ECLI:NL:TGZCTG:2014:319 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.177

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:319
Datum uitspraak: 04-09-2014
Datum publicatie: 04-09-2014
Zaaknummer(s): c2013.177
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. K lagers zijn de ouders van drie kinderen met een stoornis in het immuunsysteem, waarvoor zij onder behandeling staan van een kinderarts. Het gezin van klagers is in 2010 gedurende vier maanden ingeschreven geweest in de praktijk van verweerster, huisarts. In maart 2011 heeft de directeur van de school van de kinderen zijn zorg over de opvoedingssituatie van de kinderen neergelegd bij het AMK; twee dagen daarna meldt verweerster daar ook haar zorg. In juni 2011 doet verweerster een aanvullende mededeling m.b.t. een diagnose uit 2006 van de moeder (cluster B persoonlijkheids-problematiek) aan het AMK waarna de kinderen direct uit huis zijn geplaatst. Na een second opinion zijn zij weer teruggekeerd. Klagers verwijten verweerster dat zij: 1) een valse melding heeft gedaan van Munchhausen by Proxy bij het AMK, 2) met anderen heeft samengespannen om de melding gunstig te beïnvloeden, 3) een vermoeden in een aantekening van een vorige huisarts over een persoonlijkheidsstoornis als diagnose heeft doorgegeven, 4) medicijnen die waren voorgeschreven heeft laten blokkeren, 5) de verantwoordelijkheid voor een mogelijk gebrekkige communicatie met de kinderarts bij klaagster heeft gelegd, 6) heeft gelogen over het aantal bezoeken bij de huisartsenpost, 7) geen melding heeft gedaan van haar zorgen bij de verantwoordelijke huisarts of kinderarts. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5 en 7 gegrond en klachtonderdeel 6 ongegrond. Maatregel: waarschuwing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.177 van:

A., en B., wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.M. Vogelzang, advocaat te Amsterdam,

tegen

D., huisarts, werkzaam te C., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle.

1. Verloop van de procedure

A. en B. - hierna klagers tezamen dan wel klager en klaagster - hebben op 17 januari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen D. - hierna verweerster - een klacht, bestaand uit zeven klachtonderdelen, ingediend. Bij beslissing van 21 februari 2013, onder nummer 011/2012, heeft dat College de klacht, op klachtonderdeel 6 na, gegrond verklaard en verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klagers zijn van die beslissing in hoger beroep gekomen met een beroepschrift gedateerd 2 april 2013, waarin is vermeld dat de gronden van het beroep in een later stadium kenbaar gemaakt zullen worden. Klagers zijn door het secretariaat van het Centraal Tuchtcollege per brief van 17 juni 2013 in de gelegenheid gesteld om de gronden van het beroep nader aan te vullen uiterlijk tot 15 juli 2013. De aanvullende beroepsgronden zijn op 16 juli 2013 door het secretariaat van het Centraal Tuchtcollege ontvangen. Als gevolg hiervan heeft het Centraal Tuchtcollege de zaak op 24 september 2013 buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld. Bij beslissing van 19 november 2013 heeft het Centraal Tuchtcollege geoordeeld dat uit het beroepschrift van 2 april 2013 duidelijk genoeg blijkt waarom klagers het niet eens zijn met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, zodat zij voldoende gronden hebben aangevoerd om in het beroep te kunnen worden ontvangen. Voorts heeft het Centraal Tuchtcollege vastgesteld dat het aanvullend beroepschrift te laat is ingediend en heeft hij geoordeeld dat bij een latere behandeling van de zaak zal worden beslist over de vraag of dit verzuim verschoonbaar is. Hierna heeft verweerster een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 juni 2014, waar zijn verschenen klagers en verweerster, die werd bijgestaan door mr. W.R. Kastelein voornoemd. Klagers hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klagers zijn de ouders van E. en F., geboren 1999 en van G., geboren 2002. Alle drie de kinderen hebben een stoornis in het immuunsysteem waarvoor zij onder behandeling staan van de kinderarts H. (verder H.) in het I. in J. Klaagster, geboren in 1967, is bekend met de voorlopige diagnose cluster B persoonlijkheidsstoornis.

Het gezin van klagers is ingeschreven geweest in de praktijk van verweerster van

16 juni tot en met eind oktober 2010.

Op 18 juni 2010 heeft verweerster een kennismakingsgesprek gevoerd met klaagster. Klaagster heeft aangegeven dat ze zich weliswaar lieten inschrijven in de praktijk van verweerster maar dat zij bij een acute hulpvraag voor de kinderen naar de Eerste Hulp zouden gaan en voor verdere hulp naar H.. Verweerster heeft met klaagster afspraken gemaakt over het verstrekken van medicatie.

Verweerster heeft bij brieven van 28 juni en 5 augustus 2010 schriftelijk om informatie verzocht aan H.. Verweerster uit in die brieven haar ernstige zorgen over de kinderen. Verweerster heeft geen informatie van H. ontvangen.

Verder heeft verweerster met artsen in de K. in L. gesproken waar de kinderen van klaagster onder behandeling waren geweest. Deze deelden de zorgen van verweerster.

De communicatie tussen de praktijk van verweerster en klaagster verliep moeizaam.

Op 13 januari 2011 is in het journaal genoteerd dat het gezin van klaagster patiënt bij de huisarts M. zou zijn.

Op 29 maart 2011 heeft de heer N., directeur van de basisschool, zijn zorg neergelegd bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) betreffende de opvoedingssituatie van E. en F. wegens veelvuldig verzuim van F. en E. wegens door moeder aangedragen gezondheidsproblemen en ziektebeelden van de kinderen waar als school niet de vinger op te leggen was. Aangegeven is dat moeder weigerde verdere medische informatie of verklaringen van artsen aan school over te leggen.

De melding vermeldt verder:

“Op 31 maart 2011 meldt mevrouw D., huisarts P. in C. haar zorg bij het AMK betreffende de opvoedingssituatie van F., E. en G.

De huisarts vermoedt bij moeder grote angst met daarbij gedrag dat past bij een Munchhausen by Proxy. Moeder laat een patroon van grote bezorgdheid zien; veel medicatieverzoeken voor de kinderen en voor zichzelf. Melder heeft de kinderen in de vijf maanden dat zij in de praktijk waren niet één keer gezien terwijl er bijna wekelijks contact is geweest met moeder bij de huisartsenpost.

Moeder heeft tevens het ziekenhuis verzocht de huisarts geen informatie over contacten op de eerste hulp te sturen.

Melder heeft veel zorgen over de druk die er op de kinderen wordt uitgeoefend door het overduidelijk vreemde gedrag van moeder, bestaande uit het aanvragen van medicatie en het opperen van ernstige ziektes waarvan moeder beweert dat de kinderen die onder de leden hebben.

Zo zouden de kinderen reuma en een ernstige hartkwaal hebben gehad maar bij bestudering van het dossier door de huisarts bleken beide aandoeningen niet aanwezig.

De kinderen zijn wel bekend met een immuunstoornis waarvoor zij al jaren onder behandeling staan van een kinderarts, deze zou medicatie aan moeder verstrekken voor de kinderen.

Hij zou de kinderen niet zien zonder dat moeder aanwezig is.

Ook van de behandelend kinderarts ontvangt de huisarts geen correspondentie, ondanks herhaald verzoek van de huisarts.

Moeder is vertrokken uit de praktijk op het moment dat de huisarts toenemend grenzen stelde aan het medicatiegebruik.”

Op 5 mei 2011 is in het dossier genoteerd dat betrokkenen zijn uitgeschreven.

Op 23 juni 2011 heeft verweerster aanvullend aan het AMK gemeld:

“Moeder zou in 2006 gediagnosticeerd zijn met cluster B persoonlijkheidsproblematiek (vermoedelijk een borderlinestoornis). Ongeveer zes maanden geleden heeft iemand van Q. gebeld met de huisartsenpraktijk in verband met een vraag van moeder over medicatie. Mogelijk is Q. nog steeds betrokken.”

De kinderen zijn na deze melding direct uit huis geplaatst. Na een second opinion zijn zij weer teruggekeerd.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klaagster verklaarde ter zitting dat zij bij de vorige huisarts was weggegaan omdat haar praktijk buiten de wijk was waar klaagster woonde. Verder verklaarde klaagster ter zitting dat die vorige huisarts teveel vragen aan H. stelde.

Ook verklaarde klaagster dat haar vertrouwen in verweerster was geschaad omdat de collega van verweerster de diagnose kanker bij een vriendin van klaagster had gemist.

Klaagster stelt zich op het standpunt dat H. de behandelaar was van de kinderen en dat verweerster zo nodig de recepten diende uit te schrijven.

Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven-:

1. dat verweerster een valse melding heeft gedaan van Munchhausen by Proxy bij het AMK;

2. dat verweerster met anderen heeft samengespannen om de melding gunstig te beïnvloeden;

3. dat verweerster een vermoeden in een aantekening van een vorige huisarts over een persoonlijkheidsstoornis als diagnose heeft doorgegeven;

4. dat verweerster medicijnen die waren voorgeschreven heeft laten blokkeren;

5. dat verweerster de verantwoordelijkheid voor een mogelijk gebrekkige communicatie met de kinderarts bij klaagster heeft gelegd;

6. dat verweerster heeft gelogen over het aantal bezoeken bij de huisartsenpost;

7. dat verweerster geen melding heeft gedaan van haar zorgen bij de verantwoordelijke huisarts of kinderarts.

De gemachtigde van klagers heeft in haar pleidooi hieraan verwijten toegevoegd betreffende het in bezit houden van medische gegevens van klaagster en haar kinderen nadat zij uit de praktijk waren vertrokken en het ten onrechte niet verwijderen van medische gegevens uit het dossier.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij de beste intenties heeft gehad en in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Zij heeft daarbij lang gewikt en gewogen en zoveel mogelijk informatie ingewonnen. Verweerster heeft contact gehad met de directeur van de basisschool van de kinderen en -anoniem- met de vertrouwensarts. Vanwege haar niet-pluis-gevoel heeft zij uiteindelijk toch besloten de melding te doen.

Verweerster heeft erkend dat zij klaagster op de hoogte had moeten stellen van haar voorgenomen melding. Verweerster verklaarde ter zitting dat zij bewust niet met klaagster heeft overlegd omdat zij verwachtte dat klaagster dan de kinderen uit de praktijk zou halen. Verweerster verklaarde ter zitting ook dat zij niet met klaagster in gesprek had durven gaan omdat zij klaagster dreigend en impulsief vond maar dat zij klaagster wel een brief had kunnen schrijven.

Zij verklaarde dat zij lering heeft getrokken uit deze casus en dat zij de volgende keer anders zal handelen.

Verweerster heeft er verder op gewezen dat zij slechts een vermoeden heeft geuit en dat andere instanties op basis van dat vermoeden blijkbaar onmiddellijk hebben gehandeld.

Verweersters raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van de klacht ter zitting.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college honoreert het bezwaar van de raadsman van verweerster tegen de aanvulling van de klacht door de gemachtigde van klagers in haar pleidooi ter zitting vanuit het oogpunt van een goede procesorde.

5.3

De klacht spitst zich in de onderdelen 1, 2, 3, 5 en 7 toe op de melding door verweerster aan het AMK en dan met name op de vraag of verweerster daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.

Het college wijst in dit verband op de meldcode van de KNMG uit 2008 waarmee is beoogd artsen te stimuleren zich actiever in te zetten in de strijd tegen kindermishandeling. De meldcode hanteert als uitgangspunt ‘spreken, tenzij’ tegenover het oude uitgangspunt ‘zwijgen, tenzij’. Artsen hebben een zorgplicht tegenover kinderen die mogelijk schade door kindermishandeling kunnen oplopen. Daarbij dient wel de in de meldcode genoemde zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Als ruggensteun bij deze vaak lastige afweging heeft de KNMG bij de meldcode kindermishandeling een stappenplan opgesteld.

De zorgvuldigheid, zo geeft dat stappenplan aan, brengt onder meer mee dat van de beslissing een AMK-melding te doen en van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zorgvuldig aantekening wordt gehouden in het dossier en voorts dat zo mogelijk een gesprek wordt aangegaan met de betrokkenen met als doel onder meer om toestemming te verkrijgen voor de doorbreking van de geheimhoudingsplicht.

5.4

Het college stelt voorop dat de zorgen voor de kinderen van verweerster voorstelbaar waren. Al zijn de door de huisarts M. overgelegde dossiers -zo bleek ter zitting- niet compleet, er komt wel een beeld uit naar voren dat de zorgen van verweerster begrijpelijk maakt, namelijk een grote medische consumptie en een moeizame communicatie met klaagster. Meer dan eens is genoteerd dat klaagster zich eisend opstelt.

5.5

Met betrekking tot de zorgvuldigheid van de AMK-melding overweegt het college het volgende.

Verweerster heeft aangegeven dat zij met de huidige huisarts, de kinderarts en de vertrouwensarts heeft overlegd. Zij heeft van deze overleggen echter alleen het overleg met de kindercardioloog genoteerd in het dossier. Uit die notitie blijkt wel dat hij de zorgen van klaagster deelde. De andere contacten heeft zij niet genoteerd in het dossier.

Verder had zij moeten proberen met klaagster te overleggen voordat zij de melding deed althans had zij klaagster moeten informeren.

Verweerster heeft aangevoerd dat zij dat bewust niet heeft gedaan omdat zij vermoedde dat klaagster de kinderen dan uit de praktijk zou halen. Het college acht dat vermoeden niet een voldoende argument om niet te proberen met klaagster te overleggen. Bovendien heeft verweerster de melding eerst gedaan, nadat de kinderen al geruime tijd de praktijk hadden verlaten.

Dat verweerster overleg met klaagster niet aandurfde acht het college niet oninvoelbaar op grond van de inhoud van de dossiers en de opstelling van klaagster jegens verweerster. Echter het had toch op de weg van verweerster gelegen om een manier te vinden om in ieder geval klaagster op een voor verweerster veilige wijze en plaats te informeren. Inderdaad was het schrijven van een brief aan klaagster een mogelijkheid geweest.

Verweerster heeft bij het doen van de AMK-melding derhalve niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar mocht worden verwacht. Het college rekent verweerster dit ook in tuchtrechtelijke zin aan.

5.6

Wat betreft het vierde klachtonderdeel overweegt het college het volgende.

Verweerster heeft erkend dat zij voorgeschreven medicijnen heeft laten blokkeren. Het college gaat van de juistheid van die erkenning dan ook uit. Het college is van oordeel dat het niet juist is dat een huisarts medicatie die is voorgeschreven door een specialist, zonder overleg met die specialist -waarvan niet is gebleken- stop zet. Naar het oordeel van het college ligt het op de weg van de apotheker om zo nodig in overleg te treden met de voorschrijvend specialist.

Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens gegrond.

5.7

Wat betreft het zesde klachtonderdeel overweegt het college het volgende

Uit de overgelegde dossiers blijkt inderdaad niet het aantal bezoeken aan de huisartsenpost dat in de AMK-melding wordt genoemd. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij op dat punt onjuist is geciteerd in de melding. Het college kan de juistheid van deze stelling niet nagaan nu de oorspronkelijke melding van verweerster niet beschikbaar is.

Het college is echter van oordeel dat het in elk geval te ver gaat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.8

De conclusie is dan ook dat de klachtonderdelen betreffende de AMK-melding en de stopzetting van de medicatie gegrond zijn.

Alle omstandigheden van het geval afwegend, waarbij het college in ogenschouw neemt dat het optreden van klaagster jegens (de praktijk van) verweerster bij herhaling onaangenaam en dwingend is geweest, is de maatregel van waarschuwing passend.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klagers hebben in hun beroepschrift van 2 april 2013 aangevoerd dat

het Regionaal Tuchtcollege niet expliciet is ingegaan op de klachtonderdelen 1 en 3 en dat dit daarom in hoger beroep alsnog dient te gebeuren. Daarnaast richt het hoger beroep van klagers zich tegen het ongegrond verklaarde klachtonderdeel 6. In een aanvullend beroepschrift, bij het Centraal Tuchtcollege binnengekomen op 16 juli 2013, hebben klagers hun beroep nader toegelicht.

4.2 De arts stelt zich in haar verweer - kort gezegd - op het standpunt dat klagers

niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep, omdat het beroepschrift van 2 april 2013 niet de gronden van het beroep bevat en omdat het aanvullend beroepsschrift één dag te laat is ingediend bij het Centraal Tuchtcollege en niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die aanleiding geven te oordelen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Voorts voert verweerster aan dat klagers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep voor zover hun beroep ziet op de klachtonderdelen 1 en 3, aangezien deze klachtonderdelen reeds in een samengevatte behandeling met de klachtonderdelen 2, 5 en 7 gegrond zijn verklaard.

De arts heeft ook inhoudelijk verweer gevoerd met de conclusie dat het beroep dient te worden afgewezen.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Hoewel klagers met het indienen van het aanvullend beroepschrift de termijn met één dag hebben overschreden, leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van klagers in hun beroep omdat, zoals het Centraal Tuchtcollege reeds heeft overwogen in zijn beslissing van 19 november 2013, de gronden van het beroep al voldoende zijn beschreven in het beroepschrift van 2 april 2013. Reeds hierom kan het beroep in behandeling worden genomen.

4.4 Met klagers is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege bij de gezamenlijke beoordeling van de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 7 de klachtonderdelen 1 en 3 niet afzonderlijk heeft besproken. Het Centraal Tuchtcollege zal hiertoe alsnog overgaan.

Klachtonderdeel 1

4.5 Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerster bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna AMK) ten aanzien van klaagster een valse melding heeft gedaan van Munchhausen by Proxy. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege hebben klagers, met instemming van verweerster, de schriftelijke melding overgelegd die verweerster op 31 maart 2011 bij het AMK heeft gedaan. In de eerste alinea van deze melding is het volgende opgenomen:

“Ik vermoed bij mevrouw grote angst met daarbij gedrag dat past bij een Munchhausen by Proxy. Wat daar niet bij past is dat mevrouw over het algemeen genomen veel problemen heeft met haar behandelaren in tegenstelling tot patiënten met Munchhausen by Proxy. Ik benadruk hierbij dat het gaat om mijn persoonlijk idee hierover, ik ben geen psychiater. Als een beslissing genomen wordt, waar mevrouw het niet mee eens is, of indien mevrouw iets wil, is een normaal gesprek bijna nooit mogelijk. Mevrouw is verbaal zeer intimiderend en luidruchtig, dat is zij waarschijnlijk thuis ook. Mijn assistente hoorde haar over de telefoon schreeuwen tegen haar kinderen.”

4.6 Anders dan klagers is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat op basis van het hierboven geciteerde deel uit de melding van verweerster bij het AMK niet geconcludeerd kan worden dat verweerster ten aanzien van klaagster een valse melding van Munchhausen by Proxy heeft gedaan. Verweerster heeft vermeld dat zij grote angst bij klaagster vermoedt met daarbij gedrag dat past bij een Munchhausen by Proxy. Daarnaast heeft zij dat vermoeden genuanceerd door te vermelden dat daarbij niet past dat klaagster over het algemeen veel problemen heeft met haar behandelaren, dit in tegenstelling tot patiënten met die aandoening. Tot slot heeft verweerster benadrukt dat het gaat om een persoonlijk idee, aangezien zij geen psychiater is. Van een daadwerkelijke melding van Munchhausen by Proxy bij klaagster is dan ook geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 3

4.7 Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerster een door een vorige huisarts genoteerd vermoeden over een persoonlijkheidsstoornis bij klaagster als diagnose heeft doorgegeven aan het AMK. Ten aanzien hiervan is in een AMK-rapport van 5 juli 2011 het volgende vermeld:

“Aanvullend contact met melder mevrouw D., huisarts op 23 juni:

Moeder zou in 2006 gediagnosticeerd zijn met cluster B persoonlijkheidsproblematiek (vermoedelijk een borderlinestoornis). Ongeveer zes maanden geleden heeft iemand van Q. gebeld met de huisartspraktijk in verband met een vraag van moeder over medicatie. Mogelijk is Q. nog steeds betrokken.”

4.8 Verweerster betwist dat zij is uitgegaan van een vermoeden in een aantekening van een huisarts. Zij heeft aangevoerd dat zij is uitgegaan van de door GGZ R. gestelde diagnose. Zij verwijst naar een door haar in het geding gebrachte brief van GGZ R. van 13 maart 2006, waarin ten aanzien van klaagster is genoteerd “hoofddiagnose Cluster B op as 2 van de DSM4”. Daarnaast verwijst verweerster naar een brief van de behandelend psychiater van klaagster van 18 juni 2009 waarin wordt toegelicht: “Haar persoonlijkheidsstructuur waarin controle behoefte en emotieregulatie problemen vormen, maakt dat de situatie voor haar moeilijk te hanteren is.

4.9 Uit de hierboven geciteerde weergave uit het AMK-rapport van 5 juli 2011 blijkt niet dat verweerster een persoonlijkheidsstoornis als daadwerkelijke diagnose heeft doorgegeven. Vermeld is namelijk dat mevrouw gediagnosticeerd zou zijn met cluster B persoonlijkheidsproblematiek. Op basis van de door verweerster in het geding gebrachte brieven van GGZ R. van 13 maart 2006 en van de behandelend psychiater van 18 juni 2009 heeft verweerster die vermoedelijke diagnose mogen noemen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 6

4.10 Dit klachtonderdeel houdt in dat verweerster in de AMK-melding van

31 maart 2011 heeft gelogen over het aantal bezoeken bij de huisartsenpost. In de AMK-melding van 31 maart 2011 heeft verweerster opgenomen dat klaagster voor zichzelf en voor de kinderen 43 keer contact heeft gehad met de huisartsenpost. Hierbij is niet vermeld over welke periode het genoemde aantal bezoeken is gerekend. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege is duidelijk geworden dat dit een periode van vijf maanden betrof, te weten de periode dat klagers en hun kinderen bij verweerster ingeschreven hebben gestaan.

4.11 Uit de toelichting op deze klacht blijkt dat klagers stellen dat verweerster met opzet verkeerde informatie heeft gegeven over de frequentie van het aantal bezoeken aan de huisartsenpost. Dat verweerster met opzet gehandeld zou hebben, hebben klagers naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege op geen enkele wijze met feiten of omstandigheden gestaafd. Aangenomen mag worden dat verweerster door die melding tot uitdrukking heeft willen laten komen dat er in ieder geval sprake was van een hoge frequentie. Daarvoor kan haar geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.12 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

Mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. G.P.M. van den Dungen, leden juristen en drs. B.W. Topman

en drs. M. van Bergeijk, leden beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris,

en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2014.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.