ECLI:NL:TGZCTG:2013:17 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.469

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:17
Datum uitspraak: 25-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.469
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gynaecoloog die behandelrelatie met klaagster heeft beëindigd. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat zij haar privacy heeft geschonden door de inhoud van het “schaduwdossier” met haar afdelingshoofd te bespreken, door het “schaduwdossier” te sturen aan klaagsters advocaat die niet betrokken was bij deze zaak en door het “schaduwdossier” te laten inzien door haar eigen advocaat. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.469 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., gynaecoloog, werkzaam te D,, verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. P.N. van Regteren Altena, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 12 april 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van

21 augustus 2012, onder nummer 11/121 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 28 mei 2013, waar zijn verschenen klaagster en mr. P.N. van Regteren Altena voornoemd. Verweerster was niet ter terechtzitting aanwezig. Klaagster heeft een pleitnota overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is tussen 29 september 2008 en februari 2010 onder behandeling geweest bij verweerster die als gynaecoloog is verbonden aan het E., hierna genoemd E., van het F. te D., hierna genoemd F..

2.2 In februari 2010 is de behandelingsovereenkomst tussen klaagster en verweerster in onderling overleg beëindigd en is klaagster doorverwezen naar een andere gynaecoloog van het E..

2.3 Verweerster heeft voorafgaande aan de beëindiging overleg gevoerd met haar afdelingshoofd.

2.4 Klaagster heeft in verband met een andere tuchtrechtelijke procedure tegen verweerster, gevraagd om een afschrift van haar medisch dossier.

2.5 Klaagster heeft in dit dossier een vermelding van een “schaduwdossier” zien staan en aan verweerster om inzage hierin gevraagd.

2.6 Verweerster heeft deze inzage geweigerd en heeft gesteld dat de term schaduwdossier abusievelijk door haar was gebruikt en dat het om persoonlijke werkaantekeningen ging die niet onder het bereik van klaagsters inzagerecht vielen.

2.7 Klaagster heeft hierna op 18 november 2010 over deze weigering tot inzage bij de klachtencommissie van het F. een klacht ingediend, die gegrond is verklaard.

2.8 Hierop heeft de gemachtigde van verweerster het “schaduwdossier” in een gesloten envelop gestuurd aan de gemachtigde van klaagster.

2.9 In het “schaduwdossier” zijn brieven en e-mails van persoonlijke aard van klaagster aan verweerster opgenomen.

2.10 Op 24 maart 2011 heeft verweerster en haar gemachtigde met klaagster een eenmalig afrondend gesprek gehad.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster driemaal de privacy van klaagster heeft geschonden door:

1. de inhoud van het “schaduwdossier” met haar afdelingshoofd te bespreken;

2. het “schaduwdossier” te sturen aan klaagsters advocaat die niet betrokken was bij deze zaak;

3. het “schaduwdossier” te laten inzien door haar eigen advocaat.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

5.2 Het is gerechtvaardigd en zelfs wenselijk dat wanneer er in een arts-patiëntrelatie een verstoring optreedt die van dien aard is dat daarover met de daarvoor aangewezen persoon de ingrijpende maatregel van beëindiging van de behandelrelatie wordt besproken.

Niet is gebleken dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden toen zij haar afdelingshoofd op de hoogte bracht van de problemen die zij met klaagster ervoer.

5.3 Het is verweerster evenmin tuchtrechtelijk aan te rekenen dat zij gelet op het inmiddels geëscaleerde conflict tussen verweerster en klaagster, waarbij advocaten aan beiden zijden waren ingeschakeld, het zogenoemde schaduwdossier in een gesloten enveloppe aan de advocaat van klaagster heeft gestuurd. Dat deze advocaat slechts was ingeschakeld als belangenbehartiger van klaagster in een andere klachtprocedure is niet komen vast te staan. Echter ook als dat wel het geval was geweest, was gelet op de aard van het conflict dat was ontstaan tussen verweerster en klaagster het sturen van het dossier door verweerster via haar advocaat naar de advocaat van klaagster verdedigbaar. Dit tweede klachtonderdeel is daarom niet gegrond.

5.4 Verweerster heeft betwist dat haar advocaat het “schaduwdossier” heeft ingezien. Wat hier van zij, ook in het geval dat was komen vast te staan dat de advocaat het dossier zou hebben ingezien, zou dit geen gegronde klacht opleveren. Verweerster raakte immers in een geschil betrokken waarbij zij juridische bijstand nodig achtte. In een dergelijke situatie was het in beginsel gerechtvaardigd om ten behoeve van een adequate juridische bijstand volledige openheid van zaken te geven aan de rechtsbijstandverlener. Het derde klachtonderdeel faalt daarom eveneens.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat waar bij het kopje “2. De feiten” onder 2.2 “een andere gynaecoloog” staat vermeld, het Centraal Tuchtcollege in plaats daarvan leest: “een andere arts”. Voor het overige zal het Centraal Tuchtcollege aan de door klaagster voorgestelde correcties, als zijnde niet relevant voor de beoordeling van het voorliggende geschil, voorbijgaan.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de handelwijze van verweerster naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege getuigt van respect voor de privacy van klaagster.

4.4 Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M van Altena, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en

mr. G.P.M. van den Dungen, leden-juristen en dr. J.C.M. van Huisseling en

prof.dr. G.H.A. Visser, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.