ECLI:NL:TGZCTG:2014:102 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.104
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2014:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-03-2014 |
Datum publicatie: | 13-03-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.104 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de arts dat 1) hij door het opmaken, ondertekenen en opsturen van verlengingsadviezen d.d. 15-10-2007 en 15-10-2009 aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, terwijl hij klager niet kent, niet gezien of gesproken heeft en zeker niet onderzocht heeft een arts onwaardig gedrag heeft vertoond en onverantwoord heeft gehandeld 2) hij door het opmaken, ondertekenen en opsturen van voornoemde verlengingsadviezen, terwijl deze onjuiste en foutieve informatie bevatten een arts onwaardig gedrag heeft vertoond 3) hij door het verstrekken van onjuiste en zelfs foutieve informatie als onafhankelijke medisch adviseur aan de rechtbank te Zutphen het vertrouwen van de rechter en klager heeft geschaad. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het principaal hoger beroep en verwerpt het incidenteel hoger beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.104 van:
A., verblijvende te B., appellant in principaal beroep,
verweerder in incidenteel beroep, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: drs. K.P. Koers te Uelsen (Duitsland),
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
appellant in incidenteel beroep, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, als jurist verbonden aan de stichting DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft bij brief van 14 juli 2011, ingekomen op 1 augustus 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 11 december 2012, onder kenmerk 2011-151a heeft dat College de klacht in raadkamer als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep, tevens incidenteel beroepschrift, ingediend. Klager heeft een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
De zaken zijn in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nummer C2013.105 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 december 2013, waar zijn verschenen de gemachtigde (tevens vader) van klager, vergezeld van zijn echtgenote en de psychiater, bijgestaan door mr. Leemans. Alle verschenen personen hebben het woord gevoerd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klager, geboren 1978, is van 18 december 2007 tot 6 juni 2011 opgenomen geweest in E. (hierna te noemen: de inrichting), nadat hem bij vonnis van de rechtbank van 30 november 2005 aanvankelijk TBS met voorwaarden en bij vonnis van de rechtbank van 13 oktober 2006 TBS met dwangverpleging is opgelegd.
2.2 De arts is sinds 1990 geregistreerd als psychiater en psychotherapeut en is sinds 1 januari 2000 bestuurder, respectievelijk hoofd van de inrichting.
2.3 Het verlengingsadvies van 15 oktober 2007 met daarbij gevoegd het straf- en persoonsdossier, waarin - in afwachting van de opname van klager in de inrichting - is geadviseerd tot verlenging (met twee jaar) van de maatregel TBS met dwangverpleging, is door de arts in zijn hoedanigheid van hoofd van de inrichting ondertekend, mede-ondertekend door een psychiater, hoofd behandeling, en aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie (destijds: Ministerie van Justitie) verzonden.
2.4 Het verlengingsadvies van 15 oktober 2009, met daarbij gevoegd het straf- en persoonsdossier en wettelijke aantekeningen 2008: kwartaal 1 tot en met 4, alsook 2009: kwartaal 1 en 2, en steunend op dezelfde feiten als in 2007, is eveneens ondertekend door de arts als hoofd van de inrichting, mede-ondertekend door het hoofd behandeling en het hoofd risicomanagement & behandeling, en aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie (destijds: Ministerie van Justitie) verzonden.
2.5 Mede op basis van het verlengingsadvies van 15 oktober 2009 en de vordering van de officier van justitie is de aan klager opgelegde maatregel door de rechtbank bij vonnis van 11 december 2009 met twee jaar verlengd (tot 15 december 2011).
2.6 In december 2010 en februari 2011 hebben de ouders van klager (gemachtigde is de vader van klager) bij brief vragen gesteld over en bezwaar gemaakt tegen de inhoud van behandelplannen, wettelijke aantekeningen en de verlengingsadviezen.
Bij brief van 14 maart 2011 heeft het hoofd risicomanagement & behandeling van de afdeling F. en G. hierop uitvoerig gereageerd en onder meer bericht dat enkele (feitelijke) onjuistheden in de (komende) stukken zullen worden gecorrigeerd.
2.7 Bij brief van 30 mei 2011 heeft de arts desgevraagd een voorlopig verlengingsadvies van de aan klager opgelegde maatregel ondertekend, mede-ondertekend door de behandelend psychiater en het hoofd risicomanagement en behandeling, en aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzonden. Het hoofd risicomanagement en behandeling heeft in een brief van dezelfde datum de eerder verstrekte informatie gecorrigeerd zoals was aangekondigd aan de ouders van klager bij brief van 14 maart 2011 van de behandelend psychiater.
3. De klacht
Klager verwijt de arts dat
1. hij door het opmaken, ondertekenen en opsturen van verlengingsadviezen d.d.
15-10-2007 en 15-10-2009 aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, terwijl hij
klager niet kent, niet gezien of gesproken heeft en zeker niet onderzocht heeft een arts onwaardig gedrag heeft vertoond en onverantwoord heeft gehandeld;
2. hij door het opmaken, ondertekenen en opsturen van voornoemde verlengingsadviezen, terwijl deze onjuiste en foutieve informatie bevatten een arts onwaardig gedrag heeft vertoond;
3. hij door het verstrekken van onjuiste en zelfs foutieve informatie als onafhankelijke medisch adviseur aan de rechtbank te H. het vertrouwen van de rechter en klager heeft geschaad.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Een arts in een bestuurlijke of leidinggevende functie, zoals die waarvan in dit geval sprake is, kan voor handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (artikel 47, lid 1, sub b wet BIG, tweede tuchtnorm) tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn, mits het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Klager kan derhalve in zijn klacht worden ontvangen.
5.2 Voor wat betreft klachtonderdeel 1 overweegt het College als volgt. De procedure voor zowel het opleggen van TBS als die om de maatregel te verlengen, is met de nodige waarborgen omkleed. Voor de situatie waarop de onderhavige klacht betrekking heeft is in dit verband van betekenis artikel 509o Wetboek van Strafvordering (WvSv) en artikel 46 Reglement verpleging ter beschikking gestelden.
In artikel 509o WvSv wordt onder meer bepaald dat een vordering tot verlenging van de TBS-maatregel wordt vergezeld van een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van het hoofd van de inrichting, alsmede een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de ter beschikking gestelde. Ingevolge artikel 46, derde lid van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden dient, indien het hoofd van de inrichting niet zelf psychiater is, bij het verlengingsadvies als bedoeld in artikel 509o WvSv tevens te worden overgelegd het advies van een aan de inrichting verbonden psychiater. Uit de overgelegde kopieën van de verlengingsadviezen uit 2007 en 2009 blijkt dat deze zijn ondertekend door de arts in zijn hoedanigheid van hoofd van de inrichting en zijn mede-ondertekend door een psychiater (hoofd behandeling), respectievelijk een psychiater en een arts, beiden hoofd risicomanagement en behandeling. De arts heeft klager weliswaar niet gezien, gesproken of onderzocht, maar heeft toegelicht dat hij voorafgaand aan ondertekening zich ervan heeft vergewist dat de mede-ondertekenende psychiaters, respectievelijk arts bij de behandeling en het aan het verlengingsadvies ten grondslag liggende onderzoek van klager betrokken zijn geweest. Aldus heeft de arts naar het oordeel van het College zijn taak als hoofd van de inrichting naar behoren uitgevoerd en is er geen sprake van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dan wel nalaten van de arts. Klachtonderdeel 1 moet dan ook als ongegrond worden afgewezen.
5.3 De klachtonderdelen 2 en 3 betreffen het verstrekken van onjuiste en foutieve informatie en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. De ouders van klager hebben hierover veelvuldig gecorrespondeerd met de behandelend psychiater van klager alsook de arts. De arts heeft toegelicht dat het verlengingsadvies niet door hem is opgesteld maar door de psychiaters, die betrokken waren bij de behandeling en het aan het verlengingsadvies ten grondslag liggende onderzoek van klager. Het College is van oordeel dat de arts als hoofd van de inrichting op de inhoud van het advies van de psychiaters heeft mogen afgaan. Hij heeft, toen de ouders van klager hun klachten uitten, erop toegezien dat hetgeen de ouders van klager als fout of onjuist hebben gemeld is onderzocht en dat daar waar nodig correcties zijn aangebracht dan wel bij gebrek aan zulke evidentie dit beargumenteerd is weerlegd. Niet alleen het verlengingsadvies van 30 mei 2011 is aangepast. Ook is een rectificatie door het hoofd risicomanagement en behandeling naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie gestuurd. De arts heeft aldus gedaan wat van hem als hoofd van de inrichting mocht en kon worden verwacht. Het College begrijpt dat de door klagers ouders opgemerkte fouten voor klager van importantie zijn, maar er zijn geen aanwijzingen dat deze effect hebben gehad op de conclusies van de verlengingsadviezen. Er kan derhalve niet worden gezegd dat de arts onwaardig gedrag heeft vertoond dan wel het vertrouwen van de rechter en klager heeft geschaad. De klachtonderdelen 2 en 3 worden dan ook ongegrond geacht.
5.4 De slotsom is dat de klacht in al zijn onderdelen zonder nader onderzoek in raadkamer als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg.
4. Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
4.1 Klager heeft in het principaal hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De psychiater heeft in het principaal hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en niet-ontvankelijkverklaring van klager in zijn klacht.
4.2 Het Centraal Tuchtcollege zal het incidenteel beroep als het meest verstrekkende beroep als eerst behandelen. Vooropgesteld wordt dat de tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 van de wet BIG niet alleen betreffen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is het de bedoeling van de wetgever geweest dat ook dit laatste handelen tot een tuchtrechtelijke veroordeling zou kunnen leiden, mits het handelen van de BIG-geregistreerde voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II, 1985-1986, 19522, nr. 3, p. 75-76 en nr. 7, p. 97-98). Zie in gelijke zin de brief van de Minister van VWS van 17 november 2008 over de voornemens tot modernisering van het wettelijk tuchtrecht in de wet BIG (Kamerstukken II, 2008/2009, 31700 XVI, nr. 89, p. 10).
4.3 Het handelen van de psychiater waarover wordt geklaagd voldoet naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege aan de voorwaarden om van tuchtrechtelijk toetsbaar handelen te spreken in de zin van de hiervoor in 4.2 bedoelde tweede tuchtnorm. Dit leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege klager terecht ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht zodat het incidenteel hoger beroep moet worden verworpen.
4.4 De behandeling van de zaak in het principaal hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het principaal beroep eveneens moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het principaal beroep;
verwerpt het incidenteel beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en prof. dr. P.P.G. Hodiamont,
leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 13 maart 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.