ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1936 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2010.340
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1936 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2012 |
Datum publicatie: | 12-04-2012 |
Zaaknummer(s): | c2010.340 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog. Zoon van klagers is tijdens zijn verblijf in een justitiële jeugdinrichting onderzocht door een diagnosticus die een rapportage heeft opgesteld. De gz-psycholoog, verweerder, heeft de rapportage akkoord bevonden. De klacht bestaat uit zeven onderdelen. Het hoger beroep van klagers betreft de zes van de zeven klachtonderdelen, welke onderdelen in eerste aanleg ongegrond zijn verklaard. Deze onderdelen klagen - samengevat - over het niet overhandigen en het niet volledig zijn van de rapportage, het tegenwerken van een second opinion en het laten ondertekenen van het verslag door een onbevoegde derde. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van klagers voor wat betreft twee van de zes klachtonderdelen gegrond en legt de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2010.340 van:
A. en B., wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,
tegen
D., gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te E., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. H.P.J. Engels te Roermond.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben op 8 oktober 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 oktober 2010, onder nummer 109181a heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en de gz-psycholoog voor het gegrond verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd. Klagers zijn van die beslissing, voor zover ongegrond verklaard, tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Ook de gz-psycholoog is van die beslissing, voor zover gegrond verklaard, tijdig in hoger beroep gekomen. Dat hoger beroep van de gz-psycholoog is door het Centraal Tuchtcollege behandeld onder nummer C2010.334.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met voornoemde zaak C2010.334 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
2 februari 2012, waar zijn verschenen A. voornoemd namens klagers, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Engels.
2. Beslissing in eerste aanleg
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De klacht betreft de zoon van klagers, hierna de zoon te noemen. Klagers zijn wettelijk vertegenwoordigers van de zoon.
Op 6 januari 2006 is de zoon onder toezicht gesteld. Op 2 april 2009 heeft de rechtbank te F. bepaald dat de zoon wordt geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor een periode van 6 maanden en dat de zoon een persoonlijkheidsonderzoek dient te ondergaan. In april/mei 2009 is in een justitiële jeugdinrichting gestart met psychodiagnostisch onderzoek. Klagers hebben op
17 juli 2009 het verslag ontvangen, ondertekend door de diagnosticus en een staffunctionaris van Bureau Jeugdzorg te E..
Op 24 juli 2009 was een afspraak gepland van klagers met de diagnosticus. Klagers hebben daaraan geen gehoor gegeven. Vervolgens is een nieuwe datum gepland op
7 september 2009. Ook daaraan is door klagers geen gevolg gegeven.
3. Het standpunt van klagers en de klacht
Klagers verwijten verweerder - zakelijk weergegeven - het navolgende:
1. het niet verstrekken van of inzage geven in de ruwe testgegevens van het psychodiagnostisch onderzoek en het weigeren de locatie te noemen waar die gegevens zich bevinden;
2. het niet overhandigen van het psychodiagnostisch verslag aan de zoon;
3. het ontbreken van een diagnosestelling in het psychodiagnostisch verslag;
4. het ontbreken van gegevens in een tabel;
5. het opzettelijk tegenwerken van een second opinion;
6. het ontbreken van onderzoeksgegevens omtrent de encopresis en enuresis nocturna bij de zoon, waardoor opzettelijk zorg wordt onttrokken aan de zoon, terwijl hij die nodig heeft en waar hij recht op heeft;
7. het laten ondertekenen van het verslag door een staffunctionaris, waarmede verweerder inzage heeft verschaft in het psychodiagnostisch verslag aan een derde die daartoe niet bevoegd was.
Klagers hebben daartoe, voor zover te dezen van belang kort en zakelijk weergegeven, nog aangevoerd als volgt.
Na lang aandringen door klagers heeft de diagnosticus beloofd dat het psychodiagnostisch verslag op 17 juli 2009 goedgekeurd zou zijn door verweerder. Toen het verslag werd afgeleverd bleek dat te zijn ondertekend door de staffunctionaris van Bureau Jeugdzorg namens verweerder. Het door toedoen van verweerder ondertekenen van het verslag door de staffunctionaris is in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Europese rechten van het kind. Ondanks het meermaals aandringen van klagers op inzage in de ruwe testgegevens van het dossier (vide de brief van 23 juli 2009 aan de diagnosticus), heeft de diagnosticus geweigerd daaraan gehoor te geven, zich daarbij beroepend op de Wbp. De zoon had er mee ingestemd dat klagers de ruwe testgegevens mochten inzien.
Klagers hebben aan de afspraak op 24 juli 2009 geen gehoor gegeven omdat de zoon daarvoor niet was uitgenodigd, verweerder niet aanwezig was en de diagnosticus weigerde inzage te verschaffen in het dossier, inclusief de ruwe testgegevens, en het psychodiagnostisch verslag aan de zoon te overhandigen, waardoor deze zich geen beeld kon vormen over wat er over hem werd verteld en zich niet op het gesprek kon voorbereiden. Klagers beroepen zich op het bepaalde in artikel 7:456 BW en in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Omdat ook op 7 september 2009 niet aan de voorwaarden werd voldaan, hebben klagers de op die datum geplande afspraak afgezegd. Temeer omdat de diagnosticus plotseling om een toestemmingsverklaring van de zoon vroeg, terwijl er al meerdere exemplaren daarvan bij Bureau Jeugdzorg voorhanden waren. De zoon is sinds enige jaren in behandeling bij een specialist voor encopresis en enuresis nocturna. Vanuit de uithuisplaatsing is daaraan op geen enkele wijze aandacht geschonken. Evenmin zijn er verder afspraken gemaakt.
Verweerder heeft niet voldaan aan wat de rechter had opgedragen. Als een persoonlijkheidsonderzoek had plaatsgevonden, was er een diagnose ontstaan, welke zou zijn vermeld in de eindrapportage.
Door het weigeren de locatie van de ruwe testgegevens te noemen werkt verweerder niet mee aan een eventuele second opinion. In het psychodiagnostisch verslag wordt op geen enkele wijze geïndiceerd welke hulp/behandeling dient te worden ingezet, zodat er niets gebeurt. De problematiek van de encopresis en enuresis nocturna had op aangepaste wijze onderzocht moeten worden. Dit is niet gebeurd.
Doordat verweerder opzettelijk de inzage in de ruwe testgegevens voor de zoon en klagers nog steeds niet heeft gerealiseerd, heeft het bespreken van het psychodiagnostisch onderzoek veel vertraging opgelopen en is het verworven recht voor de zoon niet gehonoreerd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft - beknopt en zakelijk weergegeven – het navolgende opgeworpen.
Pas toen de diagnosticus verweerder verzocht naar de onderzoeksrapportage te kijken, is hij bij het onderzoek van de zoon van klagers betrokken.
Het onderzoeksproces heeft vertraging opgelopen doordat meerdere keren de tijd die was gereserveerd voor de bespreking van de onderzoeksrapportage, besteed moest worden aan correspondentie met klagers. Op 17 juli 2009 is de onderzoeksrapportage door verweerder na overleg met de diagnosticus akkoord bevonden. De staf-functionaris heeft het verslag ondertekend omdat verweerder op dat moment in overleg was. Op dat moment was het verslag niet definitief omdat het nog niet met de zoon en/of klagers was besproken.
Klagers hebben vanaf het begin ingezet op het verkrijgen van een kopie van het testmateriaal
(vide de brief van 12 juli 2009). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van persoonlijke werkaantekeningen waarvan geen kopie wordt verstrekt. Nog niet vastgestelde rapportages zijn nog geen onderdeel van het dossier en derhalve ook nog niet ter inzage beschikbaar. Overigens zijn de ruwe testgegevens per test in een tabel opgenomen en als bijlage aan de onderzoeksrapportage toegevoegd. Verweerder verwijst voor wat betreft het inzagerecht naar een uitspraak van het CBP d.d. 15-07-20008.
Klagers hebben de diagnosticus kenbaar gemaakt de onderzoeksrapportage alleen en als eerste te willen bespreken en die bespreking niet op de verblijfplek van de zoon te laten plaatsvinden. Een dergelijk gesprek vindt gewoonlijk plaats door de diagnosticus in aanwezigheid van de gezinsvoogd of hulpverlener. De onderzoeksrapportage wordt gewoonlijk overhandigd tijdens of na de bespreking ervan. Na aanpassingen is de definitieve versie van de onderzoeksrapportage aan alle partijen verstrekt. Waar klagers stellen dat er al meerdere toestemmingsverklaringen bij Bureau Jeugdzorg lagen, merkt verweerder op dat het in casu om een ander soort toestemmingsverklaring ging.
Onderzoek binnen Bureau Jeugdzorg vindt plaats met als doel richting te kunnen geven aan het vervolg van de hulp. Derhalve worden geen diagnoses gesteld, maar worden adviezen gegeven. Klagers hebben op geen enkele wijze te kennen gegeven een second opinion te willen laten uitvoeren. Er is in dat kader geen verzoek door een deskundige door Bureau Jeugdzorg ontvangen.
Het niet inzetten van hulp en behandeling is geen verantwoordelijkheid van verweerder, maar van de betreffende organisatie. De problematiek van encopresis en enuresis was als zorgpunt bekend. Het verrichte onderzoek is duidelijk op andere zorgpunten gericht, omdat vragen met betrekking tot voormelde problematiek de doelstelling van het onderzoek niet dienen. Verweerder neemt de verantwoordelijkheid voor hetgeen de diagnosticus heeft gedaan.
5. De overwegingen van het college
Als onweersproken is komen vast te staan dat verweerder eerst met het onderzoek van de zoon werd geconfronteerd toen de diagnosticus het onderzoeksrapport met hem doornam. Wel is uit het dossier gebleken dat e-mailcorrespondentie tussen klagers en de diagnosticus gelijktijdig in kopie aan verweerder werd gemaild.
Het verzoek van klagers om inzage in de ruwe testgegevens te hebben was gericht aan de diagnosticus. Die heeft dat geweigerd. Van die weigering en de redengeving had verweerder via het aan hem per cc gestuurde email bericht op de hoogte kunnen zijn.
Toen verweerder zelf later door een van klagers telefonisch werd benaderd met de vraag om kopieën van de ruwe testgegevens te krijgen, heeft hij daarop afwijzend gereageerd. In de beleving van klagers dat in dat geval bespreking van het verslag geen zin had, hebben klagers de afspraak van 24 juli 2009 afgezegd. Dit had verweerder kunnen voorkomen door in voormeld telefoongesprek dan wel op andere wijze aan te geven dat aan klagers weliswaar geen kopieën konden worden verstrekt, maar dat inzage onder zijn (bege)leiding wel mogelijk was. Verweerder heeft door dat na te laten het idee van klagers dat de geplande bespreking geen zin had niet kunnen wijzigen in een positieve opstelling.
Zo er al sprake zou zijn van een huishoudelijk reglement van Bureau Jeugdzorg, inhoudende dat ook geen inzage van ruwe testgegevens wordt gegeven, dan ontslaat zulks verweerder niet van de verplichting te handelen als wettelijk voorgeschreven.
Dit brengt mede dat de klacht als hiervoor vermeld onder 3.1. gegrond wordt bevonden.
De klacht dat geweigerd is het psychodiagnostisch verslag aan de zoon te overhandigen, is naar het oordeel van het college ongegrond, nu klagers zelf hebben aangegeven dat het psychodiagnostisch verslag eerst met hen besproken moest worden en de zoon daartoe ook de vereiste toestemming had verleend.
De klachten als vermeld sub 3.3. en 3.6. hebben te maken met het doel van de opdracht, op basis waarvan het onderzoek werd verricht. Naar het oordeel van het college kan niet worden geconcludeerd dat verweerder door het niet vermelden van een diagnosestelling en het achterwege laten van onderzoek naar de encopresis en enuresis te kort geschoten is in de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek moest worden verricht.
Deze klachten worden dan ook ongegrond bevonden.
Nu vast is komen te staan dat het ontbreken van gegevens in een tabel is gecorrigeerd voordat het definitieve verslag is uitgereikt, is de daarop gerichte klacht als vermeld sub 3.4. ongegrond.
De klacht betreffende het tegenwerken van een mogelijke second opinion is reeds daarom ongegrond, nu duidelijk is geworden dat van het vragen van een second opinion geen sprake is geweest.
Met betrekking tot de hiervoor sub 3.7. vermelde klacht merkt het college op dat het verweerder vrij stond het verslag door iemand van Bureau Jeugdzorg in zijn opdracht te laten ondertekenen. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken die de vrees van klagers rechtvaardigen dat deze persoon daarmee ook inzage heeft gehad in het verslag. Ook deze klacht behoort naar het oordeel van het college ongegrond te worden verklaard.
Tijdens de behandeling van de zaak is gebleken dat verweerder van deze klacht veel heeft geleerd. Nu de klacht slechts op één onderdeel gegrond wordt bevonden acht het college de maatregel van waarschuwing te dezen passend.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klagers zijn in beroep gekomen tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 2 tot en met 7. Klagers beogen hun klacht, voor zover die betrekking heeft op de hiervoor genoemde klachtonderdelen, in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat deze klachtonderdelen gegrond worden verklaard.
4.2 De gz-psycholoog heeft hiertegen in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep van klagers te verwerpen.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege behandelt de klachtonderdelen 3 en 6, betreffende het ontbreken van een diagnosestelling in het psychodiagnostisch verslag en het ontbreken van onderzoeksgegevens omtrent de encopresis en enuresis nocturna bij de zoon, gezamenlijk.
4.4 Klagers tillen zwaar aan het onderscheid tussen het door de rechtbank bij beschikking van 2 april 2009 gevorderde persoonlijkheidsonderzoek en het door de diagnosticus bij hun zoon uitgevoerde en door de gz-psycholoog akkoord bevonden psychodiagnostisch onderzoek. Klagers stellen dat het verkeerde onderzoeksmiddel is ingesteld met een onvolledige diagnose en daarmee een inadequate behandeling tot gevolg.
Het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen dat de vraagstelling welke door de rechtbank werd gevorderd met onjuiste onderzoeksmiddelen is uitgevoerd. Het komt het Centraal Tuchtcollege wel onjuist voor dat in het kader van het uitgebreide onderzoek, op zijn minst als context, niet is meegenomen dat er bij de zoon sprake was van encopresis en enuresis nocturna, nu aangenomen moet worden dat zulks bij de zoon, met name ook gezien zijn leeftijd, op psycho-sociaal vlak grote invloed zal hebben. Het hiervoor beschreven bezwaar klemt te meer nu de gz-psycholoog ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij ten tijde van de ondertekening van de rapportage, op welk moment hij verantwoordelijkheid aanvaardde voor de inhoud daarvan, op de hoogte was van het feit dat er bij de zoon sprake was van encopresis en enuresis nocturna en bovendien dat vermelding hiervan in de rapportage ook naar zijn oordeel mogelijk van invloed zou kunnen zijn geweest op de aan de zoon aangeboden behandeling. Het feit dat de aanwezigheid van encopresis en enuresis nocturna niet in de rapportage is vermeld acht het Centraal Tuchtcollege onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Voor zover het beroep van klagers zich richt tegen de onderdelen 3 en 6 slaagt het beroep derhalve.
4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep voor wat betreft de onderdelen 2, 4, 5 en 7 moet worden verworpen.
4.6 Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege met betrekking tot de, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, verwarring die is ontstaan over de vraag of de rapportage van 17 juli 2009 een concept dan wel de definitieve versie betrof als volgt.
In zijn algemeenheid vindt het Centraal Tuchtcollege het aangewezen dat uit een conceptrapport duidelijk is op te maken dat het een concept betreft, door uitdrukkelijke vermelding daarvan in de kop van het rapport of, nog duidelijker en daarmee bij voorkeur, door als achtergrond op alle pagina’s het woord “concept” af te drukken. Wanneer een dergelijke aanduiding op concepten stelselmatig plaatsvindt kan dan uit het ontbreken van een dergelijke aanduiding afgeleid worden dat het de definitieve versie betreft. Een dergelijke procedure zal het ontstaan van verwarring en misverstanden over de status van een rapport zoals in de onderhavige zaak aan de orde kunnen voorkomen.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep voor wat betreft de klachtonderdelen 3 en 6 gegrond is en dat de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in zoverre vernietigd zal worden. Het Centraal Tuchtcollege ziet, al het voorgaande in aanmerking genomen, aanleiding de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op te leggen.
4.8 Om redenen aan het algemeen belang ontleend bepaalt het Centraal Tuchtcollege dat deze beslissing ter publicatie zal worden aangeboden.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing voor zover aan beroep onderworpen en daarbij de klachtonderdelen 3 en 6 ongegrond zijn verklaard;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de klachtonderdelen 3 en 6 alsnog gegrond;
legt dienaangaande de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op;
verwerpt het beroep voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheids-recht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tijdschrift GZ-Psychologie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en
mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en prof.dr. M.J.M. van Son en
dr. G.M. van der Aalsvoort, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2012.
Voorzitter w.g.
Secretaris w.g.