder over ‘indolente non-Hodgekin lymfoom’ overhandigd heeft gekregen. Geen van deze benamingen bleek de diagnose te dekken. De verwarring over de diagnose heeft bij klaagster veel onrust veroorzaakt (klachtonderdeel 1). Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij de E.-arts niet heeft ingelicht over het bestaan van een burn-out bij klaagster. Verweerder heeft slechts informatie over het fysieke aspect van klaagster aan het E. gecommuniceerd en hij heeft haar psychische gesteldheid niet benoemd, hetgeen volgens klaagster wel had gemoeten. Ook had hij, volgens klaagster, kunnen vermelden dat nadere informatie bij haar huisarts opgevraagd had kunnen worden (klachtonderdeel 2). Ten slotte verwijt klaagster verweerder dat hij haar onheus heeft bejegend in de door verweerder opgestelde verwijsbrief van 1 oktober 2007. Klaagster voelt zich in de brief weggezet als een gestoord persoon. (klachtonderdeel 3).
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Klachtonderdeel 1
5.1 Verweerder voert aan klaagster bij hem was gekomen met een voorlopige diagnose CLL/ SLL. De door verweerder gestelde diagnose was aanvankelijk gericht op non-Hodgekin, maar ogenschijnlijk duidde de ziekte meer als ‘SLL’, ook wel ‘Lymfoom indolent non-Hodgekin’ genoemd. Voor verweerder was dat ook de reden om de ziekte van klaagster zo aan te duiden. Volgens verweerder zijn SLL of CLL dezelfde woorden voor dezelfde ziekte. De behandeling en prognose zijn ook hetzelfde. Volgens verweerder heeft hij steeds getracht aan klaagster duidelijkheid te scheppen over de gestelde diagnose en kan hem in die zin niets worden verweten.
5.2 Uit de stukken blijkt dat verweerder de benaming van de ziekte van klaagster wisselend heeft gebruikt. Verweerder heeft de ziekte van klaagster de ene keer aangeduid als ‘indolente non-Hodgekin lymfoom’ en de andere keer als ‘CLL/SLL’. Het wisselend gebruik van de die termen heeft, begrijpelijk, bij klaagster verwarring veroorzaakt. Verweerder kan dat worden aangerekend. Echter, uit de stukken blijkt eveneens dat verweerder heeft getracht klaagster duidelijk te maken aan welke ziekte zij lijdt. Dat hij daarin niet of althans onvoldoende is geslaagd is vervelend, maar niet dusdanig ernstig dat verweerder daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 2
5.3. Vast staat dat verweerder zich in de brief aan de verzekeringsarts (zie 2.4.) heeft beperkt tot uitlatingen over de somatische klachten van klaagster en zich niet heeft uitgelaten over haar psychische problematiek. Het college acht dat begrijpelijk nu de somatische problematiek binnen het expertisegebied van verweerder valt. Voor de psychische problematieken waarmee klaagster te kampen had, geldt dat evenwel niet. Daartoe strekt verweerders expertise zich niet uit en het is dan ook voorstelbaar dat verweerder zich daarover jegens derden, zoals de verzekeringsarts, niet inhoudelijk heeft uitgelaten. Het verwijt wat klaagster verweerder daarin maakt, wordt dan ook niet gegrond bevonden. Het college volgt klaagster evenmin in haar stelling dat verweerder nadere informatie bij de huisarts van klaagster had moeten opvragen. Dat is geen verplichting die als zodanig geldt. Het klachtonderdeel slaagt niet.
Klachtonderdeel 3
5.4. Met klaagster is het college van oordeel dat verweerder in zijn brief terughoudender had moeten zijn en daarin neutralere bewoordingen had kunnen gebruiken. Verweerder had moeten beseffen dat klaagster dergelijke uitlatingen als grievend zou kunnen ervaren. De uitlatingen van verweerder zijn ongelukkig te noemen, maar niet dusdanig ernstig of onzorgvuldig van aard dat verweerder daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel wordt afgewezen.
5.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
3.2 De internist heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser
en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en prof. dr. J.B.L. Hoekstra en dr. T.J.M. Tobé, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.