ECLI:NL:TGZCTG:2014:352 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.418
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:352 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2014 |
Datum publicatie: | 21-11-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.418 |
Onderwerp: | Niet of te laat verwijzen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht is gericht tegen een chirurg. Klaagster verwijt de chirurg dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klaagster behoorde te betrachten door (1) na te laten een stoma te plaatsen, terwijl hiervoor een indicatie bestond, waardoor klaagster onnodig extreme pijn heeft geleden (2) de klachten ten onrechte af te doen als psychisch en (3) klaagster te laat te verwijzen naar het VUmc. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Hoger beroep klaagster verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.418 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., chirurg, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan
DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klaagster - heeft op 11 september 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van
2 juli 2013, onder nummer 12/352 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De chirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 september 2014, waar de chirurg is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerster is werkzaam als chirurg in het D.-ziekenhuis te B., hierna D..
2.2 Klaagster is sinds 2002 bekend in het D. wegens aambei- en buikklachten.
2.3 Klaagster is in verband met deze klachten vanaf november 2009 onder behandeling geweest van verweerster.
2.4 Op 5 oktober 2010 heeft klaagster zich op de polikliniek chirurgie gemeld met
pijnklachten, jeuk, en tevens wisselende defaecatie met veel diarree en bloedverlies. Klaagster is 20 kilo afgevallen en erg ongerust. In de polikliniekbrief van dit bezoek is door verweerster voorzover van belang vermeld onder kopje Aanvullend onderzoek: “Sigmoïdoscopie:colonpoliep en het beeld van overloopdiarree.
P.A.:tubulair adenoom met laaggradige dysplasie.
Advies:coloscopie.
Coloscopie: ernstige faecale verontreiniging waarvoor suboptimale beoordeling.
Protoscopie: fissuur dorsaal en graad II/III haemorroïden.”
en onder kopje Conclusie: “IBS/chronische obstipatie tevens fissura ani waarvoor Diltiazem. Patiente wil graag een afspraak maken bij de MDL arts in het E. i.v.m. ernstige klachten.”
2.5 In het E., zijn verschillende onderzoeken verricht naar de problematiek bij klaagster. Per brief van 3 mei 2011 heeft de MDL-arts in opleiding van het E. onder het kopje Bespreking aan verweerster geschreven: “Het betreft een 49-jarige transseksuele vrouw met chronische obstipatieklachten. Op buikoverzichtsfoto’s werd geen evidente coprostase gezien en coloscopie toonde geen grove afwijkingen. Defecogram toonde geen afwijkingen die haar klachten verklaren. Bij patiënte speelt veel psychiatrische problematiek en haar huidige klachten invalideren haar sociale leven volledig. Zij ziet geen andere uitweg dan een stoma. Op dit moment ziet ons team geen indicatie voor een stoma. Patiënte nam hier geen genoegen mee. Zij is ervan overtuigd dat zonder laxeermiddelen haar ontlasting niet op gang te krijgen is en met laxeermiddelen is haar leven een ramp. Ik sprak nog een buikoverzichtsfoto met pellets af. Indien deze pellets niet zichtbaar zijn op de controlefoto dan is er geen indicatie voor een stoma. Dit werd zo met patiënte besproken. Patiënte zal na de buikoverzichtsfoto met pellets worden teruggezien op de polikliniek MDL-ziekten.” Geconcludeerd werd dat klaagster leed aan sociaal invaliderende chronische obstipatie.
2.6. In het radiologieverslag van de bovengenoemde pelletstudie is voor zover van belang vermeld onder kopje X-buikoverzicht.”Ter vergelijking foto van 15 april jl..
Er zijn nog minimaal 21 pellets herkenbaar, hiervan bevinden zich 11 in het colon transversum en 4 in het colon descendens en 6 in het sigmoïd. Gezien het grote aantal pellets in situ in combinatie met de periode na inname betreft het hier een zeer trage passage.”
2.7 In het E. heeft klaagster naar aanleiding van de pelletstudie gesprekken gevoerd over een eventuele operatie voor het plaatsen van een stoma. In verband met de grote wachttijd in het E. is klaagster door verweerster na het polikliniek bezoek van 17 mei 2011 verwezen naar het F. voor verdere informatie en behandeling.
2.8 Inmiddels is bij klaagster een stoma geplaatst.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens klaagster behoorde te betrachten door (1) na te laten een stoma te plaatsen, terwijl hiervoor een indicatie bestond, waardoor klaagster onnodig extreme pijn heeft geleden. (2) de klachten ten onrechte af te doen als psychisch en (3) klaagster te laat te verwijzen naar het F..
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Na uitgebreid onderzoek van verweerster en de artsen in het E. bleek in eerste instantie geen indicatie voor een stoma te bestaan. Na de pelletstudie bleek er weliswaar sprake van een zeer vertraagde passage, maar hiervoor was geen duidelijke oorzaak aanwijsbaar. Niettemin was duidelijk dat de klachten van klaagster ernstig en sociaal invaliderend waren. Onder deze omstandigheden acht het college het oordeel van verweerster dat er geen indicatie bestond voor een ingrijpende onomkeerbare ingreep als het aanleggen van een stoma begrijpelijk. Verweerster heeft naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat en waarom zij het onverantwoord vond om deze ingreep bij klaagster uit te voeren. Verweerster achtte het risico op een terugkerend probleem te groot. Het is, anders dan klaagster kennelijk meent, niet aan klaagster om te bepalen aan welke ingrepen verweerster, als professional haar medewerking zou moeten verlenen. Verweerster is namelijk te allen tijde gebonden aan haar professionele standaard en heeft zich te onthouden van ingrepen waarvan zij op basis van medisch objectiveerbare redenen van mening is dat die niet te verenigen zijn met de zorg van een goed hulpverlener. Dit klachtonderdeel wordt derhalve afgewezen.
5.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Niet gebleken is dat verweerster de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen en louter als psychisch heeft afgedaan. Uit het dossier blijkt dat verweerster uitgebreide lichamelijke onderzoeken heeft (laten) verricht(en). Daarbij heeft verweerster klaagster op haar verzoek verwezen naar het E. voor aanvullende onderzoek en uiteindelijk naar het F.. Dit klachtonderdeel moet derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag worden verworpen.
5.3 Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt het college als volgt. Klaagster heeft verweerster in eerste instantie verzocht om een verwijzing naar het E. voor verder onderzoek. Verweerster heeft geen verband gezien met de eerdere geslachtverandering die klaagster heeft ondergaan, welk verband ook niet is aangetoond. Verweerster had derhalve naar het oordeel van het college geen aanleiding om klaagster op een eerder moment door te sturen naar het F.. Dit klachtonderdeel wordt derhalve afgewezen.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster concludeert, naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, tot gegrondverklaring van haar klacht.
4.2 De chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat – anders dan overwogen onder 5.1 van de bestreden beslissing – het aanleggen van een stoma niet noodzakelijkerwijs onomkeerbaar is. Slotsom is dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 november 2014.
Voorzitter W.G. Secretaris W.G.