ECLI:NL:TGZCTG:2015:205 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.430

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2015:205
Datum uitspraak: 23-06-2015
Datum publicatie: 23-06-2015
Zaaknummer(s): c2014.430
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts onzorgvuldigheid en een onjuiste diagnose, met name dat zij niet de MCH en MCHC-waarden heeft laten onderzoeken. Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Hoger beroep klager, voor zover ontvankelijk, verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2014.430 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

G., huisarts, werkzaam te R., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 21 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen G. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 oktober 2014, onder nummer 014/2014, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweer­schrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 21 mei 2015, waar klager is verschenen, alsmede de huisarts, bijgestaan door mr. D.S.M. Brouwer.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het huisartsenjournaal, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager geboren in 1978, heeft het spreekuur van verweerster bezocht op 18 januari 2011. Verweerster noteerde:

“S: moe, al maanden, slaapt slecht, niet ziek geweest, met risperdal ook zo’n periode gehad, hoest een beetje, slaapt slecht, heeft het idee dat niemand hem aardig vindt., wordt meer vermeoid van de risperdal dus slikt die niet meer iom de psychoater.

O: alg lo gb

E: moeheid lab

P: indien lab gb, evt revisie voor gesprek”

Verweerster heeft op 19 januari 2011 bij klager bloedonderzoek laten doen vanwege vermoeidheidsklachten. Zij heeft de bezinking, het hemaglobinegehalte, de hematocriet, M.C.V., Red bloodcell distribution width, erythrocyten, leukocyten, differentiatie, basofiele granulaocyten differentiatie, eosinofiele granulocyten differentiatie, neutrofielen, immature granulocyten, lymfocyten, monocyten, kreatinine, kreatinineklaring MDRD, alanineneaminotransferease (ALAT, SGPT), glucose niet nuchter, endocrinologie, TSH en Epstein-Barrrvirus laten onderzoeken.

De uitslagen van de onderzoeken waren normaal; het Epstein-Barrvirus werd niet gevonden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven-:

- Onzorgvuldigheid;

- Onjuiste diagnose;

Met name verwijt klager verweerster dat zij niet de MCH- en MCHC-waarden heeft laten onderzoeken.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster stelt zich op het standpunt dat de MCH- en MCHC-waarden alleen dienen te worden onderzocht als er sprake is van een laag hemoglobinegehalte en/of te weinig rode bloedcellen. Nu bij klager daarvan geen sprake was, waren de genoemde onderzoeken niet geïndiceerd. Verweerster voegt daaraan toe dat klager zich ook niet binnen een korte periode na dit onderzoek weer heeft gemeld met vermoeidheidsklachten.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek 2 van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken waaronder met name het huisartsenjournaal.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerster in haar verweerschrift heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de bij de stukken overgelegde producties - en neemt die overwegingen over.

Daaraan voegt het college nog toe dat het door verweerster aangevraagde laboratoriumonderzoek geïndiceerd was en adequaat en dat op grond van de uitslagen van dat onderzoek, waaruit geen bijzonderheden bleken, aanvullend onderzoek niet was geïndiceerd.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist. ”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. Feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans niet in voldoende mate, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Voor zover klager zijn klacht in hoger beroep heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van die klachtonderdelen.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover hij in hoger beroep zijn klacht heeft willen uitbreiden met nieuwe klachtonderdelen;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. M. Drost en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.