ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2646 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.407
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:YG2646 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2013 |
Datum publicatie: | 14-02-2013 |
Zaaknummer(s): | c2011.407 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager is op verdenking van een rectumcarcinoom doorverwezen naar het ziekenhuis waar hij door verweerder, chirurg, is geopereerd. Na de operatie treden complicaties op.Klager verwijt verweerder dat: 1. Hij voorafgaand aan de eerste operatieve ingreep geen contact heeft gehad met klager; 2. Hij tegen de uitdrukkelijke twijfels van klager in het ontlastende stoma negen dagen na de operatie heeft opgeheven; 3. Hij de situatie niet beheerste, hij onvoldoende ervaren was en niet in staat bleek omweloverwogen de vervolgstappen in het behandeltraject te nemen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht op al haar onderdelen af. Klager komt onder aanvoering van twee grieven in beroep bij het Centraal Tuchtcollege. De grieven treffen geen doel en het beroep wordt derhalve verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.407 van:
A., wonende te B./C., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
D., chirurg, wonende te C., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, als jurist werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.
1. Verloop van de procedure
A. (hierna klager) heeft op 15 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te
’s-Gravenhage tegen D. (hierna de arts) een klacht ingediend. Bij beslissing van
1 november 2011 , onder nummer 2010-178a, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 november 2012, waar zijn verschenen klager en de arts. De arts werd bijgestaan door mr. M.H.M. Mook.
Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1.1 De arts is als chirurg werkzaam in het E.-ziekenhuis te C., verder te noemen het ziekenhuis.
2.1.2 Klager, geboren op 11 november 1943, wordt op verdenking van een rectumcarcinoom voor nadere diagnostiek door zijn huisarts naar het ziekenhuis verwezen. Aldaar wordt op 31 januari 2007 deze diagnose bevestigd en aanvullend onderzoek verricht.
2.1.3 De arts brengt op 9 februari 2007 de casus van klager in, in de gecombineerde interne-chirurgische overdracht van het ziekenhuis. Besloten wordt klager te opereren na voorafgaande behandeling met radiotherapie.
2.1.4 Op 13 februari 2007 volgt een poliklinisch consult bij F., chirurg en collega van de arts. Tijdens dit consult wordt informatie en uitleg gegeven over de operatie en de mogelijke risico’s en complicaties die deze ingreep met zich mee kan brengen.
2.1.5 Op 27 maart 2007 wordt klager geopereerd middels een laparoscopische low anterior resectie met het gelijktijdig aanleggen van een tijdelijk dubbelloops ileostoma. Het operatieteam bestaat uit de arts, F. voornoemd en een arts-assistent chirurgie.
2.1.6 Het postoperatief beloop is gecompliceerd en leidt tot een ileus. In verband met een slecht functionerend ileostoma wordt op 4 april 2007 door de arts na overleg met zijn collega’s besloten het stoma voortijdig op te heffen.
2.1.7 Van 17 april tot en met 2 mei 2007 wordt klager opgenomen in het ziekenhuis in verband met ernstige pijnklachten in de sacrale regio. De CT-scan van
20 april 2007 wijst uit dat er sprake is van een naadlekkage bij de “side to end anastomose” vanuit de blinde stomp naar een presacrale holte. Een presacraal abces is spontaan gedraineerd. De arts legt bij klager opnieuw een stoma aan. Ondanks dit nieuwe beschermende stoma persisteert het abces. Hieruit heeft klager tot driemaal toe een heftige bloeding. Op 27 juni 2007 wordt klager opnieuw opgenomen in het ziekenhuis waarna op 29 juni 2007 een spoedoperatie wordt verricht ter behandeling van de persisterende bloeding.
2.1.8 De arts besluit de naad te ontkoppelen, het ileostoma wordt opgeheven en een definitief eindstandig colostoma wordt aangelegd. Tevens wordt een omentumplastiek verricht ter opvulling van de abcesholte. De rectumstomp blijft in situ.
Op 12 juli 2007 wordt klager ontslagen uit het ziekenhuis. Nadien bezoekt klager nog frequent de polikliniek chirurgie.
2.1.9 Ruim een jaar later, in september 2008, wordt klager weer opgenomen in het ziekenhuis in verband met recidiverende uitvloed via de rectumstomp. Op
30 september wordt de anusstomp operatief beoordeeld en weefsel voor pathologisch onderzoek afgenomen. Op 8 oktober wordt klager uit het ziekenhuis ontslagen.
2.1.10 In de daarop volgende periode vindt wederom chirurgisch overleg plaats over de casus van klager waarin ook het oordeel een plastisch chirurg wordt betrokken. In december 2008 bespreekt de arts de mogelijke behandelopties met klager.
2.1.11 De arts is gedurende de lange behandelperiode van klager (2007 tot en met 2009) de hoofdbehandelaar van klager. Het overgrote deel van de behandeling wordt door de arts dan wel onder supervisie van de arts uitgevoerd.
2.1.12 In 2009 gaat klager op zijn verzoek voor een second opinion naar het G. te C..
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:
1. de arts voorafgaand aan de eerste operatieve ingreep geen contact heeft gehad met klager;
2. de arts tegen de uitdrukkelijke twijfels van klager in het ontlastende stoma negen dagen na de operatie heeft opgeheven;
3. de arts de situatie niet beheerste, hij onvoldoende ervaren was en niet in staat bleek om weloverwogen de vervolgstappen in het behandeltraject te nemen.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Allereerst gaat het College in op het onderdeel van de klacht dat de arts voorafgaand aan de eerste operatie geen contact heeft gehad met klager.
In het ziekenhuis is het regel dat laparoscopische endeldarmoperaties in teamverband worden verricht waarbij elk teamlid een eigen rol vervult. Voor een consult voorgesprek worden patiënten willekeurig ingedeeld bij één van de teamleden die deel uitmaken van de chirurgische staf die specifiek dit soort ingrepen verricht. In het voorgesprek bespreekt desbetreffende arts de ingreep, de mogelijke risico’s en complicaties van de operatie en het feit dat deze ingreep door meerdere artsen wordt uitgevoerd. Zo ook in casu. Klager sprak voorafgaand aan de operatie uitgebreid met F. voornoemd die ook deel uitmaakte van het operatieteam dat op 27 maart 2007 de eerste operatie bij klager uitvoerde. In de decursus van de poliklinische status van 13 februari 2007 beschrijft F. dat zowel hij als de arts deel uitmaken van het operatieteam dat klager gaat opereren. Naar het oordeel van het College is dit voldoende aanwijzing voor het feit dat deze gang van zaken met klager besproken is. Daarenboven oordeelt het College dat het niet noodzakelijk is dat ieder lid van het operatieteam voorafgaand aan de operatie uitgebreid met klager spreekt.
Het verwijt van klager dat de arts geen contact heeft gehad voorafgaand aan de ingreep kan overigens nu klager in repliek beschrijft dat de arts hem een hand heeft gegeven en zich heeft voorgesteld in de operatiekamer alleen al om die reden geen stand houden. Verondersteld mag worden dat een kennismaking in deze locatie inhoudt dat de arts deel uitmaakt van het operatieteam. Aldus kan naar het oordeel van het College de arts geen verwijt worden gemaakt op dit punt.
5.2 Naar aanleiding van een buikoverzicht foto die ruim een week na de ingreep uitgezette dunne darmlissen liet zien, een beeld passend bij een ileus, vond beoordeling en overleg plaats tussen de arts en zijn collega’s. Zij veronderstelden dat er bij klager sprake was van een obstructie in de dunne darm boven het stoma die mogelijk was ontstaan door draaiing van de aanvoerende dunne darmlis. Daarbij paste ook de sinds enkele dagen afwezige productie van het stoma. Er was op dat moment geen aanwijzing voor een naadlekkage.
Op basis van voornoemde bevindingen is het naar het oordeel van het College te rechtvaardigen dat de arts het stoma vroegtijdig heeft opgeheven met als doel het op gang brengen van de darmfunctie van klager. Dat twee weken na het herstel van de continuïteit van de darm alsnog een naadlekkage blijkt te zijn opgetreden valt te betreuren maar kan de arts niet worden verweten.
5.3 Het College realiseert zich dat het lange behandeltraject van klager in het ziekenhuis van januari 2007- januari 2009 een grote belasting en teleurstelling heeft betekend voor klager en zijn echtgenote. Echter, het College ziet zich gesteld voor de vraag of de arts gedurende dit lange behandeltraject deskundig en adequaat is opgetreden en de juiste keuzes heeft gemaakt met betrekking tot het in te zetten beleid.
In de dupliek brengt de arts op duidelijke wijze naar voren dat hij als geen ander kennis heeft van de operatietechniek en de mogelijke complicaties en behandelopties bij patiënten met een aandoening gelijk aan die van klager. Immers, de arts heeft als lid van een auditteam samen met drie collega-chirurgen, allen expert op het gebied van de colorectale chirurgie, gedurende lange tijd diverse ziekenhuizen bezocht om de mogelijke complicaties die voortkomen uit deze vorm van oncologische chirurgie in kaart te brengen en te analyseren.
Als lid van het gespecialiseerde behandelteam en als hoofdbehandelaar van klager heeft de arts het uitermate gecompliceerde behandelproces van klager regelmatig besproken met collega-chirurgen en aanvullend expertise ingewonnen bij andere specialismen. Als voorbeeld wordt hier het betrekken van de vaatchirurg, de plastisch chirurg en de uroloog genoemd.
Het College is niet gebleken dat het door de arts ingestelde beleid onvoldoende beheersing en aanpak van het lange behandelproces, mede veroorzaakt door de preoperatieve radiatie die een vertraagde wondgenezing veroorzaakt, laat zien.
Het eindadvies voor de vervolgbehandeling in het ziekenhuis, dat werd verwoord in de brief van de plastisch chirurg, heeft klager niet afgewacht. Daarin wordt min of meer een zelfde behandelingsstrategie geadviseerd als door collega-specialist H.
uit het G. te C.. In het klaagschrift erkent klager dit ook.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1. Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Hieraan voegt het Centraal Tuchtcollege de volgende feiten toe:
3.2. Naar aanleiding van een op 3 april 2007 bij klager uitgevoerd röntgen-onderzoek rapporteert I., radioloog, op 5 april 2007 over klager:
“Staand en liggend buikoverzicht. Vele uitgezette dunne darmlissen en multiple
luchtvloeistofspiegels hierin. Het colon is opvallend. Er moet sprake zijn van een dunne darm ileus, mogelijk door obstructie in het distale ileumgedeelte. Geen vrij lucht. Verdere analyse gewenst. Dunne darmlissen hebben een diameter tot 5 cm! (…). U werd telefonisch op de hoogte gebracht. ”
3.3. Naar aanleiding van een op 9 mei 2007 van klager gemaakte CT-scan rapporteert J., radioloog, op 15 mei 2007:
“De gehele buik wordt gescand tijdens en direct na intraveneuze contrasttoediening. Toestand na low anterior resectie. Holte met gas gevuld presacraal. Bij vorige gelegenheid, 20/04/2007, was posterieur hiervan een met vocht gevulde ruimte zichtbaar, waarin gasbellen zichtbaar waren. Deze ruimte is thans verdwenen. Er moet sprake geweest zijn van een presacraal abces dat thans ontledigd is. In andere delen van de buik worden geen afwijkingen gevonden. Conclusie: geen recidief abces. Grote lege, met lucht gevulde, presacrale ruimte welke contact heeft met het rectum ter hoogte van de anastomose.”
3.4. Op 5 juni 2007 rapporteert K., radioloog, naar aanleiding van een op 1 juni 2007 gemaakte CT-scan van klager:
“Status na orale voorbereiding. Rectaal kon slechts een zeer geringe hoeveelheid contrast worden toegediend. De presacrale holte is slechts minimaal in grootte afgenomen. In de holte luchtvloeistofspiegel en geringe hoeveelheid contrastmiddel. Centraal in de buik zeer groot abces met hierin luchtvloeistofspiegel. Het abces heeft een transversale diameter van 14 cm. Caudaal zijn er enkele uitlopers van het abces. Stoma rechts. Beiderzijds spoortje pleuravocht. Verder wat forse lever. Kleine bijmilt. Geen vrij intra-abdominaal lucht. De rechter ureter loopt posterieur van het grote abces met geringe dilatatie van de proximale ureter en het rechter verzamelsysteem. Het grote abces werd gedraineerd.”
3.5. Op 11 december 2008 rapporteert L., plastisch chirurg, naar aanleiding van een bezoek van klager aan zijn polikliniek onder meer:
“(…)
De vraag is of de holte met behulp van bijvoorbeeld een gracilis lap geoblitereerd kan worden.
(…)
Het geheel is dermate ingewikkeld dat ik vooralsnog niets zou voelen voor een spierlap. Hierbij speelt een rol dat naar mijn gevoel onvoldoende inzichtelijk geworden is hoe de retentieholte precies loopt en of deze gevoed wordt door een hoger gelegen proces of darm. En ten tweede of er misschien een verbinding met de blaas is. Voorts lijkt een gracilis mij te weinig volume hebben om dit probleem daadwerkelijk op te lossen. Ik zou meer voelen voor een distaal gesteelde rectus abdominis lap met huideiland. Hierbij zal dan wel de abcesholte inclusief de rectumstomp en rectum verwijderd moeten worden.”
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager is in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege onder aanvoering van een tweetal grieven. De eerste grief betreft het behandelbeleid van de arts ten aanzien van het verwijderen van het ileostoma op
4 april 2007. De tweede grief betreft het behandelbeleid van de arts ten aanzien van het verwijderen van de rectumstomp.
4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3. Het Centraal Tuchtcollege wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Behandelbeleid ten aanzien van het verwijderen van het ileostoma op 4 april 2007
4.4. Klager verwijt de arts - kort gezegd - dat hij tegen de gemaakte afspraken in het ileostoma zonder voorafgaande controle op naadlekkage op 4 april 2007 bij klager heeft verwijderd.
4.5. In de stukken alsmede ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts toegelicht waarom hij het ileostoma op 4 april 2007 bij klager heeft verwijderd zonder voorafgaande controle op naadlekkage. De arts heeft het volgende aangevoerd. De operatie op 27 maart 2007 waarbij het ileostoma bij klager is aangelegd, is ongecompliceerd verlopen. Het ileostoma is bij klager aangelegd om de ontstane naad te ontlasten. De verpleging heeft in de verslaglegging gerapporteerd dat het stoma op 1 april 2007 geen productie geeft, dat op 2 april 2007 het stoma er gestuwd uitziet en dat op 3 april 2007 de buik nog erg gezwollen is en de patiënt nog steeds een erg vol gevoel heeft. Naar aanleiding van een op 3 april 2007 uitgevoerd röntgen-onderzoek, ‘buikoverzicht’ geheten, rapporteert de radioloog dat er sprake is van vele uitgezette dunne darmlissen met vocht daarin en dat sprake moet zijn van een ileus. Er waren geen aanwijzingen voor een infectie en klager had geen klachten passend bij een naadlekkage. Een onderzoek naar naadlekkage is niet uitgevoerd bij klager. Bij een dergelijk onderzoek wordt een ballon in de anus van de patiënt opgeblazen. Een dergelijk onderzoek kan niet alleen onnodig letsel veroorzaken maar is, gelet op de lage naad bij klager, bovendien onbetrouwbaar omdat de lekkage juist vanwege de aanwezigheid van de ballon over het hoofd gezien kan worden.
4.6. Voorts heeft de arts aangevoerd dat klager na de operatie van 4 april 2007 opknapte hetgeen er volgens hem op wees dat de ileus was opgeheven. In de verslaglegging van de verpleegkundigen is gerapporteerd dat het op 8 april 2007 de goede kant opgaat met de patiënt en dat er sprake is van dunne ontlasting, dat hij zich op 9 april 2007 stukken beter voelt dan de dag daarvoor, dat hij op 11 april 2007 aangeeft zich goed te voelen en dat de ontlasting dikker wordt en dat hij op 12 april 2007 uit het ziekenhuis wordt ontslagen.
4.7. De arts heeft vervolgens aangevoerd dat de CT-scan van 20 april 2007 wees op een blow-out van de blinde lis. Dit betreft een lekkage van het blinde stuk van de dikke darm en niet van de naad die als gevolg van de operatie op 27 maart 2007 tussen de dikke darm en de endeldarm is ontstaan. Volgens de arts is het niet waarschijnlijk dat de blow-out van de blinde lis reeds aanwezig was voor en tijdens het verwijderen van het ileostoma op 4 april 2007, omdat in dat geval laboratoriumuitslagen en klachten van klager daarop zouden hebben gewezen. Volgens de arts kan het op 1 juni 2007 door de radioloog geconstateerde intra-abdominaal gelegen abces geen relatie hebben gehad met de ileus van de dunne darm waarvoor op 4 april 2007 een indicatie bestond om te opereren. Dit laatste vanwege het grote tijdsverloop tussen 4 april 2007 en 1 juni 2007. Daarnaast is in de verslaglegging naar aanleiding van de CT-scans op 20 april 2007 en 9 mei 2007 geen melding gemaakt van geconstateerde aanwezige abcessen.
4.8. Gelet op de bij 4.3. vermelde tuchtrechtelijke norm oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het door de arts gevoerde behandelbeleid ten aanzien van het verwijderen van het ileostoma op 4 april 2007 bij klager verdedigbaar en correct is uitgevoerd. Op basis van de medische gegevens die op 4 april 2007 over klager beschikbaar waren en de gezondheidsklachten die klager op dat moment ondervond, mocht de arts ervan uitgaan dat er mogelijk sprake was van een ileus en dat er geen indicatie was voor het controleren van de op 27 maart 2007 aangelegde naad op lekkage. Ook postoperatief zijn geen aanwijzingen gevonden voor een lekkage van die naad. Dat klager met de arts heeft afgesproken dat de naad voorafgaand aan verwijdering van het ileostoma op 4 april 2007 op lekkage gecontroleerd zou worden, is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet komen vast te staan. De door klager gestelde pijn in zijn stuit in de dagen voorafgaand aan zijn ontslag uit het ziekenhuis op 12 april 2007 is niet vast gelegd in de verslaglegging van de verpleegkundigen. Wat hier ook van zij, deze pijn kan niet geduid hebben op de door klager gestelde lekkage van de naad die is aangelegd tijdens de operatie van 27 maart 2007, nu deze lekkage zich niet heeft voorgedaan, zoals is overwogen onder 4.7. De eerste grief treft geen doel.
Afwachtend beleid van de arts ten aanzien van het verwijderen van de rectumstomp
4.9. Klager verwijt de arts - kort gezegd - dat hij klager veel te lang heeft laten doorlopen met een ‘rottende’ rectumstomp. Klager heeft een arts in het G. (hierna G.) geconsulteerd voor een second opinion. Deze arts vertelde aan klager dat de rectumstomp al in een veel eerder stadium verwijderd had dienen te worden als bron van alle ellende bij klager.
4.10. In de stukken en ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts zijn behandelbeleid ten aanzien van de rectumstomp van klager toegelicht. De arts heeft het volgende aangevoerd. Klager heeft op 29 juli 2007 een spoedoperatie ondergaan. Tijdens die operatie is de naad (side to end anastomose) definitief ontkoppeld en zijn bloedingen overgehecht. Tevens is een omentumplastiek aangelegd in het kleine bekken. Het weefsel aldaar is broos door de voorafgaande bestralingen in combinatie met de aanwezige infectie. Het achterlaten van omentumplastiek aan de voorzijde van het sacrum is bewust gedaan omdat het goed doorbloed weefsel is dat een goede invloed heeft op wondgenezing en de afweer tegen infecties. Dit was de belangrijkste reden om vooralsnog afwachtend te zijn met een vervolgoperatie in dit aangetaste gebied. In die acute situatie zou het verwijderen van de rectumstomp, gelet op de ernstige infectie en slechte toestand van klager, een onjuiste en zeer risicovolle ingreep zijn geweest. Daarnaast is gewacht met een volgende operatie, omdat de arts aan klager de kans wilde geven geestelijk en lichamelijk te herstellen opdat hij zijn leven buiten het ziekenhuis weer kon oppakken. Klager heeft hiermee ingestemd en is met vakantie gegaan. Aan klager is het advies gegeven om het gebied ondertussen te spoelen en schoon te houden.
4.11. Voorts heeft de arts aangevoerd dat vanaf september 2008 verschillende specialisten en chirurgen, waaronder een plastisch chirurg, met klager hebben gesproken over operatieve opties. Zo heeft de arts aan klager verteld dat het verwijderen van de rectumstomp/anus een ingrijpende operatie kan zijn, waarbij een spier nodig is om de holte die ontstaat op te vullen. Het behandelvoorstel dat door middel van intercollegiaal overleg tot stand is gekomen, is weergeven in de brief van 11 december 2008 van de plastisch chirurg. Dit voorstel bevat tevens het verwijderen van de rectumstomp/anus en zou een goede behandeloptie voor de resterende presacrale holte zijn, aldus de arts.
4.12. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is, gelet op de bij overweging 4.3. vermelde tuchtrechtelijke norm, niet gebleken dat het door de arts gevoerde behandelbeleid ten aanzien van de rectumstomp onjuist was. De arts heeft er blijk van gegeven de voordelen van een operatie te hebben afgewogen tegen de complicaties die daarbij kunnen ontstaan. Het aanbrengen van omentum is een gekende methode voor het opvullen van holtes en voor de afweer tegen infecties. Afwachtend beleid is hierbij geïndiceerd teneinde te bezien of het lichaam in staat is om de bacteriën te doen verdwijnen. Dat dit beleid uiteindelijk niet het door klager gewenste resultaat heeft gehad, leidt niet tot de gevolgtrekking dat het beleid niet correct was. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dan ook niet de mededeling van de arts van het G. dat de rectumstomp al in een eerder stadium verwijderd had dienen te worden. Ook in de stukken wordt geen steun gevonden voor de stelling van klager dienaangaande. De voorgaande overwegingen leiden tot het oordeel dat ook de tweede grief geen doel treft.
4.13. Nu de beide grieven geen doel treffen, wordt het hoger beroep van klager verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en prof.dr. R.C.M. Pelger en
dr. G.J. Clevers, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 februari 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.