ECLI:NL:TGZCTG:2015:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2014.173
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2015:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-03-2015 |
Datum publicatie: | 08-04-2015 |
Zaaknummer(s): | c2014.173 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een huisarts. Verweerder was een dag per week werkzaam in de penitentiaire inrichting waar klager destijds verbleef. Klager lijdt aan COPD. Hij verwijt verweerder dat hij: 1. Op een onverantwoorde manier zijn medicatie voor COPD heeft verminderd; 2. Onjuiste informatie heeft verstrekt aan de Beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Het RTG Eindhoven heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het CTG verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2014.173 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde mr. L.E.M. Hendriks,
tegen
C., huisarts, destijds werkzaam te D.,
verweerder in beide instanties, gemachtigde mr. S.H. Boogaard.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 21 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 maart 2014, onder nummer 13103, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 januari 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. L.E.M. Hendriks, en de arts, bijgestaan door mr. S.H. Boogaard.
Mr. Boogaard heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager lijdt aan COPD en heeft in 2010 en 2011 enige tijd verbleven in een penitentiaire inrichting.
In een brief van 13 juli 2010 van de directeur E. van F. aan de medische diensten en inrichtingsartsen van de PI’s in Nederland over het overlijden van een patiënt op de zogeheten FOBA, wordt het volgende vermeld:
“(…) benoemd dat betreffende patiënt “is overleden door zuurstof tekort door astma”of dat hij overleden is “mede ten gevolge van het stoppen van te hoge dosering Ventolin zonder adequate vervangende medicatie”. (...)
Vanaf 1 oktober 2010 was verweerder een dag per week als huisarts werkzaam in de inrichting waar klager verbleef. Verweerder heeft klager diverse malen bezocht in verband met zijn gezondheidsklachten.
In het medisch dossier wordt op 3, 13, 15 en 16 december 2010 vermeld dat klager diverse malen is weggeraakt respectievelijk onwel is geworden.
Op 20 december 2010 wordt in het medisch dossier het volgende vermeld:
“S mver-arts: Gesproken over salbutamol gebruik. Vertelt standaard 4dd salbutamol cyclocaps 400 mg te gebruiken en hiernaast salbutamol aerosol zn te gebruiken. Zegt geen baat te hebben van seretide en spiriva.
E COPD
E EPI: A adm/rr:
P Uitleg dat overmatig salbutamol gebruik schadelijk kan zijn. Enige tijd geleden in detentie iemand plots overleden, mogelijk door overmatig salbutamol gebruik. Zodoende moeten we salbutamol gebruik maximaliseren omdat wij verantwoordelijk zijn. Meneer wil cyclocaps zeker niet stoppen. Het maximale gebruik van de salbutamol cyclocaps vastgesteld op viermaal daags een capsule (= 1600mg per dag), volgens famacotherapeutisch kompas. Salbutamol aerosol bij deze gestopt. Meneer is het hier niet mee eens. Gaat een kort geding aanspannen. Spiriva en Seretide continueren. Verder spirometrie in AZM aangevraagd.
P COR: 20-12-2010 A.”
Op 27 december 2010 heeft bij klager een longfunctie onderzoek plaatsgevonden in het ziekenhuis.
Verweerder heeft in het kader van een bemiddelingsverzoek op 5 januari 2011 een brief over klager geschreven aan CUB/Afdeling Gezondheidszorg. In die brief schrijft hij onder meer het volgende:
“Gedetineerde is bekend met luchtwegklachten in het kader van COPD. Hij gebruikt hier verschillende soorten inhalatiemedicatie voor te weten Salbutamol ‘Cyclocaps’400 microg/dosis, Ventolin (=salbutamol) dosisaerosol 100 microg/dosis, Spiriva 18 microg/dosis en Seretide 50/500 microg/dosis.”.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat hij:
1. op een onverantwoorde manier zijn medicatie voor COPD heeft verminderd en
2. onjuiste informatie heeft verstrekt aan de Beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de Beroepscommissie).
Ad 1. Verweerder heeft met name onzorgvuldig gehandeld, omdat hij heeft nagelaten nader onderzoek te doen bij de vorige (huis)arts(en) of de apotheek van klager voordat hij besloot de hoeveelheid medicatie van klager te wijzigen. Klager lijdt al
35 jaar aan COPD. Na van alles te hebben geprobeerd, hebben medisch specialisten klager de door hem gebruikte combinatie van medicijnen voorgeschreven. Dat beviel klager goed. Verweerder heeft daarin ten onrechte wijziging gebracht. Hoewel richtlijnen voor het gebruik van die medicijnen bestaan, diende bij klager van die richtlijnen te worden afgeweken. Door zijn handelen heeft verweerder meerdere malen het leven van klager in gevaar gebracht, omdat klager daardoor meerdere malen het gevoel heeft gehad te stikken, heeft gecollabeerd en zijn bewustzijn heeft verloren.
Salbutamol ‘cyclocaps’ 400 mcg en Ventolin aerosol 100 mcg hebben een totaal andere werking en zijn dus niet hetzelfde medicijn.
Verweerder heeft de brief van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: de DJI) waarin zou staan dat er een gedetineerde zou zijn overleden aan overmatig gebruik van Ventolin, verkeerd gelezen. Het overlijden van de gedetineerde was juist te wijten aan staken van het gebruik van Ventolin, niet aan overmatig gebruik ervan.
Ad 2. Verweerder heeft in zijn brief van 5 januari 2011 ten onrechte geschreven dat klager drie soorten medicatie gebruikte. De in die brief genoemde medicijnen waren wel door verweerder aan klager voorgeschreven, maar klager gebruikte maar één medicijn, te weten Salbutamol ‘Cyclocaps’. De Beroepscommissie is daarmee op het verkeerde been gezet.
4. Het standpunt van verweerder
Ad 1. Klager gebruikte aanvankelijk verschillende soorten inhalatiemedicatie voor zijn luchtwegklachten in het kader van COPD, te weten Salbutamol ‘Cyclocaps’400 mcg/dosis, Salbutamol dosisaerosol 100 mcg/dosis, Spiriva 18 mcg/dosis en Seretide 50/500 mcg/dosis. De door klager gebruikte dosering Salbutamol overschreed het maximale gebruik zoals voorgeschreven in het Farmacotherapeutisch Kompas. Bij overdosering van Salbutamol kunnen hartkloppingen, hartritmestoornissen, hoofdpijn, trillingen, spierkrampen, agitatie, hallucinaties, angsten en misselijkheid optreden. Eind 2010 heeft de DJI een brief gestuurd aan de medische diensten van justitiële inrichtingen over het overlijden van een gedetineerde mogelijk mede veroorzaakt wegens overmatig gebruik van Ventolin (Salbutamol). Verweerder kon de brief van de DJI niet naast zich neer leggen en heeft naar aanleiding daarvan het gebruik van Salbutamol van klager met klager besproken en beperkt. Ook heeft verweerder een longfunctieonderzoek voor klager aangevraagd. Van verweerder kon niet worden verwacht dat hij de eerder door andere artsen aan klager voorgeschreven verkeerde dosering medicatie overnam. Klager kreeg Salbutamol, Spiriva en Seretide volledig conform de standaard COPD van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Klager had vóór het beperken van het gebruik van Salbutamol al last van onwelwordingen. Er kan niet objectief worden vastgesteld dat de gezondheid klager is verslechterd door zijn handelen. Verweerder heeft juist in het belang van klager gehandeld.
Ad 2. Het was verweerder niet bekend dat klager enkel Salbutamol gebruikte. Toen hij de brief van 5 januari 2011 opstelde heeft hij op de medicatielijst van de gevangenis gekeken en daar stond vermeld dat klager die medicatie gebruikte.
5. De overwegingen van het college
Ad 1.
Gezien de tekst van de brief van 13 juli 2010 van de directeur E. – verwezen zij naar de feiten van deze uitspraak – moet niet uitgesloten worden geacht dat verweerder de berichtgeving vanuit de DJI over het overlijden van een gedetineerde verkeerd heeft begrepen. Of brieven door de DJI zijn verzonden waaruit blijkt van de lezing zoals door verweerder naar voren is gebracht, is het college onbekend. Die brieven zijn niet in de procedure gebracht. De interpretatie van de berichtgeving vanuit de DJI, wat daar ook van zij, doet echter niet af aan de navolgende beoordeling van de handelwijze van verweerder.
De dosering van de medicatie die klager voor COPD gebruikte was naar het oordeel van het college dusdanig veel te hoog dat hierdoor schade kon worden toegebracht aan zijn gezondheid. De door klager voorgestane afwijking van de COPD richtlijnen in die zin dat de door hem gebruikte COPD medicatie niet gewijzigd zou hoeven worden, zou dan ook medisch onverantwoord zijn. Van verweerder behoefde onder die omstandigheden niet te worden verwacht dat hij eerst nader onderzoek pleegde bij klagers eerdere behandelaars alvorens hij tot wijziging van de COPD medicatie conform de richtlijnen overging. Verweerder heeft juist gehandeld door het medicatiebeleid conform de richtlijnen aan te passen. Verweerder heeft de wijziging in het medicatiebeleid bovendien vergezeld doen gaan van een longfunctieonderzoek. Ook heeft klager na het aangepaste beleid nog diverse malen contact met verweerder en met de verpleegkundigen gehad, zo heeft verweerder onweersproken gesteld. Dat klager door het handelen van verweerder onwel is geworden, is niet gebleken. Aan de hand van het medisch dossier stelt het college vast dat klager al meerdere malen onwel is geworden vóórdat zijn medicijngebruik werd beperkt, zodat het causaal verband tussen het onwel worden en het handelen van verweerder niet als vaststaand mag worden aangenomen.
Op grond van het voorgaande moet dan ook geconcludeerd worden dat niet is komen vast te staan dat verweerder de medicatie voor COPD van klager op een onverantwoorde manier heeft verminderd.
Ad 2.
Klager heeft naar eigen zeggen niet alle medicatie zoals weergegeven op de medicatielijst ingenomen. Dat verweerder hiervan niet op de hoogte was kan hem niet worden aangerekend. Het college heeft geen reden om aan te nemen dat verweerder de brief van 5 januari 2011 niet naar eer en geweten heeft opgesteld. Dat de Beroepscommissie door de inhoud van die brief op het verkeerde been is gezet, is overigens niet gebleken.
Gezien het bovenstaande zal de klacht als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klager stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte zijn klacht heeft afgewezen.
4.2 De arts heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klager in het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroepschrift niet, althans onvoldoende duidelijk, de beroepsgronden bevat. Subsidiair concludeert de arts tot verwerping van het hoger beroep.
Beoordeling
4.3 Het primaire verweer van de arts wordt verworpen. Uit het beroepschrift is in voldoende mate af te leiden dat klager met zijn beroep beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen.
4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft en neemt over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing waarvan beroep vanaf de vijfde volzin onder 5. heeft overwogen. Het Centraal Tuchtcollege voegt hieraan toe dat klager ter zitting in hoger beroep nog heeft verklaard dat hij de vermindering van de voorgeschreven medicatie voor COPD heeft doorstaan omdat hij gedurende zijn verblijf in de inrichting Ventolin tevens uit andere bron heeft betrokken. Wat daar ook van zij, hierin kan geen grond gevonden worden voor het oordeel dat de arts van zijn handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klager heeft immers aldus de arts de mogelijkheid onthouden om zijn medicatiebeleid zo nodig bij te stellen.
4.5 Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het beroep verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. A.R.O. Mooy, leden juristen en dr. B.P.M. Schweitzer en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2015.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.