ECLI:NL:TGZCTG:2014:367 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.410

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:367
Datum uitspraak: 04-12-2014
Datum publicatie: 04-12-2014
Zaaknummer(s): c2013.410
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klaagster heeft een psychiatrische voorgeschiedenis en is verschillende malen opgenomen en in behandeling geweest bij diverse GGZ-instellingen. Zij verwijt de psychiater, onder meer, dat zij haar heeft mishandeld, haar geen MAO remmer heeft voorgeschreven en te vaak afwezig is geweest. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.410 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

P., psychiater, destijds werkzaam te Q., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. K.T.B. Salomons, advocaat te

‘s-Gravenhage.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 13 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen P. – hierna: de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 juli 2013, onder nummer 12/112 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2013.409 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 1 oktober 2014, waar klaagster is verschenen, en de gemachtigde van de psychiater.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is sinds 1995 bekend met een psychiatrische voorgeschiedenis. Zij is, zowel met als zonder Rechtelijke Machtiging (RM), gedurende diverse perioden opgenomen en in behandeling geweest bij diverse instellingen voor Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) wegens depressiviteit, suïcidaliteit en persoonlijkheids-problematiek. Ook was klaagster bekend met het gebruik van medicatie (psychofarmaca).

2.2 Klaagster is van 9 april 2003 tot 8 maart 2004 opgenomen geweest op de gesloten afdeling van het Psychomedisch Centrum R. te Q.. Verweerster is in die periode de hoofdbehandelaar van klaagster geweest. R. is als centrum gespecialiseerd in behandeling van patiënten met een ontwrichte behandelrelatie en een vastgelopen behandeling.

2.3 Klaagster is door Regionaal Psychiatrisch Centrum B. (RPC) naar R. verwezen, na een aaneengesloten behandeling in het RPC vanaf augustus 2002, met het verzoek om overname van de behandeling. Er was volgens het RPC sprake van aanhoudende suïcidaliteit waarin geen verandering te bewerkstelligen was en door blijvende stressoren was de behandeling vastgelopen. Diagnostisch was er sprake van een depressieve stoornis met een persoonlijkheidsstoornis. Door het RPC is verzocht de behandeling over te nemen, met een adequate behandeling van de depressie, het toewerken naar een vermindering van de suïcidaliteit en het motiveren voor een leven na de echtscheiding.

2.4 Na de opname van klaagster in R. is een behandelplan opgesteld. De doelen daarvan waren onder meer gericht op afname van klachten (door middel van onderzoek en medicatie), op afname van (auto)agressief gedrag en op toekomstplannen. Als ondersteuning is medicatie (psychofarmaca) voorgeschreven. De behandelrelatie verliep zeer moeizaam. Klaagster was chronisch suïcidaal en vertoonde agressief gedrag. Toen de behandeling niet effectief bleek, is klaagster teruggewezen naar de verwijzende instelling.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. klaagster intensief heeft mishandeld; haar heeft gesepareerd als reactie op huilen;

2. klaagster geen MAO remmer heeft voorgeschreven;

3. mede verantwoordelijk is voor de traumatisering van klaagster tijdens de opname;

4. te vaak afwezig is geweest.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Niet is gebleken dat verweerster zich op enigerlei wijze heeft schuldig gemaakt aan een vorm van mishandeling van klaagster. De behandeling van klaagster verliep moeizaam, mede omdat zij agressief gedrag vertoonde en aanhoudend suïcidaal was. Verweerster heeft ook aannemelijk gemaakt dat in de gegeven omstandigheden separatie niet altijd te voorkomen was. Niet is gebleken dat verweerster op onjuiste of onzorgvuldige wijze van deze - zware - maatregel gebruikt heeft gemaakt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.2 Verweerster heeft verder aangegeven dat bij klaagster sprake was van een chronische depressie met gedragsproblematiek sterk geworteld in de persoonlijkheidsstructuur. De behandeling was primair gericht op de psychotherapeutische behandeling van de gedragsproblematiek. De toegepaste medicatie had weinig effect opgeleverd. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat MAO-remmers bij klaagster niet zijn voorgeschreven vanwege het ontbreken van een betrouwbare behandelrelatie en twijfel over de werkzaamheid. In de gegeven omstandigheden bestond er een contra-indicatie om dit middel voor te schrijven. Het was dan ook gerechtvaardigd en acceptabel dat verweerster dat niet heeft gedaan. Dat klaagster in het jaar 2011 het middel Parnate (een MAO-remmer) heeft gebruikt en thans volgens klaagster nagenoeg hersteld is, doet daaraan niet af. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

5.3 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel moet voorop worden gesteld dat het onvermijdelijk is dat op een gesloten klinische afdeling, als waar klaagster zich bevond, regelmatig sprake is van onrust, spanningen en incidenten. Het is niet altijd te voorkomen dat patiënten hiervan last ondervinden. Niet is gebleken dat verweerster tijdens de opnamen van klaagster op enigerlei wijze nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de omstandigheden waaronder zij moest verblijven op de gesloten afdeling van R.. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4 Het enkele feit dat verweerster, zoals zij heeft aangegeven, enkele malen afwezig is geweest in verband met vakantie, ziekte en een congres in het buitenland, betekent nog niet dat verweerster er nooit was of te vaak afwezig was. Dit behoort bij normale werkomstandigheden. Daarbij merkt het college nog op dat niet is gebleken dat geen vervanging was geregeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster concludeert, naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, tot gegrondverklaring van haar klacht.

4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M. Drost en mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2014.

Voorzitter W.G. Secretaris W.G.