ECLI:NL:TGZCTG:2015:176 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.026
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:176 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-06-2015 |
Datum publicatie: | 09-06-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.026 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen BMA-arts die op verzoek van de IND een advies heeft uitgebracht in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure een advies heeft uitgebracht over de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet. De klacht houdt in dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard, nu de arts meer onderzoek had moeten verrichten en heeft de arts een waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft de klacht in hoger beroep alsnog ongegrond verklaard, waarmee de aan de arts opgelegde maatregel is komen te vervallen. Publicatie van de belissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.026 van:
A., verzekeringsarts, wonende te B.,appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. M.F. van der Mersch, advocaat te ’s-Gravenhage.
tegen
C., wonende te D., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. P.M. van der Roest, advocaat te Nijmegen.
1. Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 18 december 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
3 december 2013, onder nummer 13/038 heeft dat College de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 maart 2015, waar namens klager is verschenen mr. Van der Roest voornoemd en de arts, bijgestaan door mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen en
mr. B.E. Sturm, beiden kantoorgenoot van de gemachtigde van de verzekeringsarts
mr. Van der Mersch voornoemd. Mr. Van der Jagt-Jobsen heeft een pleitnota overgelegd
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager, geboren op 12 september 1981, is burger van de voormalige E.. Hij is in september 2009 vanuit F. naar Nederland gevlucht.
2.2 Verweerster is als verzekeringsarts werkzaam bij G. waar zij zich als medisch adviseur bezighoudt met onder meer advies voor het Bureau Medische Advisering (verder: BMA). BMA heeft tot taak het uitbrengen van medisch advies indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder: IND) dit in het kader van een vreemdelingrechtelijke procedure verzoekt.
2.3 Sedert september 2009 is klager in behandeling bij het H. wegens chronisch nierfalen, waarvoor hij dialysebehandeling ondergaat, aanvankelijk 4 uur 3 maal per week hemodialyse, en later 6 maal per week. Daarnaast heeft klager hoge bloeddruk als gevolg waarvan sprake is van hypertensieve retinopathie. Voorts is klager lijdend aan een chronische Hepatitis C.
2.4 Op 21 maart 2012 heeft de gemachtigde van klager een aanvraag ingediend bij de IND om toepassing van art. 64 Vreemdelingenwet.
Bij nota van 8 februari 2012 heeft de IND aan BMA advies gevraagd ter beantwoording van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in art. 64 Vreemdelingenwet. Bij nota van 28 maart 2012 heeft de IND het verzoek om advies herhaald, omdat het eerste verzoek niet in behandeling kon worden genomen wegens het ontbreken van medische informatie.
2.5 Op 3 april 2012 heeft verweerster het medisch advies aan de IND uitgebracht. Verweerster heeft de vragen van de IND, voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:
”1a Heeft betrokkene één of meerdere medische klachten?
Ja, aldus de behandelaars.
1b. Zo ja, wat is de aard van de klachten?
Cliënt is bekend met eindfase nierfalen waarvoor 3x4 upw dialyse. Verder is er een chronische Hepatitis C, waarvoor geen behandeling beschreven staat. Er is sprake van een verhoging van de bloeddruk, die zich lastig laat reduceren. Er is sprake van vergroting van de hartspier in reactie hierop en schade aan het netvlies als gevolg van de verhoogde bloeddruk. Als klachten worden benoemd hoofdpijn, buikpijn, nekpijn en pijn op de borst. Men noemt schade aan de hartspier door onvoldoende zuurstof dan wel een labiel cardiaal evenwicht.
(…)
2b.
Zo ja, wat is de aard van deze behandeling, door wie wordt deze behandeling gegeven en is de behandeling van tijdelijke of van blijvende aard?
Therapie:
Dialyse 3x per week 4 uur.
Controle door internist en cardioloog.
Medicatie:
A. Aranesp, darbepoetine alfa
B. Venofer, ferrioxide
C. Etalfa, alfacalcidol
D. Fraxiparine
E. Metoprolol
F. Cardura, doxazosine
G. Clonidine
H. Cyress, barnidipine
I. Ranitidine
J. Calcichew, calciumcarbonaat
K. Resonium, polystyreensulfonzuur, kaliumverlagend middel
L. Selokeen, metoprolol
M. Micardis, telmisartan
N. Ascal, carbasalaat
O. Sevelameer (fosfaatbinder)
A t/m D tijdens dialyse
2c.
Zo de behandeling van tijdelijke aard is, kunt u op basis van de huidige medische inzichten aangeven wanneer de behandeling zal zijn afgerond ?
De behandeling is blijvend nodig.
3.
Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn?
Ja, doordat het lichaam de afvalstoffen niet meer kan uitscheiden via de nieren noch middels bloedzuivering, zal het lichaam (orgaan)schade oplopen en dit zal uiteindelijk niet meer met leven verenigbaar zijn.
Indien betrokkene gaat reizen, gebeurt dit in de regel per vliegtuig, trein, auto of boot.
4a.
Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen, met of zonder medische reisvoorwaarden? (…)
Nee, tenzij fysieke overdracht tevoren is geregeld.
Ik heb wel aanwijzingen dat bij het reizen enige medische voorziening noodzakelijk is. Cliënt dient te beschikken over zijn medicatie. Daarnaast dient er een goed vochtregime nageleefd te worden. Ivm de cardiale labiliteit vooraf overleg met een cardioloog, aan boord de cardiale module en begeleiding door een gespecialiseerd verpleegkundige.
In de bron wordt aangegeven dat als het middel niet voorradig is het binnen 4 weken geleverd kan worden na bestelling. Het meenemen van een voorraad medicijnen om deze leveringstermijn te overbruggen, wordt daarom noodzakelijk geacht.
(…)
5a.
Is behandeling, in algemeen medisch-technische zin, voor de onder 1a en 1b beschreven klachten, op enige plaats in F. aanwezig?
Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeer ik dat de behandeling aanwezig is.
5b.
Zo ja, waaruit bestaat deze behandeling en waar wordt bedoelde behandeling gegeven? (Bijv. in welk soort instellingen, met welk type hulpverleners, met welke medicijnen).
Met betrekking tot de therapie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit bron A blijkt dat internist en cardioloog aanwezig zijn o.a. in het I. te J..
Uit bron A blijkt dat de behandeling waarvoor fysieke overdracht noodzakelijk is, namelijk dialyse aanwezig is o.a. in het K. te J..
Met betrekking tot de medicatie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit bron A blijkt dat het middel etalpha, fraxiparine, cardura, ranitidine, calcichew en metoprolol aanwezig zijn.
Uit bron A blijkt dat het middel Aranesp niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel Epoetine alfa en Epoetine beta.
Uit bron A blijkt dat het middel Venofer niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel CosmoFer en andere.
Uit bron A blijkt dat het middel Clonidine niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel Moxonidine. Ook methyldopa is aanwezig.
Uit bron A blijkt dat het middel Barnidipine niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel Nifedipine of Lacidipine. Ook verapamil is aanwezig.
Uit bron A blijkt dat het middel Resonium niet aanwezig is, maar dat er wel mogelijkheden zijn om het Kaliumgehalte te beïnvloeden, bijvoorbeeld door dieet, maar ook door kayexalaat, calciumcarbonaat, diuretica en de dialyse op zich.
Uit bron A blijkt dat het middel Telmisartan niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel Losartan of Irbesartan.
Uit bron A blijkt dat het middel Ascal niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel Acetylsalicylzuur.
Uit bron A blijkt het middel Sevelameer niet aanwezig is, maar wel het alternatieve middel Ca-D3 Nycomed of Maalox. Ook zijn er mogelijkheden om het fosfaatgehalte te beïnvloeden door dieetproducten.”
2.6 Naar aanleiding van voormeld advies van verweerster heeft de gemachtigde van klager een tweetal vragen met betrekking tot de medicatie van klager aan de behandelend specialist L., internist, gesteld die deze bij brief van 2 mei 2012 als volgt heeft beantwoord:
“1.Patiënt gebruikt Sevelameer 800 mg, 6 tabletten per dag, naast reeds een calciumhoudende fosfaatbinder. Mijns inziens is het strikt noodzakelijk dat patiënt dit middel gebruikt naast de calciumhoudende fosfaatbinder aangezien anders hyperfosfatemieën ontstaan met sterke kans op vaatverkalking en cardiovasculaire morbiditeit. De middelen Ca-D3, Nycomed of Maalox, genoemd als vervangers, zijn mijns inziens hier niet goed toepasbaar.
2.Resonium is een middel dat voor patiënt strikt noodzakelijk is gezien hyperkaliemieën, welke onvoldoende goed beïnvloed worden door alleen dialysebehandeling en dieet en/of andere medicatie.
De genoemde middelen zijn in het land van herkomst F. naar mijn informatie niet voorhanden, dit kan bedreigend zijn voor de gezondheidsituatie van bovengenoemde patiënt.”
2.7 Bij nota van 11 juli 2012 vraagt de IND aan BMA of de beantwoording van de vragen door de behandelend internist het BMA advies van 3 april 2012 wijzigt, zo ja, op welke punten? Zo nee, waarom niet?
2.8 In het (aanvullend) advies van 28 augustus 2012 beantwoordt verweerster de door de IND nader gestelde vragen als volgt, na daarover informatie te hebben ingewonnen bij de vertrouwensarts in F.:
“Uit deze informatie blijkt dat de door L., internist, in zijn brief d.d. 02.05.2012 genoemde verhoogde kans op bijwerkingen van dialyse bekend zijn in F. en dat men hiervoor de patiënten symptomatisch kan behandelen, bijvoorbeeld door het toedienen van imodium bij diarree. Daarnaast zijn de complicaties bekend en kunnen worden behandeld. Helaas beschikt het land niet over aparte statistieken over de gevolgen voor de middellange en lange termijn bij de dialysebehandeling, die in het land zelf gegeven wordt, zodat er geen uitspraak gedaan kan worden in hoeverre het risico op overlijden bij de in F. geldende dialyserichtlijnen groter is dan de richtlijnen hier ter plaatse.”
2.9 In antwoord op (nadere) vragen van de gemachtigde van klager naar aanleiding van het aanvullend advies van verweerster van 28 augustus 2012 heeft de behandelend internist hem als volgt bericht bij brief van 6 november 2012: ”(..)
Vraag 1. Heeft de BMA arts, A., verzekeringsarts van het Bureau Medische Advisering contact met u als behandelend specialist van client gezocht over zijn medische situatie?
Antwoord 1. Op grond van de informatie, die ik op dit moment heb kunnen terugvinden, is dit niet geschied. Ik heb op dit moment geen extra correspondentie of antwoorden hierop in de richting van de BMA arts kunnen vinden.
Vraag 2. Is de door de BMA arts vermelde medicatie wel geschikt voor client om te gebruiken gelet op zijn huidige medische situatie?
Antwoord 2. Patiënt gebruikt fosfaatbinder Sevelamer naast een calciumhoudende fosfaatbinder. Het middel Sevelamer kan m.i. niet worden vervangen door Ca-D3 Nycomed of Maalox. Deze middelen zijn geen goede alternatieven.”
2.10 Bij besluit van 1 mei 2012 heeft de IND de aanvraag van klager om toepassing van art. 64 van de Vreemdelingenwet afgewezen, tegen welke afwijzing klager bezwaar heeft gemaakt. Bij besluit van 19 september 2012 heeft de IND het bezwaar ongegrond verklaard, waartegen klager op 15 oktober 2012 beroep heeft ingesteld bij de Rechtbank M.. Bij uitspraak van 26 februari 2013 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met opdracht aan de IND om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
De rechtbank heeft, voor zover ten deze van belang, overwogen dat in het aanvullend BMA advies van verweerster van 28 augustus 2012, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, geen concrete reactie wordt gegeven op de in brief van 2 mei 2012 van de behandelend internist L. opgeworpen problemen ten aanzien van de aanwezigheid van een adequate behandeling van eiser (klager) in het land van herkomst op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat het aanvullend BMA advies onvoldoende inzichtelijk is.
3. De klacht en het standpunt van klager
Klager verwijt verweerster, kort samengevat, dat zij het medisch tuchtrecht heeft geschonden doordat zij een onzorgvuldig medisch advies heeft uitgebracht, meer in het bijzonder omdat zij heeft nagelaten na de reactie van de behandelend specialist L. op het advies van 3 april 2012 een medisch specialist in te schakelen in de vorm van een internist-nefroloog en een cardioloog en heeft nagelaten contact op te nemen met de behandelend specialist.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat de Staatssecretaris van Justitie beslist over het verblijf van een vreemdeling in Nederland. Het is de taak van de (door BMA) ingeschakelde arts om een medisch advies uit te brengen indien de IND dat in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure verzoekt. De arts die een zodanig advies uitbrengt, begeeft zich daarmee op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een zodanig medisch advies vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende eisen te voldoen:
a. in het advies moet op heldere en consistente wijze zijn uiteengezet op welke
gronden de conclusie en het advies zijn gebaseerd;
b. de in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in
de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;
c. de bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
d. de rapportage beperkt zich tot het deskundigengebied van de rapporteur en
e. de methode van onderzoek om tot beantwoording van de voorgelegde
vraagstelling te komen, kan tot het beoogde doel leiden en de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Het college toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusies van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
5.2 Voorts brengt de zorgvuldigheid die de arts jegens de aanvrager van een verblijfsvergunning verschuldigd is mee, dat indien in een individueel geval de gegevens in het dossier van de aanvrager voor de BMA-arts aanleiding moeten zijn gerede twijfel te hebben over de effectiviteit voor de aanvrager van de zorg in het land van herkomst, de BMA-arts daarnaar nader onderzoek verricht, bijvoorbeeld door raadpleging daaromtrent van een deskundige, bijvoorbeeld een vertrouwensarts in dat land, zoals in dit geval ook is gebeurd.
De arts dient in zijn rapportage melding te maken van die gerede twijfel en van de resultaten van het door haar verrichte nadere onderzoek, en indien en voor zover dat onderzoek niet mogelijk was, van de redenen daarvan.
Het college realiseert zich dat de effectiviteit van een behandeling afhankelijk is van tal van factoren. Het college realiseert zich ook dat een BMA-arts omtrent diverse factoren geen (deugdelijk onderbouwde) uitspraak kan doen, reeds omdat de arts omtrent die factoren onvoldoende kennis of deskundigheid bezit. Dat neemt echter niet weg dat het tot de professionele verantwoordelijkheid van de BMA-arts behoort in de rapportage onder ogen te zien of er gerede twijfel kan bestaan over de effectiviteit van de behandeling in het land van herkomst, met name gelet op de aard van de klachten, althans gelet op die omstandigheden waaromtrent de arts wel geacht kan worden zich over uit te laten.
5.3 Het college zal aan de hand van het hiervoor genoemde uitgangspunten de klacht van klager en hetgeen deze ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd beoordelen, waarbij het college de klachtonderdelen gezamenlijk zal bespreken, omdat zij in feite dezelfde vraag aan de orde stellen, namelijk of verweerster mocht afgaan op de door haar bij de vertrouwensarts ingewonnen informatie ter beantwoording van de inhoudelijke reactie van de behandelend internist van klager L. van 11 mei 2012 zonder die informatie aan de behandelend internist voor te leggen, dan wel een ter zake deskundige internist-nefroloog daarover te raadplegen.
5.4 Naar aanleiding van het op 3 april 2012 door verweerster aan de IND uitgebrachte advies heeft de behandelaar van klager een inhoudelijke reactie gegeven bij brief van 2 mei 2012 aan de gemachtigde van klager. Daarin heeft hij aangegeven het strikt noodzakelijk te achten dat klager het middel Sevelameer gebruikt naast de calciumhoudende fosfaatbinder, aangezien anders hyperfosfatemieën ontstaan met sterke kans op vaatverkalking en cardiovasculaire morbiditeit. L. geeft aan dat de in de beantwoording van vraag 5b met betrekking tot de medicatie genoemde alternatieve middelen voor Sevelameer Ca-D3 Nycomed of Maalox hier niet goed toepasbaar zijn.
Voorts geeft hij aan dat Resonium een middel is dat voor klager strikt noodzakelijk is gezien hyperkaliemieën welke onvoldoende goed beïnvloed worden door alleen dialysebehandeling en dieet en/of andere medicatie, zulks in afwijking van hetgeen verweerster bij de beantwoording van vraag 5b in het advies van 3 april 2012 op basis van door de vertrouwensarts verstrekte informatie als mogelijke alternatieven noemt, bijvoorbeeld dieet, maar ook door kayexalaat, calciumcarbonaat, diuretica en de dialyse op zich.
L. geeft voorts aan dat de genoemde middelen in het land van herkomst F. naar zijn informatie niet voorhanden zijn, hetgeen bedreigend kan zijn voor de gezondheidssituatie van klager.
Naar aanleiding van de inhoudelijke reactie van L. op het advies van verweerster van 3 april 2012, in het bijzonder met betrekking tot de hiervoor aangehaalde vragen aangaande de medicatie, heeft verweerster nadere informatie ingewonnen bij de vertrouwensarts in F.. Verweerster heeft in het Request form van 30 juli 2012 onder meer de volgende vragen voorgelegd:
“(…)
3.
Please can you tell me how a nephrologist in F. takes care of side-effects like atherosclerosis and diarrhea caused by this alternate medication (Ca-D3, Nycomed or Maalex)?
(…)
6.
Are there any statistics (risk assessements) about longterm and midterm (6-18 months) complications or death of patients with regular treatment of renal insufficiency including hemodialysis in F.?”
Op vraag 3 heeft de vertrouwensarts geantwoord:
“Unfortunately only symptomatic treatment of side-effects is in practice (e.g. Imodium in case of diarrhea)”
Op vraag 6 heeft de vertrouwensarts geantwoord:
“There is no special statistics for dialysis complications. In case of patient death routine statistics is available.”
Verweerster heeft naar aanleiding van voormelde beantwoording van de vertrouwensarts in het nadere advies van 28 augustus 2012 geconcludeerd, dat de door L. in zijn brief van 2 mei 2012 genoemde verhoogde kans op bijwerkingen van dialyse in F. bekend zijn en dat men daarvoor de patiënten symptomatisch kan behandelen bijvoorbeeld door het toedienen van Imodium bij diarree. Daarnaast zijn, aldus verweerster, de complicaties bekend en kunnen worden behandeld. Helaas beschikt het land niet over aparte statistieken over de gevolgen voor de middellange en lange termijn bij de dialysebehandeling die in het land zelf gegeven wordt zodat verweerster geen uitspraak kan doen in hoeverre het risico op overlijden bij de in F. geldende dialyserichtlijnen groter is dan de richtlijnen hier ter plaatse.
5.5 Het college is van oordeel dat verweerster in het advies aan de IND van
28 augustus 2012 niet, althans onvoldoende heeft gereageerd op de door de internist L. in zijn brief van 2 mei 2012 gemaakte opmerkingen met betrekking tot de strikte noodzaak van de medicatie Sevelameer en Resonium en de niet goed toepasbare, althans onvoldoende, alternatieven daarvoor. Het middel Resonium kent in F. geen behoorlijk alternatief terwijl de voor het middel Sevalameer genoemde alternatieven Ca-D3 en Nycomed als niet goed toepasbaar worden geoordeeld door de behandelaar van klager.
De aard van de klachten van klager, zijn bijzondere en zeer slechte gezondheids-situatie en de reactie van L. van 2 mei 2012 op het advies van verweerster van 3 april 2012 enerzijds en de onvolledige en inadequate beantwoording door de vertrouwensarts in F. van de nadere vragen van verweerster anderzijds hadden naar het oordeel van het college voor verweerster aanleiding moeten zijn om gerede twijfel te hebben over de effectiviteit van een behandeling in F.. Het had op de weg van verweerster gelegen om die beantwoording ter nadere beoordeling voor te leggen aan de behandelend internist L., dan wel aan een andere ter zake deskundige internist-nefroloog. Verweerster is er ten onrechte van uitgegaan dat zij zelf op deze terreinen voldoende deskundig was.
Nu verweerster heeft nagelaten een deskundige in te schakelen, is het college van oordeel dat het advies van 28 augustus 2012 niet voldoet aan de in rechtsoverweging 5.1 geformuleerde eisen, in het bijzonder de onder b en c genoemde eisen, dat de in het advies uiteengezette gronden aantoonbaar steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het advies en de bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusies kunnen rechtvaardigen.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in beide onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge art. 47 lid 1 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.
5.6 De oplegging van na te melden maatregel, is gelet op hetgeen daarover hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat verweerster niet eerder een maatregel is opgelegd, passend en toereikend ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De arts is onder aanvoering van een tweetal beroepsgronden in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarin het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de door de arts uitgebrachte adviezen onzorgvuldig waren, nu de arts - kort gezegd - nader onderzoek had moeten verrichten. De arts kan zich in het bijzonder niet verenigen met het oordeel dat zij de behandelend internist van klager had moeten raadplegen dan wel een andere terzake deskundige internist-nefroloog had moeten inschakelen. Aan de arts is daarvoor de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog ongegrond wordt verklaard en dat de beslissing wordt gepubliceerd.
4.2 Klager heeft verweer gevoerd (impliciet) concluderend tot verwerping van het beroep.
4.3 De beroepsgronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
4.4 De arts heeft op verzoek van de IND in het kader van een vreemdelingen-rechtelijke procedure over klager een medisch advies uitgebracht d.d. 3 april 2012 en een aanvullend advies d.d. 28 augustus 2012, waarin zij zich heeft uitgelaten over de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet.
4.5 Een BMA-arts die een zodanig advies uitbrengt, begeeft zich daarmee op het gebied van de individuele gezondheidszorg. In navolging van de eerdere jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege (30 januari 2014, ECLI: NL:TGZCTG:2014:17) dient een zodanig advies uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de navolgende eisen te voldoen:
1. het advies vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het advies geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het advies wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het advies vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de adviseur blijft binnen de grenzen van zijn of haar deskundigheid.
Het Centraal Tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van het advies wordt beoordeeld of de arts in redelijkheid tot haar conclusie heeft kunnen komen.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege handhaaft voorts zijn uitgangspunten zoals neergelegd in de uitspraak van 15 maart 2011 in de zaak C2010.126 (ECLI:NL:TGZCTG:2011:YG1004) en de uitspraak van 13 februari 2014 in de zaak C2012.312 (ECLI:NL:TGZCTG:2014:60). Overwogen is dat de zorgvuldigheid die een BMA-arts bij het uitbrengen van een medisch advies jegens de aanvrager van een verblijfsvergunning heeft te betrachten meebrengt dat een BMA-arts zo mogelijk nader onderzoek moet verrichten, indien de gegevens in het dossier van de aanvrager aanleiding moeten zijn gerede twijfel te hebben over de effectiviteit voor de aanvrager van de in het algemeen verkrijgbare medische behandeling in het land van herkomst of bestemming en dat de BMA-arts onder ogen moet zien of er gerede twijfel kan bestaan over de effectiviteit van de behandeling in dat land in het individuele geval van de aanvrager.
Niet in geschil is dat de arts in het advies van 3 april 2012 de medische klachten van klager juist heeft omschreven en dat zij de bronnen waarop zij zich daarbij heeft gebaseerd in het advies heeft genoemd. Klager is bekend met eindfase nierfalen waarvoor hij drie keer per week vier uur wordt gedialyseerd. De vraag of het uitblijven van de behandeling tot een medische noodsituatie op korte termijn leidt heeft de arts met ja beantwoord. Voorts heeft de arts de vragen over de medische behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst of terugkeer in algemeen technische zin beantwoord. De arts heeft op grond van de ingewonnen informatie geconcludeerd dat behandeling in F. aanwezig is (zie antwoord op de vragen
5 a en 5 b).
4.7 Vervolgens heeft de arts een brief van de behandelend internist van klager d.d. 2 mei 2012 ontvangen, waarin deze gewag maakt van het feit dat de door hem aan klager voorgeschreven medicatie Sevalameer en Resonium in F. niet voorhanden is en dat bedreigend kan zijn voor de gezondheidssituatie van klager. Naar aanleiding van deze brief heeft de arts nader onderzoek verricht door zich via de IND te wenden tot een vertrouwensarts. De arts heeft hiervan verslag gedaan in haar aanvullend medisch advies d.d. 28 augustus 2012 inhoudende dat klager in F. behandeld kan worden. Daarop heeft de behandelend internist van klager desgevraagd aan diens raadsman bij brief van 6 november 2012 bericht dat Ca-D3 Nycomed of Maalox geen goede alternatieven zijn voor de door hem voorgeschreven Sevalameer. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het onderzoek van de arts zorgvuldig is geweest en dat zij daarbij mocht afgaan op de bij de vertrouwensarts ingewonnen informatie. De arts bezit de kennis en de kunde om, althans wordt geacht die te bezitten, de verkregen medische informatie te beoordelen in het kader van de door de IND aan haar voorgelegde vraag of er een medische noodsituatie ontstaat als klager niet behandeld wordt en, zo ja, of er in zijn algemeenheid behandeling mogelijk is in F. voor de aandoening die klager heeft. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de arts gerede twijfel zou moeten hebben gehad omtrent de effectiviteit van de behandeling in F.. Het enkele feit dat de behandelend internist in zijn brieven van 2 mei 2012 en 6 november 2012 een andere, meer op klager toegesneden (medicamenteuze) behandeling voorstaat, betekent niet dat de in F. geboden alternatieve behandeling niet effectief zou zijn. De arts heeft in dit verband opgemerkt dat het standpunt van de behandelend internist haar duidelijk was en begrijpelijk vanuit het oogpunt van de door de internist aan klager als zijn patiënt te leveren optimale zorg, maar dat zij als arts op grond van wet- en regelgeving geacht wordt in haar medisch advies een meer algemene standaard te hanteren. De voorgelegde vraag is niet of de medische behandeling in F. aan dezelfde standaard als in Nederland voldoet maar of deze effectief is. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid dan ook niet noodzakelijk dat de arts de van de vertrouwensarts verkregen nadere informatie aan de behandelend internist zou voorleggen of daarover een andere ter zake deskundige internist-nefroloog zou raadplegen. Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat het door de arts uitgebrachte advies en de aanvulling daarop aan de onder 4.5 weergegeven eisen voldoet.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat de arts ten aanzien van het door haar uitgebrachte advies en de aanvulling daarop geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat het beroep slaagt. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan niet in stand blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigen en opnieuw rechtdoende de klacht van klager alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat de in eerste aanleg aan de arts opgelegde maatregel van waarschuwing komt te vervallen.
4.9 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat de onderhavige beslissing op hierna te noemen wijze zal worden bekendgemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht alsnog ongegrond;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en mr. drs. J.A.W. Dekker en
mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 juni 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.