ECLI:NL:TGZCTG:2014:198 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.259

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:198
Datum uitspraak: 15-05-2014
Datum publicatie: 15-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.259
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Betreft klacht over gegevensuitwisseling door psychiater in het kader van bemoeizorg. Klager klaagt erover dat de behandelend psychiater van zijn echtgenote, zonder klagers toestemming, onjuiste gegevens over hem heeft verstrekt aan Bureau Jeugdzorg, zonder te onderzoeken of die informatie juist was, waardoor volgens klager zijn pasgeboren dochter uit huis is geplaatst. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt aan de psychiater een waarschuwing op. De psychiater komt in beroep. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht alsnog ongegrond.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.259 van:

A., psychiater, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. L. Bos, werkzaam bij GGZ-C.,

tegen

D., wonende te E., verweerder in hoger beroep, klagers in eerste instantie.

1. Verloop van de procedure

D. - hierna klager - heeft op 24 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen A. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van

7 mei 2013, onder nummer G2011/127 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing opgelegd. De psychiater is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 maart 2014, waar zijn verschenen klager en de psychiater, bijgestaan door mr. Bos voornoemd. Tevens was ter terechtzitting aanwezig mevrouw F. , echtgenote van klager. Mr. Bos heeft een pleitnota overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. Vaststaande feiten

2.1

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2

De echtgenote van klager (hierna: partner) heeft zich begin 2011 bij de GGZ-C. onder behandeling van verweerder gesteld. Op 22 september 2011 is de partner van haar dochter G. bevallen en op 25 september 2011 zijn zij uit het ziekenhuis ontslagen en thuisgekomen. Op vrijdag 30 september 2011 heeft verweerder, om hem moverende redenen, op eigen initiatief een huisbezoek bij klager en zijn partner afgelegd. Hij heeft toen - apart - gesproken met eerst klager en vervolgens zijn partner. Na dit bezoek heeft verweerder Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) gebeld. BJZ heeft zaterdag het kind van klager en zijn partner uithuisgeplaatst.

2.3

Tussen verweerder en klager bestaat geen behandelingsrelatie.

3. De klacht

De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Verweerder heeft buiten medeweten en instemming van klager informatie over klager verstrekt aan BJZ, betrekking hebbend op door verweerder veronderstelde agressiviteit en verondersteld cannabisgebruik van klager. Verweerder heeft die informatie verstrekt zonder het dossier van klager te kennen en zonder te onderzoeken of die informatie juist was. Die informatie was bovendien onjuist. Het gevolg van dit onjuiste handelen van verweerder is geweest dat G. uit huis is geplaatst.

4. Het verweer

Verweerder heeft erkend dat hij na zijn bezoek aan klager en diens partner op

30 september 2011 contact met BJZ heeft opgenomen. Hij heeft ter zitting verklaard toen geen "melding" te hebben gedaan, maar slechts aan de orde te hebben gesteld dat het wenselijk was dat de verschillende behandelaars van klager en zijn partner op één lijn zouden komen. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat hij in het gesprek met BJZ heeft gemeld dat klager mogelijk aan een Autisme Spectrum Stoornis lijdt en "dat het best mogelijk is" dat hij heeft gesproken over agressieproblematiek van klager en gebruik van verdovende middelen onderscheidenlijk van niet aan hem voorgeschreven Ritalin door klager. De informatie die hij BJZ over klager heeft verstrekt, was afkomstig van een collega-psycholoog, van de partner (tijdens haar behandelgesprekken met verweerder) en van klager wanneer deze bij die behandelgesprekken aanwezig was. BJZ heeft het bedoelde telefoongesprek niet juist weergegeven. Verweerder ontkent zijn beroepsgeheim te hebben geschonden of anderszins niet naar behoren te hebben gehandeld.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Vast staat dat verweerder klager op vrijdagmiddag 30 september 2011 - om hem moverende redenen - thuis heeft bezocht en dat hij aansluitend telefonisch contact met BJZ heeft opgenomen. Verweerder heeft klager er toen wel van op de hoogte gesteld dat hij contact met BJZ zou opnemen, maar niet dat hij dit in de vorm van een melding zou doen. Evenmin heeft verweerder klager gezegd wat de informatie over klager aan het BJZ inhield.

5.2

Verweerder heeft ter zitting desgevraagd doen weten dat hij in zijn dossier over het gesprek met BJZ onder meer heeft aangetekend: "BJZ is gealarmeerd". In het verweerschrift heeft verweerder onder meer gesteld: "Ik vond in de situatie van een dreigende of beginnende kraaambedpsychose met mogelijke escalaties tussen ouders en de betrokken hulpverleners, dat er een aanemelijk risico of gevaar voor het pasgeboren kind bestond hetgeen o.a. op grond van art 53 lid 3 Wet op de Jeugdzorg en 1:240 BW overleg en afstemming rechtvaardigt zonder dat sprake is van schending van het beroepsgeheim" en "In dit gesprek heb ik gemeend naast informatie over cliënte en de inschatting van een beginnende postpartum psychose dat ook relevant was hetgeen ik wist over H.. Ik achtte dit van belang voor het inschatten van de veiligheid in de gehele context".

5.3

Ondanks diens andersluidende verklaring ter zitting, neemt het College op grond van deze uitlatingen van verweerder, mede gelet op de snelle reactie van BJZ (op zaterdag) na het telefoongesprek met verweerder tot uithuisplaatsing van G., als vaststaand aan dat verweerder op 30 september 2011 de melding bij BJZ heeft gedaan, dat voor G. een aannemelijk risico of gevaar bestond, waarop de eerder genoemde wettelijke bepalingen het oog hebben. Daarover heeft hij klager en zijn partner niet geïnformeerd.

5.4

Gelet op hetgeen in deze zaak vaststaat en op hetgeen hiervoor is overwogen, moet verder worden geoordeeld dat de klacht op feitelijk juiste gronden rust. Onderdeel van de informatie over klager betrof diens - veronderstelde - agressiviteit en middelengebruik. Verweerder heeft klager niet laten weten welke informatie over klager hij aan BJZ heeft verschaft en hij heeft hem evenmin toestemming gevraagd die informatie te geven. Verweerder had geen geneeskundige behandelrelatie met klager en heeft zijn oordeel over klager gevormd op basis van - door verweerder overigens nauwelijks gespecificeerde - informatie van derden en van indrukken die hij opdeed tijdens zijn behandelgesprekken met de partner van klager. De juistheid van de informatie betreffende klager heeft hij niet geverifieerd. Dat die informatie feitelijk juist zou zijn, is ook niet komen vaststaan.

5.5

Aldus heeft verweerder niet gehandeld zoals hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening had behoren te doen. Niet alleen had verweerder de informatie over klager niet aan BJZ mogen verstrekken zonder klager daarbij op enige wijze te betrekken, ook valt hem in het bijzonder te verwijten dat hij niet deugdelijk heeft geverifieerd of die informatie juist was. Verweerder treft daarvan temeer een verwijt omdat, naar kan worden aangenomen, de informatie die verweerder over klager aan BJZ heeft gegeven, een van belang zijnde rol heeft gespeeld bij de beslissing tot uithuisplaatsing van G. ”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

3.1 Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten.

3.2 De psychiater is bij GGZ-C. -Forensische Psychiatrie I. (CI.)- werkzaam, een instelling die ambulant hulp biedt aan patiënten met een psychiatrische stoornis in combinatie met (dreigend) delictgedrag. Daarnaast is de psychiater werkzaam in een forensisch Assertive Community Treatment team (forensisch ACT-team), een onderdeel van de CI.. Het forensisch ACT-team is een multidisciplinair bemoeizorgteam dat ambulante en intensieve zorg (begeleiding en rehabilitatie) biedt aan mensen met ernstige en langdurige psychiatrische aandoeningen in combinatie met problematiek op andere levensgebieden. De zorg is daarbij ‘outreachend’ dat wil zeggen dat de zorg naar de patiënt wordt toegebracht en wordt geleverd op de plek waar de patiënt zich op dat moment bevindt.

3.3 De psychiater heeft de echtgenote van klager bij de CI. diverse malen op consult gehad en sinds begin 2011 is zij in zorg bij het forensisch ACT-team, waar de psychiater haar behandelend psychiater is. Klager zelf is (ook) in zorg bij de CI.. De psychiater en klager hebben geen behandelrelatie (gehad).

3.4 Op 22 september 2011 is de echtgenote van klager bevallen van dochter G.. Op

25 september 2011 zijn zij uit het ziekenhuis ontslagen en thuisgekomen. Op vrijdag 30 september 2011 heeft de psychiater een huisbezoek bij klager en zijn echtgenote afgelegd. Hij heeft toen kort gesproken met klager en vervolgens uitgebreider met klagers echtgenote. Na dit bezoek heeft verweerder Bureau Jeugdzorg (hierna: BJZ) gebeld. BJZ heeft zaterdag 31 september 2011 G. uithuisgeplaatst.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 De psychiater is in beroep gekomen tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep strekt ertoe dat de oorspronkelijke klacht alsnog ongegrond wordt verklaard.

4.2 Klager heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Huisbezoek vrijdag 30 september 2011

4.4 Op vrijdag 30 september 2011 heeft de psychiater klager en zijn echtgenote een huisbezoek gebracht. Anders dan klager kennelijk meent, was dit huisbezoek niet zonder aanleiding. Op grond van de stukken van het dossier en de mondelinge behandeling ter zitting kan worden aangenomen dat de psychiater dit bezoek heeft gebracht in het kader van crisisinterventie vanuit het forensisch ACT-team, waar klagers echtgenote op dat moment in zorg was. De psychiater heeft ter zitting toegelicht dat hij vanuit zijn ACT-team signalen had ontvangen dat klagers echtgenote, die onlangs was bevallen en reeds voor de zwangerschap bekend was met BPS, PTSS en de idealisatie van kinderen, somber was en dat hij op huisbezoek is gegaan teneinde te bezien of er sprake was van een (dreigende) psychotische postnatale depressie. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het tot de taak van de psychiater werkzaam in het ACT-team behoort om deze signalen te onderzoeken en de eventueel benodigde zorg te coördineren. Het afleggen van een huisbezoek door de psychiater getuigt dan ook van goede ‘outreachende’ (bemoei)zorg. Dat het huisbezoek was ingegeven door een aansturen op een AMK melding met als doel een uithuisplaatsing, zoals klager heeft aangevoerd, is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken.

Telefonisch contact met BJZ

4.5 De bevindingen van de psychiater na het gesprek met klagers echtgenote tijdens het huisbezoek van 30 september 2011 waren dat er reden was tot zorg, maar dat de situatie op dat moment niet zo ernstig was dat opname van klagers echtgenote nodig was. Het was onder de gegeven omstandigheden evenwel niet uitgesloten dat klagers echtgenote op enig moment zou belanden in een acute situatie van hetzij psychose of depressie die wél direct ingrijpen van het ondersteunend (sociaal) netwerk zou vragen. Bezien tegen deze achtergrond getuigt het van goed hulpverlenerschap dat de psychiater na het huisbezoek direct telefonisch contact heeft gezocht met BJZ als toezichthoudende instantie binnen het (sociaal) ondersteunend netwerk van klagers echtgenote, teneinde in een mogelijke acute crisissituatie een betere interventie te kunnen waarborgen. Ter zitting in beroep is gebleken dat BJZ op dat moment reeds bij het gezin van klager betrokken was naar aanleiding van een door de echtgenote van klager zelf bij BJZ neergelegd hulpverzoek. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege en kennelijk ook klager meent, is het telefoongesprek dat de psychiater met BJZ

d.d. 30 september 2011 heeft gevoerd geen AMK-melding in de zin van de meldcode kindermishandeling geweest. Het enkele feit dat daags nadien (zaterdag 31 september 2011) de uithuisplaatsing van G. heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. Blijkens de stukken en de behandeling ter zitting heeft het telefonisch contact met BJZ in het teken gestaan van intercollegiaal overleg van de psychiater in het kader van zijn rol als behandelend psychiater bij het forensisch ACT-team met een collega-hulpverlener bij BJZ. De psychiater heeft in dit telefoongesprek tegenover BJZ weliswaar zijn zorgen geuit over de (thuis)situatie van klagers echtgenote, maar het contact was vooral gericht op het organiseren van hulp en zorg rondom klagers echtgenote vanuit een ondersteunend (sociaal) netwerk. De stukken bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de in de klacht vervatte aanname dat de uithuisplaatsing van G. zich heeft voltrokken als een rechtstreeks gevolg van (enkel) het telefonisch contact van de psychiater met BJZ op vrijdag 30 september 2011.

4.6 Vast staat dat de psychiater zich in het telefonisch contact met BJZ heeft uitgesproken over klager. De psychiater heeft in het telefoongesprek van 30 september 2011 met BJZ aangegeven dat klager bekend is met PDD-NOS en met het (mede)gebruik van de aan zijn echtgenote voorgeschreven medicatie (Ritalin) alsook met cannabisgebruik. De psychiater heeft voorts - zoals hij zelf ter zitting in beroep heeft verklaard - aangegeven dat er een problematische relatie was met klager. Dat de psychiater ook aan BJZ zou hebben gemeld dat bij klager sprake was van agressie(regulatie) problematiek is voor het Centraal Tuchtcollege niet vast te stellen. Weliswaar is dit in het dossier van BJZ opgetekend als informatie zijnde afkomstig van de psychiater, maar de psychiater heeft ter zitting in beroep betwist dat deze informatie van hem afkomstig is. Deze passage uit het dossier is ook niet door de psychiater geaccordeerd. Wat hiervan ook zij, voor het Centraal Tuchtcollege is op grond van het voorgaande wel komen vast te staan dat de psychiater aan BJZ mededelingen heeft gedaan die onder de op hem rustende geheimhoudingsplicht vallen.

Gegevensvertrekking in het kader van bemoeizorg

4.7 Dit betekent echter nog niet dat de psychiater daarmee ook onzorgvuldig heeft gehandeld, ook niet indien de psychiater, zoals klager in zijn klacht heeft aangevoerd, van klager geen toestemming zou hebben gekregen om bovenstaande gegevens met BJZ te delen. Daartoe geldt het volgende. Bemoeizorg, zoals dat wordt geleverd door het forensische ACT-team waar klagers echtgenote in zorg is, is gebaseerd op samenwerking tussen (hulpverlenings)instanties in de vorm van gegevensuitwisseling. Daarbij geldt het relevantievereiste dat kort gezegd inhoudt dat de uit te wisselen gegevens voor de desbetreffende (hulpverlenings)instantie relevant zijn, waarmee wordt bedoeld: nodig zijn om met het oog op de eigen doelstelling goed te kunnen functioneren in contacten met andere (hulpverlenings)instanties. Het belang van doeltreffende bemoeizorg bij het uitwisselen van persoonsgegevens ontslaat de psychiater vanzelfsprekend niet van zijn verantwoordelijkheid inzake zijn beroepsgeheim. De psychiater zal in alle gevallen zorgvuldig hebben af te wegen of bepaalde, onder zijn beroepsgeheim vallende gegevens, uit een oogpunt van goed hulpverlenerschap gedeeld moeten worden en in welke mate het uitwisselen van informatie de toets van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid kan doorstaan.

Zorgvuldigheid

4.8 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychiater in dit geval niet onzorgvuldig gehandeld door in het gesprek met BJZ over de problematiek van klagers echtgenote een niet onbelangrijk element daarvan, te weten de rol van klager in het ondersteunend (sociale) systeem van zijn echtgenote, ter sprake te brengen. Daarbij is in aanmerking genomen dat dit gesprek is gevoerd in het kader van de toezichthoudende taak van BJZ in het ondersteunend (sociaal) netwerk van klagers echtgenote en het functioneren van BJZ in contacten met andere (hulpverlenings) instanties. Het Centraal Tuchtcollege acht op grond van de stukken en de behandeling ter zitting aannemelijk dat in het gesprek van de psychiater met BJZ de nadruk heeft gelegen op de informatieverstrekking over de situatie van klagers echtgenote, de risico’s voor G. en de algehele (thuis)situatie op dat moment, waarbij de psychiater BJZ in het kader van de (risico)inschatting van de situatie tevens enige informatie heeft verschaft over klager. Het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat de psychiater daarbij onvoldoende terughoudendheid heeft betracht in die zin dat hij meer gegevens (over klager) heeft verstrekt dan noodzakelijk.

Waar klager erover klaagt dat de psychiater onjuiste informatie aan BJZ heeft verstrekt zonder het dossier van klager te kennen en zonder te onderzoeken of die informatie juist was, treft deze klacht geen doel. De informatie die de psychiater aan BJZ over klager heeft verstrekt, was hem, zoals de psychiater ter zitting in beroep heeft verklaard ofwel bekend vanuit zijn eigen behandelrelatie met klagers echtgenote, ofwel vanuit het multidisciplinaire forensische ACT-team. Voorts is aannemelijk dat de psychiater in het gesprek met BJZ de nodige terughoudendheid heeft betracht door in dat gesprek uitdrukkelijk aan te geven dat hij het dossier van klager niet kende en hij niet de behandelaar van klager was. In dit verband overweegt het Centraal Tuchtcollege nog dat de me dedeling van de psychiater aan BJZ dat klager bekend was met PDD-NOS, niet betekent dat de psychiater daarmee aan BJZ heeft aangegeven deze diagnose zelf bij klager te hebben gesteld.

4.9 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater bij het telefonisch contact met BJZ in het kader van de bemoeizorg voor de echtgenote van klager een voldoende zorgvuldige afweging heeft gemaakt met betrekking tot de uit te wisselen informatie en dat de verstrekte informatie op dat moment relevant, adequaat en proportioneel was. Dit betekent dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.10 Het voorgaande betekent dat het beroep van de psychiater slaagt en dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal de beslissing dan ook vernietigen en opnieuw rechtdoende de klacht alsnog ongegrond verklaren.

4.11 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal op de voet van art. 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en op na te melden wijze publicatie worden gelast van deze beslissing.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende;

verklaart de klacht alsnog ongegrond;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en De Psychiater, met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. B.W. Topman en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.