ECLI:NL:TGZCTG:2014:389 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.428

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:389
Datum uitspraak: 16-12-2014
Datum publicatie: 22-12-2014
Zaaknummer(s): c2013.428
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de aangeklaagde reumatoloog dat zij niet zorgvuldig jegens haar heeft gehandeld. Na het geven van een injectie depomedrol in de duim zijn de (pijn-) klachten in kort tijdsbestek toegenomen. Voorts verwijt klaagster de reumatoloog dat zij als gevolg van de injectie een verkalkte duimnagel heeft gekregen. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.428 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., reumatoloog, wonende te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.C. Hoorweg-de Boer, als juriste verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 13 maart 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen reumatoloog C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 oktober 2013, onder nummer 098/2013, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 november 2014, waar alleen de arts, bijgestaan door

mr. M.C. Hoorweg-de Boer is verschenen. Klaagster heeft bij brief van

21 oktober 2014 (ingekomen op 24 oktober 2014) laten weten om gezondheidsredenen niet ter zitting te zullen verschijnen.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. FEITEN

Op grond van de stukken, waaronder het als bijlage bij het verweerschrift overgelegde medisch dossier, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1946, woont, na ongeveer 40 jaar in D. te hebben gewoond, sinds enkele jaren weer in Nederland. Op 18 augustus 2011 zag verweerster klaagster voor een eerste consult. Klaagster was verwezen door de huisarts met de vraag of er sprake zou zijn van jicht vanwege klachten aan de voeten. Klaagster was reeds 25 jaar bekend bij een reumatoloog in D.. Bij klaagster was de diagnose fibromyalgie gesteld.

Verweerster heeft de anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek verricht, laboratoriumonderzoek en aanvullend röntgenonderzoek laten doen.

In verband met de pijnklachten heeft verweerster de pijnmedicatie aangepast. Klaagster gebruikte diclofenac 50 mg (tweemaal daags 1 tablet) en verweerster heeft paracetamol 500 mg tot maximaal 3-4 maal per dag 2 tabletten geadviseerd. Bij lichamelijk onderzoek noteerde verweerster ondermeer: “Handen: forse noduli van Heberden en Bouchard, geen artritis.” Als diagnose heeft verweerster genoteerd: “artralgieën obv polyartrose, geen artritis kunnen vaststellen.”

Op 16 september 2011 vond een tweede consult plaats. Uit het laboratorium-onderzoek en lichamelijk onderzoek waren geen aanwijzingen te vinden voor een reumatische inflammatoire gewrichtsaandoening. De diagnose polyartrose werd bevestigd.

Op 14 maart 2012 gaf klaagster tijdens een derde consult hevige pijn aan in de linkerduim. Bij onderzoek bleek er enige zwelling te zijn, echter geen (ernstige) artritis. Verweerster heeft klaagster in de linkerduim ( IP-1 gewricht) een injectie depomedrol gegeven. Op 9 mei 2012 heeft verweerster klaagster gesproken tijdens een telefonisch consult vanwege stijfheid van de linkerduim. Klaagster was niet tevreden over de toegediende injectie. Het consult was te snel gegaan. Klaagster gaf verder aan dat zij de voorkeur had om door een andere dokter behandeld te worden, omdat zij vond dat verweerster te weinig tijd voor haar had genomen en zij goede verhalen over een collega van verweerster had gehoord. Hiertegen had verweerster geen bezwaar. Wel sprak verweerster af dat klaagster nog een keer op consult zou komen bij haar om een en ander aan haar uit te leggen. Dit consult vond plaats op

30 mei 2012. Klaagster had veel klachten van rug en heupen. Verder had klaagster nog last van stijfheid van de duim en van een witte nagel, die enkele dagen na het toedienen van de injectie was ontstaan. Verweerster heeft de duim onderzocht en constateerde nogmaals noduli van Heberden/Bouchard en geen artritis. Aan klaagster is aangegeven dat de behandeling na het stellen van de diagnose weer wordt overgenomen door de huisarts.

Verweerster heeft nog op verzoek van klaagster foto’s van de handen en voorvoeten van klaagster laten maken en klaagster op proef naast de andere pijnmedicatie zaldiar 325 mg/37,5 mg voor de nacht voorgeschreven.

Op 22 juni 2012 heeft vervolgens een consult plaatsgevonden bij een collega van verweerster.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij niet zorgvuldig jegens haar heeft gehandeld. Na het geven van de injectie zouden de (pijn)klachten plotseling in een kort tijdsbestek in plaats van geleidelijk zijn toegenomen in plaats van verbeterd. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij als gevolg van de injectie een verkalkte duimnagel heeft gekregen. Al in de eerste dagen na het geven van de injectie had klaagster al de instinctieve gevoelswaarneming dat er iets helemaal niet goed zat.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna nog specifiek op het verweer ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college deelt het standpunt van verweerster, zoals weergegeven in het verweerschrift, dat gegeven de klachten van klaagster en de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek het geven van een injectie depomedrol geïndiceerd was.

Klaagster baseert de klacht dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld jegens haar, met name met betrekking tot het toedienen van de injectie, op haar instinctieve gevoelswaarneming enkele dagen na het toedienen van de injectie dat er iets helemaal niet goed zat. Verder wijst klaagster naar een plotselinge verslechtering van de duim en het ontstaan van een kalknagel. Het college heeft echter geen aanwijzingen dat verweerster bij het toedienen van de injectie niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar verwacht mocht worden.

5.3

Nog daargelaten dat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een plotselinge ernstige verslechtering van de duim - de beschrijvingen van de duim bij het consult van 18 augustus 2011 en 30 mei 2012 zijn vergelijkbaar - is een relatie met de toegediende injectie niet aannemelijk. Verweerster wijst er verder terecht op dat artrose (veelal) een grillig beloop kent.

5.4

Wat betreft het ontstaan van een kalknagel valt uit de literatuur geen relatie te leggen met de toegediende injectie. Dat de kalknagel is veroorzaakt door de injectie acht het college dan ook niet aannemelijk.

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van haar klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot afwijzing van het beroep van klaagster en tot bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en dr. R.M. Bloem en dr. W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2014.

Voorzitter W.G. Secretaris W.G.