ECLI:NL:TGZCTG:2014:132 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.009

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:132
Datum uitspraak: 15-04-2014
Datum publicatie: 22-04-2014
Zaaknummer(s): c2013.009
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De tandarts delegeert voorbehouden handelingen aan assistente, zoals het geven van verdovende injecties en het vullen van uitgeboorde gaatjes. Klaagster verwijt tandarts dat hij zich onvoldoende heeft bemoeid met de behandeling en die, zonder dat aan klaagster toestemming is gevraagd, nagenoeg geheel heeft overgelaten aan de assistente, waardoor ernstige pijn, letsel, overlast en emotionele schade is ontstaan. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de assistente van de tandarts v oor de injecties extern is opgeleid en bekwaam wordt geacht. In zoverre is de klacht ongegrond. Voor het vullen is de assistente slechts intern opgeleid zonder extern toezicht en wordt zij niet bekwaam geacht, ook al omdat het in casu niet om kleine restauraties ging. In zoverre is de klacht gegrond. De klacht is ook gegrond voor wat betreft de ontoereikende informatie aan en de ontbrekende toestemming van de patiënt met betrekking tot de verrichtingen van de assistente. Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt de tandarts en gelast publicatie van de beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat informed consent van klaagster ten aanzien van de door de assistente van de tandarts verrichte handelingen ontbreekt en dat de assistente met het aanbrengen van drie drievlaksvullingen bij klaagster heeft gehandeld buiten de op de website van de tandarts gepubliceerde bevoegdheid van de assistente. Het beroep wordt verworpen. 

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.009 van:

A., tandarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste instantie, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht,

tegen

C., wonende te D., verweerster, appellante in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. W.J. Boer, advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 20 september 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

22 november 2012, onder nummer 250/2011, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de tandarts een waarschuwing opgelegd. Tevens heeft dat College bepaald dat de beslissing gepubliceerd dient te worden als deze onherroepelijk is geworden. De tandarts  is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 januari 2014, waar zijn verschenen de tandarts, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong, en de vader van klaagster, bijgestaan door mr. W.J. Boer. Klaagster is niet verschenen. Mr. E.J.C. de Jong heeft de standpunten van de tandarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1.      Klaagster, geboren op 25 juli 1993, was van jongs af aan patiënt in de tandartspraktijk waar verweerder werkzaam is. Op 5 juli 2011 is periodiek preventief onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan werd een behandelplan opgesteld, inhoudende onder meer drie eenvlaksvullingen, in de 36, de 46 en de 47.

2.2.      Op woensdag 20 juli 2011 zijn bij klaagster onder verdoving in de 36, de 46 en de 47 vullingen aangebracht, die op de behandelkaart zijn aangeduid als drievlaksvullingen.

Tevens is klaagster geadviseerd naar de kaakchirurg te gaan voor een extractie indien zij last bleef houden van een pericoronitis bij een verstandskies (de 48) welke werd gespoeld met H2O2. Een deel van de behandeling, waaronder in elk geval de verdoving, het aanbrengen van de composietvullingen en de reiniging met H2O2, is uitgevoerd door een assistente, E. (hierna: de assistente).

2.3.      Op zaterdag 23 juli 2011 is klaagster die veel last had van napijn en een opgetreden zwelling, naar de dienstdoende tandarts F. gegaan, die een antibioticum en pijnstillers voorschreef in verband met een pericoronitis. Op 25 juli 2011 heeft de vader van klaagster telefonisch contact gehad met de assistente en deze op haar beurt met klaagster; klaagster en haar vader hebben zich bij die gelegenheid beklaagd over de behandeling.

2.4.      Op 1 augustus 2011 zijn bij klaagster door de kaakchirurg twee verstandskiezen getrokken. Bij brief van 25 augustus 2011 heeft klaagster zich, samen met haar vader, bij verweerder beklaagd over de behandeling, om een schade-vergoeding gevraagd en de behandelovereenkomst van klaagster en haar broer met de praktijk opgezegd. Verweerder heeft hierop, eveneens schriftelijk, gereageerd. Klaagster heeft zich onder verdere behandeling gesteld van tandarts F..

2.5.      De assistente heeft haar opleiding tot tandartsassistente genoten in de jaren 2002 tot 2004. Sinds 2006 is zij fulltime werkzaam bij verweerder. In 2007 is zij opgeleid bij de Academie Tandartsenpraktijk te G. voor het examen Lokale anesthesie dat zij op 29 november 2007 met goed gevolg heeft afgelegd. De examenonderdelen waren:

–                 werking lokaal anestheticum

–                 anatomie nervus trigeminus

–                         uitvoering lokale anesthesie

- oppervlakte anesthesie

- infiltratie anesthesie

- geleidingsanesthesie (mandibulaire anesthesie)

–                 herkennen van lokale complicaties

–                 hygiëne en steriliteit

Sindsdien heeft zij dagelijks bij gemiddeld zes patiënten lokale anesthesie toegediend, steeds onder controle van verweerder.

2.6.      In 2009 bood verweerder de assistente aan haar een opleiding kleine restauraties te geven, welk aanbod zij heeft aanvaard. Daarbij ging het om het aanbrengen van eenvlaksvullingen. Dergelijke vullingen brengt zij sindsdien ongeveer eenmaal per dag aan. De opleiding was intern, door verweerder zelf, zonder extern toezicht.

2.7.      Op de website van de praktijk van verweerder wordt met betrekking tot de assistente vermeld:

“E. is bevoegd om tandsteen te verwijderen, anaesthesie te geven, foto's, afdrukken en sealents te maken. Zij is bevoegd om in samenwerking met onze tandartsen kleine restauraties te vervaardigen.

Tevens besteedt zij veel aandacht aan preventie bij patiënten.”

Met “kleine restauraties” worden bedoeld eenvlaksvullingen.

2.8.      Tot de gedingstukken behoort de ongedateerde tekst van drie protocollen geldend in de praktijk van verweerder, luidend:

a. “Protocol anaesthesie door assistente:

–       Tandarts neemt anamnese af en vraagt toestemming aan patiënt voor het delegeren van de anaesthesie.

–       Assistente vraagt toestemming aan de patiënt voor het geven van de anaesthesie.

–       Assistente geeft op aanwijzing van de tandarts anaesthesie.

–       Assistente test de werking van de anaesthesie.

–       Assistente rapporteert naar de tandarts.”

b. “Protocol restaureren door assistente

–       Tandarts vraagt toestemming aan patiënt samen met de assistente voor behandeling.

–       Tandarts prepareert de caviteit en legt het werkterrein droog. Ook wordt eventueel een matrixband aangebracht door de tandarts. Vervolgens wordt er geëtst door de tandarts.

–       De assistente restaureert de caviteit op aanwijzing van de tandarts volgens het

restauratieprotocol.

–       De assistente rapport naar de tandarts voor eindinspectie.”

c. “Protocol restaureren

–       Prepareren (door tandarts)

–       Bandje en wiggen aanbrengen (door tandarts)

–       Etsen 20% fosforzuur (door tandarts)                     15 seconden

–       Spoelen met meerfunctiespuit                                   10 seconden

–       Drogen met meerfunctiespuit                                                5 seconden

–       Aanbrengen van primer met kwastje                        20 seconden

–       Droogblazen van de primer                                      10 seconden

–       Aanbrengen dentinebonding en uitharden met lamp           20 seconden

–       Aanbrengen van de composiet in 2 of 3 lagen en uith.        20 seconden

–       Verwijderen van bandje en wig

–       Afwerken van de restauratie met arkansas steentje en soflex schijven”.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij zich onvoldoende heeft bemoeid met de behandeling en die, zonder dat aan klaagster toestemming is gevraagd, nagenoeg geheel heeft overgelaten aan de assistente, waardoor ernstige pijn, letsel, overlast en emotionele schade is ontstaan.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Hij stelt dat klaagster vanuit het verleden en op basis van informatie op de website van de praktijk kon weten dat een deel van de behandeling - en welk deel - door assistentes werd gedaan en dat dit ook in overleg met en met instemming van klaagster is gebeurd. De assistente was bevoegd en bekwaam om de verrichtingen uit te voeren. Ter zake van de verdoving heeft hij een certificaat lokale anesthesie uit 2007 overgelegd en ter zake van het vullen heeft hij aangevoerd dat de assistente hiertoe intern is opgeleid. Na afloop zijn de restauraties door hem gecontroleerd. De taakdelegatie is geregeld in een protocol. De klachten die klaagster naderhand had zijn vervelend, maar niet altijd te vermijden bij een behandeling als hier aan de orde.

5.DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.1.   Art. 36, eerste lid, Wet BIG luidt:

Tot het verrichten van heelkundige handelingen – waaronder worden verstaan handelingen, liggende op het gebied van de geneeskunst, waarbij de samenhang der lichaamsweefsels wordt verstoord en deze zich niet direct herstelt – zijn bevoegd:

a.               de artsen,

b.               de tandartsen,

c.               de verloskundigen,

doch de onder b en c genoemde personen uitsluitend voor zover het betreft handelingen, in de aanhef van dit lid bedoeld, die overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden gerekend tot hun gebied van deskundigheid.

5.1.2.   Art. 38 Wet BIG luidt:

Het is degene die zijn bevoegdheid tot het verrichten van een bij of krachtens de artikelen 36 en 37 omschreven handeling ontleent aan het bij of krachtens die artikelen bepaalde verboden aan een ander opdracht te geven tot het verrichten van die handeling, tenzij:

a.               in gevallen waarin zulks redelijkerwijs nodig is aanwijzingen worden gegeven

omtrent het verrichten van de handeling en toezicht door de opdrachtgever op het verrichten van de handeling en de mogelijkheid tot tussenkomst van een zodanig persoon voldoende zijn verzekerd en

b.               hij redelijkerwijs mag aannemen dat degene aan wie de opdracht wordt            gegeven, in aanmerking genomen het onder a bepaalde, beschikt over de

            bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van de handeling.

5.2.      De handelingen waarom het te dezen gaat zijn het geven van verdovende injecties en het vullen van uitgeboorde gaatjes in drie kiezen. Wat betreft de injecties is het college met partijen van oordeel dat het gaat om zogenoemde voorbehouden handelingen, dat wil zeggen heelkundige handelingen als bedoeld in art. 36, eerste lid Wet BIG. Wat betreft het vullen stelt verweerder dat het niet gaat om een voorbehouden handeling omdat het boren (wel een voorbehouden handeling) moet worden onderscheiden van het vullen. Bij die stelling kan het college zich niet aansluiten omdat het vullen en het boren zozeer met elkaar zijn verbonden dat moet worden gesproken van één heelkundige handeling van restauratieve aard. Kort gezegd, vullen zonder boren laat zich niet denken.

5.3.      Art. 38 Wet BIG houdt een verbod in opdracht te geven door een opdrachtgever (de tandarts) aan een opdrachtnemer (de assistente) tot het verrichten van voorbehouden handelingen, tenzij wordt voldaan aan een aantal waarborgen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft deze waarborgen blijkens de Circulaire 2008-01-IGZ van 11 februari 2008, genaamd ’Taakherschikking in de tandheelkundige praktijk en het uitvoeren van voorbehouden handelingen door niet-tandartsen’ met de navolgende eisen geconcretiseerd:

1.                Opdrachtgever (tandarts) dient zich te overtuigen van bekwaamheid van

 opdrachtnemer.

2.               Opleiding door uitsluitend de opdrachtgever (tandarts) is alleen acceptabel

indien er toezicht door derden (professionals in het opleidingscircuit) op de opleiding is.

3.               De opdrachtgever (tandarts) geeft opdracht per patiënt en indien nodig

aanwijzingen en evalueert de uitvoering; de opdrachtbeschrijving wordt schriftelijk vastgelegd in een protocol.

4.               De opdrachtgever (tandarts) is fysiek in de praktijk aanwezig voor overleg,

advies en de mogelijkheid van tussenkomst; telefonische bereikbaarheid of bereikbaarheid op afstand is niet voldoende.

5.               De opdrachtnemer moet zich redelijkerwijs bekwaam achten.

6.               De opdrachtnemer informeert de patiënt dat hij de voorbehouden handeling

uitvoert in opdracht van de tandarts en vraagt de patiënt toestemming voor deze behandeling.

Weliswaar heeft de Inspectie aan deze circulaire een geldigheidsduur van twee jaar

toegekend, maar nu het gaat om een concretisering van het geldende recht, acht het college de gegeven opsomming nog steeds van kracht en zal het de gegeven en uitgevoerde opdrachten daaraan toetsen.

5.4.      Wat betreft de bekwaamheid van de assistente tot het geven van lokale anesthesie (verdovende injecties) is het college van oordeel dat zij zich daartoe redelijkerwijs bekwaam kon achten (eis 5) en dat verweerder van die bekwaamheid overtuigd kon zijn (eis 1).

Opleiding en praktijkervaring voldoen aan de norm. Voor zover daarover wordt geklaagd, is de klacht ongegrond.

5.5.      Dat is anders wat betreft de bekwaamheid van de assistente tot het vullen van de onderhavige door verweerder uitgeboorde gaatjes. Vooreerst is niet voldaan aan de eis van toezicht door derden op de haar door verweerder gegeven opleiding (eis 2). Dat toezicht ontbrak immers. Voorts strekte die opleiding slechts tot het aanbrengen van eenvlaksvullingen. Blijkens de behandelkaart die een waarheidsgetrouwe weergave dient te behelzen van de gedane verrichtingen, waarop het college moet afgaan, zijn evenwel drievlaksvullingen aangebracht. Dat zijn, anders dan op de website van de praktijk van verweerder kennelijk wordt aangenomen, geen kleine restauraties. Verweerder had de assistente daartoe dan ook geen opdracht mogen geven en de assistente had die opdracht niet mogen aanvaarden. Zo te dezen al is voldaan aan eis 1, aan eis 5 is niet voldaan. Voor zover over een en ander wordt geklaagd, is de klacht gegrond.

5.6.      Wat betreft de kwaliteit van de verrichtingen is niet aannemelijk geworden dat deze onder de maat was. Daaraan doet niet af dat klaagster, zoals zij stelt, na de behandeling door verweerder veel pijn heeft gehad, aangezien zulks nu eenmaal niet altijd valt te voorkomen. Evenmin is aannemelijk geworden dat de door de assistente gegeven anesthesie de oorzaak is geweest van de ontsteking aan de verstandskies. Veeleer moet worden aangenomen dat sprake is geweest van een vervelende samenloop van omstandigheden waarvoor verweerder geen blaam treft. In zoverre is de klacht ongegrond. Dat geldt ook voor zover over te hoge vullingen wordt geklaagd. Zo daarvan al sprake was - het college heeft dat niet kunnen vaststellen - kan daarover niet met vrucht worden geklaagd omdat klaagster verweerder niet in de gelegenheid heeft gesteld aan die te hoge vullingen iets te doen.

5.7.      Klaagster stelt dat verweerder aan het begin en het eind van de behandeling even aanwezig is geweest maar zich niet met de behandeling heeft bemoeid en deze geheel, dus inclusief verdoven, boren en vullen aan de assistente heeft overgelaten. Die stelling heeft zij niet aannemelijk kunnen maken. Vooreerst is er geen spoor van bewijs dat niet verweerder maar de assistente heeft geboord. Integendeel, de assistente heeft ter zitting onder ede verklaard dat zij niet heeft geboord, dat zij dat helemaal niet mag doen en dat zij weliswaar thans een externe opleiding volgt waarin zij leert te boren maar dat het geenszins de bedoeling is dat zij die vaardigheid in praktijk zal brengen. Verder is ter zitting door verweerder en assistente op geloofwaardige wijze uiteengezet dat verweerder zich tijdens de werkzaamheden van de assistente in een aangrenzend vertrek bevond, dat dit vertrek een open verbinding heeft met de behandelkamer en dat hij bezig was met het bekijken van röntgenfoto’s en op afroep beschikbaar was. Het college moet aannemen dat klaagster zich hier vergist. In zoverre faalt de klacht.

5.8.      Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of tandarts en

assistente klaagster adequaat hebben geïnformeerd over de door de assistente te verrichten handelingen en of zij aan klaagster daarvoor toestemming hebben gevraagd (eis 6). Klaagster stelt dat het een noch het ander is gebeurd, terwijl verweerder betoogt dat zulks wel het geval is. Het college kan niet vaststellen wie gelijk heeft en dat keert zich tegen verweerder. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt immers mee dat hij aannemelijk dient te maken dat hij klaagster heeft ingelicht over de door de assistente te verrichten handelingen (verdoven en vullen) en dat zowel hijzelf als de assistente daarvoor de toestemming van klaagster hebben gevraagd en gekregen. Daarin is hij niet geslaagd. Hooguit kan worden vastgesteld dat een mededeling aan klaagster is gedaan dat de assistente de kiezen gaat vullen en dat is niet voldoende. Een verwijzing naar een handelwijze in het verleden en naar de website van de praktijk is evenmin voldoende. Weliswaar heeft verweerder de onder 2.8 weergegeven protocollen in het geding gebracht, maar nu die protocollen niet zijn gedateerd, kan niet worden vastgesteld wanneer zij zijn opgemaakt. Daarom kan niet ervan worden uitgegaan dat zij zijn nageleefd. In dit verband verdient opmerking dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt welke procedure is gevolgd en of toestemming voor de behandeling is gevraagd. Overigens heeft de assistente ter zitting verklaard dat zij, anders dan is voorgeschreven, niet om toestemming heeft gevraagd en dat zij dat wel had moeten doen maar ervan uitging dat verweerder dat al had gedaan. Voor zover over het ontbreken van inlichtingen en toestemming wordt geklaagd, is de klacht gegrond.

5.9.      De klacht is gelet de hiervoor onder 5.5 en 5.8 beschreven tekortkomingen gedeeltelijk gegrond. Delegatie van voorbehouden handelingen aan een onbevoegde is terecht met strikte waarborgen omgeven. Een opdrachtgever dient zich daaraan nauwgezet te houden. Verweerder heeft dat niet gedaan en dat valt hem in tuchtrechtelijk opzicht te verwijten. Ter zitting heeft verweerder gemeld geschrokken te zijn van de onderhavige tuchtzaak, zijn tekortkomingen in te zien en maatregelen te treffen ter voorkoming van herhaling. Een waarschuwing is passend en geboden. Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing worden gepubliceerd in de Staatscourant en ter bekendmaking worden aangeboden aan het Nederlands Tandartsenblad.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

         Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       De tandarts heeft onder aanvoering van een vijftal grieven hoger beroep ingesteld. Hij beoogt daarmee de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. De tandarts heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot ongegrondverklaring van de klacht.

4.2.      Klaagster heeft verweer gevoerd en zij heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep van de tandarts.

4.3.      De vijf grieven van de tandarts lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ter beantwoording ligt de vraag voor of de tandarts en de assistente klaagster adequaat hebben geïnformeerd over de door de assistente te verrichten handelingen en of zij klaagster daarvoor om toestemming hebben gevraagd (informed consent) en voorts de vraag of de assistente bevoegd was de betreffende vullingen bij klaagster te leggen.

Informed consent

4.4.      Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de tandarts klaagster adequaat heeft geïnformeerd over de door de assistente te verrichten handelingen en of klaagster daarvoor om toestemming is gevraagd. Klaagster stelt dat zulks niet het geval is, terwijl de tandarts het tegendeel beweert. De tandarts heeft zijn standpunt dienaangaande niet kunnen staven met aantekeningen op de patiëntenkaart van klaagster, noch heeft hij dit standpunt anderszins aannemelijk kunnen maken. Dat de tandarts mondeling afspraken met klaagster heeft gemaakt, zoals hij ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft verklaard, is, met het oog op de ingevolge artikel 7:448 Burgerlijk Wetboek op de tandarts rustende informatieplicht, niet voldoende. Een verwijzing naar een handelwijze in het verleden is evenmin voldoende. Informed consent van klaagster is niet schriftelijk vastgelegd en dat valt de tandarts aan te rekenen.

Bevoegdheid assistente

4.5.      Bij de beoordeling van de vraag of de assistente bevoegd was de betreffende drievlaksvullingen aan te brengen neemt het Centraal Tuchtcollege als uitgangspunt dat de tandarts de drie vullingen die op 20 juli 2011 bij klaagster zijn aangebracht als drievlaksvullingen heeft gedeclareerd. Op de patiëntenkaart van klaagster is immers vermeld dat op 20 juli 2011 na verdoving drievlaksvullingen zijn aangebracht in respectievelijk de elementen 4.7., 4.6., en 3.6. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de tandarts niet betwist dat hij de drie vullingen als drievlaksvullingen heeft gedeclareerd. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de assistente deze vullingen heeft aangebracht.

4.6.      De tandarts heeft in hoger beroep de weergave van de feiten en omstandigheden onder rechtsoverweging 2.7. van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, inhoudende dat op de website van de tandarts is vermeld dat de assistente in samenwerking met de tandarts bevoegd is kleine restauraties te vervaardigen en dat met kleine restauraties eenvlaksvullingen worden bedoeld, niet althans niet gemotiveerd betwist. De tandarts heeft ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege weliswaar aangevoerd dat op de website van zijn praktijk is vermeld dat de assistente in samenwerking met de tandarts bevoegd is kleine en grote restauraties uit te voeren, doch hij heeft hierbij niet uitdrukkelijk vermeld dat de weergave onder rechtsoverweging 2.7. in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onjuist is. Derhalve gaat het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van dit specifieke klachtonderdeel uit van de feiten en omstandigheden zoals vermeld onder 2.7. van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.  

4.7.      Het aanbrengen van een drievlaksvulling is geen kleine restauratie. De assistente is op basis van de informatie op de website van de praktijk van de tandarts alleen bevoegd om in samenwerking met de tandarts kleine restauraties te verrichten. Met het aanbrengen van drie drievlaksvullingen bij klaagster heeft de assistente in strijd met de op de website vermelde informatie en derhalve onbevoegd gehandeld. Hiervoor valt de tandarts een tuchtrechtelijk verwijt te maken, nu de assistente al dan niet in zijn opdracht, maar in elk geval onder zijn verantwoordelijkheid de betreffende vullingen bij klaagster heeft aangebracht.

4.8.      De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de grieven van de tandarts geen doel treffen en dat het beroep dient te worden verworpen.

4.9.      Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal publicatie van deze beslissing worden gelast op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Nederlands Tandartsenblad, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Tijdschrift voor Gezondheidszorg met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Fokke en prof. dr. A. Vissink, leden- beroepsgenoten, en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2014.                 Voorzitter   w.g.                     Secretaris w.g.