ECLI:NL:TGZCTG:2013:129 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.404

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:129
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): c2012.404
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Rechtstreeks belanghebbende. Veronderstelde wil. Klachtgerechtigd. Klacht van moeder tegen huisarts en internist betreffende de medische behandeling van haar overleden zoon. Klaagsters zoon was gehuwd. Klaagster heeft met opgaaf van redenen geweigerd de weduwe van de patiënt om instemming met de klacht te vragen en heeft evenmin de gegevens van de weduwe verstrekt. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege overwegende dat het indienen van een klacht, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen, het oordeel rechtvaardigt dat de klagende nagelaten betrekking de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Het is niet de taak van de tuchtrechter om in een zaak waarin een naaste betrekking van een overleden patiënt een klacht indient, ambtshalve te onderzoeken of deze de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Zaak terugverwezen voor behandeling van de hoofdzaak.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.404 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., internist, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer verbonden aan DAS Rechtsbijstand.

1.         Verloop van de procedure

1.1       A. - hierna klaagster - heeft op 22 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de internist - een klacht ingediend. Bij beslissing van

27 september 2012, onder nummer 120/2012 heeft dat College klaagster in de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

1.2       Op 26 maart 2013 heeft het Centraal Tuchtcollege de zaak buiten aanwezigheid van partijen in raadkamer behandeld.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht heeft betrekking op de medische behandeling van de zoon van klaagster, D., verder ook patiënt te noemen, geboren op 8 april 1982 en overleden op 28 september 2011. Patiënt was gehuwd. E. was zijn huisarts en verweerder, na verwijzing, de behandelend internist. Ook tegen E. heeft klaagster een klacht ingediend, waarop heden in gelijke zin wordt beslist (nr. 121/2012).

3.HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het niet tijdig behandelen van haar zoon en het niet in overleg treden met een nefroloog. Desgevraagd heeft zij ten aanzien van de weduwe van haar zoon verklaard dat de relatie tussen haar zoon en zijn vrouw in 2011 al niet meer zo goed was en dat de weduwe na het overlijden van haar man het contact heeft verbroken en inmiddels een nieuwe partner heeft. De (financiering van de) grafsteen heeft zij ook aan klaagster overgelaten. Klaagster heeft laten weten niet te zullen voldoen aan het verzoek van de secretaris om een bevestiging van de weduwe dat zij met de klacht instemt over te leggen, en ook niet aan het verzoek de contactgegevens van de weduwe te verstrekken.

Zij stelt zich op het standpunt dat zij als moeder klachtgerechtigd is.

            4.HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen verwijt kan worden gemaakt.

5.DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Wat betreft de ontvankelijkheid van klaagster, die het college ambtshalve dient te  beoordelen, geldt het volgende uitgangspunt. Ingevolge artikel 65, eerste lid onder a kan een klacht aanhangig worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. In beginsel is uitsluitend een patiënt zelf rechtstreeks belanghebbende en dus klachtgerechtigd ten aanzien van de hem betreffende medische behandeling. Bij het in leven zijn van de patiënt zijn diens naaste betrekkingen dit slechts wat het handelen van de aangeklaagde jegens henzelf, als naaste betrekkingen, betreft.

Na het overlijden van een patiënt zijn de naaste betrekkingen in beginsel wel klachtgerechtigd ten aanzien van de medische behandeling van de patiënt. Dit wordt daarmee evenwel niet een eigen recht van de naaste betrekkingen, maar berust op de in het algemeen te veronderstellen wil van de patiënt.

Als een overleden patiënt meerderjarig en gehuwd was, geldt als nadere nuancering het volgende. Aanknoping dient dan te worden gezocht bij artikel 7:465, derde lid van het Burgerlijk Wetboek (WGBO), dat in geval van wilsonbekwaamheid de levensgezel (bij voorrang boven bijvoorbeeld de ouders) aanwijst als degene jegens wie de arts de verplichtingen inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst uitoefent - en waarmee dus omgekeerd de levensgezel degene wordt die namens de patiënt diens patiëntenrechten, waaronder het indienen van een klacht, uitoefent. Hiermee is immers vergelijkbaar de situatie na het overlijden van de patiënt. Ook elders in het recht komt tot uitdrukking dat een echtgenoot/weduwe wordt geacht een (overleden) persoon meer na te staan dan de overige naaste betrekkingen. De klachtgerechtigd-heid ligt na overlijden van een patiënt dus in beginsel bij diens levensgezel, indien aanwezig, met uitsluiting van de overige naaste betrekkingen. Als de klachtgerechtigdheid niet parallel zou lopen aan de patiëntenrechten in de WGBO, zou een verweerder ook voor een probleem kunnen worden gesteld ten aanzien van het overleggen van zijn medisch dossier aangezien hij zonder toestemming van de weduwe in beginsel zijn geheimhoudingsplicht jegens de overledene zou schenden. Dit alles betekent niet zonder meer dat klaagster als moeder niet tot klagen gerechtigd is, maar dit kan in beginsel slechts met instemming van de weduwe of, als deze bezwaar heeft tegen de indiening van de klacht, na afweging van beider stellingnamen met betrekking tot de vraag of de klacht overeenkomstig de wil van de overledene is. Zie ook de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 29 mei 2012, C2011/087, LJN: YG2093.

5.2

In deze zaak heeft klaagster geweigerd de weduwe van patiënt om haar instemming met de klacht te vragen en aan het college evenmin de gelegenheid geboden, door de contactgegevens van de weduwe te verstrekken, haar standpunt met betrekking tot de klacht te vragen. Klaagster heeft daar weliswaar redenen voor aangegeven, maar door contact met de weduwe te beletten heeft zij het onmogelijk gemaakt dat het college haar standpunt zou kunnen vernemen. Daardoor kan het standpunt van de één niet tegen dat van de ander worden afgewogen, waardoor het in feite aan het college onmogelijk wordt gemaakt een afgewogen oordeel te geven ten aanzien van de klachtgerechtigdheid van klaagster. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van klaagster, hoe onwenselijk het wellicht ook is dat het handelen van verweerder daardoor niet kan worden beoordeeld. Mocht klaagster alsnog bereid zijn de contactgegevens van de weduwe te verstrekken, dan kan zij de klacht opnieuw indienen”.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - opnieuw aangevoerd dat zij klachtgerechtigd is en heeft gepleit voor een inhoudelijke beoordeling van de door haar tegen de internist ingediende klacht betreffende het niet tijdig behandelen van haar zoon en het niet in overleg treden met een nefroloog.

4.2       Aan de beslissing dat klaagster niet in de klacht kan worden ontvangen, heeft het Regionaal Tuchtcollege - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat het het Regionaal Tuchtcollege onmogelijk wordt gemaakt een afgewogen belangenoordeel te geven ten aanzien van de klachtgerechtigdheid van klaagster, nu klaagster heeft geweigerd de weduwe van de patiënt om instemming met de klacht te vragen en contact met de weduwe van de patiënt heeft belet door daarnaar gevraagd het Regionaal Tuchtcollege niet de gegevens van de weduwe te verstrekken.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

Klaagster is de moeder van de overleden patiënt. Zij beoogt als naaste betrekking van de overleden patiënt de door de internist aan de patiënt verleende zorg aan een tuchtrechtelijke toets te onderwerpen. Aan de orde is de vraag in hoeverre aan klaagster als naaste betrekking van de overleden patiënt klachtrecht toekomt teneinde te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de verleende zorg aan een tuchtrechtelijke toets wordt onderworpen. Ingevolge het bepaalde in artikel 65, eerste lid onder a, van de Wet BIG wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van onder meer een rechtstreeks belanghebbende.  

4.4       Het recht van een naaste betrekking zoals klaagster om een klacht in te dienen ten aanzien van de medische behandeling van een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of: veronderstelde wil van de patiënt.

4.5       Van belang is dus of klaagster de te veronderstellen of: veronderstelde  wil van haar overleden zoon uitdrukt. Bij de beoordeling van deze vraag zou het (afwijkende) standpunt van andere naaste betrekkingen over de te veronderstellen of veronderstelde wil van de overleden patiënt met betrekking tot de ingediende klacht een rol kunnen spelen. Zo zou ook het standpunt van de wettige partner, indien aanwezig, van doorslaggevend belang kunnen zijn. Het Centraal Tuchtcollege wijst in dit verband naar zijn uitspraak van 29 mei 2012 in de zaak C2011.087 (YG2093).

4.6       Het Centraal Tuchtcollege acht het niet de taak van de tuchtrechter om in een zaak waarin een naaste betrekking van een overleden patiënt een klacht indient, ambtshalve te onderzoeken of deze de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.

Het indienen van een klacht rechtvaardigt, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen, het oordeel dat de klagende nagelaten betrekking de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.

4.7       Nu van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld niet is gebleken, is klaagster ontvankelijk in haar klacht en moet de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege  worden vernietigd. Nu het Regionaal Tuchtcollege niet is toegekomen aan behandeling van de hoofdzaak moet de zaak worden teruggewezen naar het Regionaal Tuchtcollege.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

                                   en opnieuw rechtdoende:

wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ter afdoening van de hoofdzaak.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. F.M.M. van Exter en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.

                                   Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.