ECLI:NL:TGZCTG:2015:162 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.334
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:162 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-05-2015 |
Datum publicatie: | 01-06-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.334 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een kno-arts. Klaagster verwijt de kno-arts dat hij voorafgaand aan de operatie onvoldoende informatie heeft gegeven en onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat er onvoldoende indicatie was voor de operatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond afgewezen. Hoger beroep klaagster verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.334 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht,
tegen
C., kno-arts, thans werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna: klaagster – heeft op 18 juni 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. – hierna: de kno-arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 mei 2014, onder nummer 13/226 heeft dat College de klacht als deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De kno-arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 april 2015, waar klaagster en de kno-arts zijn verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster had klachten aan het linkeroor en in haar hoofd. Na verwijzing door haar huisarts en de KNO arts heeft verweerder klaagster op 10 april 2003 gezien en onder-zocht. Verweerder bevestigde de bevindingen van de KNO arts, namelijk een palpabele afwijking in de parotis (oorspeekselklier) en besloot in verband met een verdenking van een pleomorf adenoom(tumor) tot een parotidectomie. Verweerder heeft op 30 juli 2003 de ingreep bij klaagster verricht waarbij op geleide van de nervus facialis de tumor werd benaderd en vervolgens microscopisch geëxcideerd. Aangezien nog een tweede laesie aanwezig was werd ook deze verwijderd. Na volgend pathologisch onderzoek bleek het adenoom compleet verwijderd te zijn en bleek de tweede afwijking een goedaardige lymfeklier.
Tussen 10 april en 11 juni 2013, toen verweerder klaagster voor het laatst zag, heeft een groot aantal consulten plaatsgevonden, naar verweerder berekent 30 in totaal.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt verweerder – of vraagt zich dat af - , kort weergegeven, onvoldoende informatie voorafgaand aan de operatie, onvoldoende onderzoek voorafgaand aan de operatie, onvoldoende indicatie voor de operatie. Klaagster ondervindt sinds 2008 hin-der van de operatie uit 2003.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder doet primair een beroep op niet-ontvankelijkheid. Subsidiair bestrijdt hij de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezond-heidszorg vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klacht door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangst aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied en niet, zoals namens klaagster voor deze zaak is be-toogd, op het moment dat de klachten zich hebben geopenbaard (in 2008) of zijn te rela-teren aan de operatie. Dit houdt in dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht voor zover dit deels in de vorm van vragen gestelde klachtonderdelen betreft over hetgeen verweerder voor de operatie zou hebben gedaan of nagelaten.
5.2. Wel bestaat aanleiding om nader in te gaan op het verwijt dat verweerder op 30 juli 2013 tot de operatie is overgegaan, en aldus dat voor deze ingreep onvoldoende indica-tie bestond. Het college overweegt hieromtrent dat voor dit verwijt geen plaats is. Met De gegeven afwijkingen aan de oorspeekselklier en de tijdens de ingreep ontdekte, goedaardig gebleken, Warthin-tumor maakten volgens de geldende normen operatie beslist noodzakelijk. Een redelijk alternatief bestond niet. Van aan verweerder te verwij-ten fouten tijdens de operatie blijkt overigens niet.
De conclusie van het voorgaande is dat voor een deel klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard en de klacht deels kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, of in onvoldoende mate, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster richt zich in hoger beroep in de eerste plaats tegen het oordeel dat de klacht deels verjaard is. Voorts heeft zij haar klacht herhaald en nader toegelicht. Zij concludeert tot vernietiging van de bestreden beslissing en gegrondverklaring van haar klacht.
4.2 De kno-arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat waar onder 5.2 “Warthin-tumor” staat, “pleiomorf adenoom” dient te worden gelezen.
4.4 De slotsom is dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en dr. C.J. Brenkman en dr. F.J.J. van den Elshout, leden- beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
19 mei 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.