ECLI:NL:TGZCTG:2015:137 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.246
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:137 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-04-2015 |
Datum publicatie: | 14-04-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.246 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een oogarts. Klaagster verwijt de oogarts o.a. dat hij op een onmenselijke manier met haar is omgegaan toen zij klachten bleef houden, haar weigerde te behandelen en zei dat ze naar een psychiater moest gaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Hoger beroep klaagster verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.246 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., oogarts, werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klaagster - heeft op 13 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna: de oogarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 mei 2014, onder nummer 156/2013 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De oogarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 februari 2015, waar klaagster is verschenen. De oogarts is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster heeft in 2005 een laserbehandeling ondergaan. Omdat zij daarna nog klachten had is zij in 2006 bij verweerder gekomen. Verweerder heeft toen een nacorrectie uitgevoerd. Klaagster bleef klachten houden van te scherp zien en spanning op het hoofd. Verweerder heeft haar verwezen voor een second opinion in E. Blijkens de aantekeningen in het dossier had klaagster alleen vertrouwen in verweerder en wilde zij nogmaals nabehandeld worden om minder scherp te zien.
Verweerder had hier twijfels over en heeft aangegeven dat hij niet kon garanderen dat haar problemen verholpen werden door nog een behandeling. Klaagster volhardde in haar wens en verweerder heeft haar in mei 2007 nogmaals geopereerd. Bij de controles gaf klaagster nog steeds klachten aan. In september 2007 heeft verweerder overleg gehad met de huisarts. In het dossier staat het volgende genoteerd: “overleg met huisarts F.: patiënte vertoont kenmerken van bipolariteit. Patiente accepteert dat niet en aanvaardt geen psych. hulp tot op heden. Huisarts heeft laatste tijd minder contact met haar. Afgesproken dat ik copie dossier naar hem mail (pdf).”
In 2009 belde klaagster in paniek op en eiste een consult. Verweerder heeft klaagster nog een keer onderzocht en heeft verteld dat hij haar niet kon helpen omdat de klachten niet oogheelkundig van aard waren. Tevens heeft hij aangedrongen op psychische hulp. In het dossier staat op 30 januari 2009 genoteerd:
“Pte belt ‘in paniek’ op: heeft zo’n pijn, eist dat ik consult doe! Zet anders de auto tegen een boom. Lang gesprek, medegedeeld dat ik (NT) niet de man ben die haar kan helpen. Advies -> naar HA!! ( wil ze niet meer heen). Een keer consult nog afgesproken om te beoordelen of er geen oogh ‘calamiteiten’ zijn.”
Op 5 februari 2009 staat in het dossier genoteerd:
“Klachten zijn niet oogheelkundig van aard! Aangedrongen op psych hulp! Vergeet de ogen en werk aan je geestelijke gezondheid!! Medegedeeld de HA te bellen en te informeren.”
In 2012 is er nog mailcontact geweest, waarin verweerder heeft aangegeven dat hij niet bereid is de ogen met een laser of anderszins te behandelen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij op een onmenselijke manier met haar is omgegaan toen zij klachten bleef houden. Hij weigerde haar te behandelen en zei dat zij naar een psychiater moest gaan. Zij moest haar ogen loslaten en moest gaan werken aan haar geestelijke gezondheid. Dit mag verweerder als oogarts zo niet zeggen. Hij moet weten dat niet alles aantoonbaar is. Ook al waren de cijfertjes goed, klaagster gaf aan niet meer goed te functioneren door het verkeerde zicht. Klaagster is ervan overtuigd dat als verweerder het psychische verhaal loslaat, niet alleen naar de cijfertjes kijkt maar ook naar haar verhaal luistert, er nog mogelijkheden zijn.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij ontkent dat hij onmenselijk met klaagster is omgegaan. Hij is te allen tijde bereid geweest haar correct te woord te staan en oogheelkundig te helpen waar mogelijk. De klachten die zij na de laserbehandeling gaandeweg ontwikkelde heeft verweerder niet oogheelkundig kunnen verklaren. Klaagster bleef aandringen op een aanvullende behandeling hetgeen verweerder heeft afgeraden.
Verweerder is ervan overtuigd geraakt dat er andere dan oogheelkundige pathologie speelde. Hij heeft met haar besproken dat psychische hulp mogelijk een beter resultaat zou opleveren dan een ooglaserbehandeling.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college is van oordeel dat op basis van het oogheelkundig onderzoek dat verweerder heeft verricht er geen oogheelkundige grond was om klaagster nog verder te behandelen. Bij de objectieve metingen waren er geen afwijkingen en het college heeft geen aanleiding te veronderstellen dat het onderzoek van verweerder niet adequaat is geweest. Het is onder oogartsen een feit van algemene bekendheid dat laseren het risico op beschadiging van het hoornvlies in zich heeft. Nu verweerder geen indicatie zag voor nog een laserbehandeling, volgens objectieve metingen was klaagsters zicht immers goed en ook waren er geen andere oogheelkundige afwijkingen te zien, en gelet op de omstandigheid dat klaagster al meerdere laserbehandelingen had ondergaan, heeft verweerder terecht afgezien van vervolgbehandelingen. Dat verweerder als medebehandelaar contact heeft gehad met de huisarts is niet ongebruikelijk en valt in hem te prijzen. Op basis van zijn eigen onderzoek en bevindingen en op basis van het overleg met de huisarts kon verweerder naar het oordeel van het college tot de conclusie komen dat er andere dan oogheelkundige pathologie aan de klachten ten grondslag zou kunnen liggen en heeft dit als zodanig met klaagster mogen bespreken. Het college kan gelet op het voorgaande niet tot de conclusie komen dat verweerder klaagster onmenselijk heeft behandeld.
5.3
Gelet op het voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster concludeert tot gegrondverklaring van haar klacht.
4.2 De oogarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. M. Wigleven, leden juristen en dr. M. van Bergeijk en drs. J.G. Bollemeijer, leden beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 14 april 2015. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.