ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1927 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.068
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1927 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-03-2012 |
Datum publicatie: | 11-04-2012 |
Zaaknummer(s): | c2011.068 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een verzekeringsarts. Het UWV heeft klager met terugwerkende kracht een Wajonguitkering geweigerd en het beroep hiertegen van klager ongegrond verklaard. In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft de verzekeringsarts, verweerder, onderzoek verricht teneinde te beoordelen of er reden was de eerdere afwijzing te herzien. Een hoorzitting maakte onderdeel uit van dit onderzoek. Klager verwijt verweerder onzorgvuldig handelen met betrekking tot de hoorzitting, het onderzoek en de rapportage alsmede onzorgvuldige bejegening. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.068 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verzekeringsarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. drs. A.G. Jansen.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 4 november 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 20 december 2010, onder nummer 09201b heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Voorts zijn door klager nog twee brieven d.d. 10 maart en 3 mei 2011 aan het Centraal Tuchtcollege gezonden.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 februari 2012, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. Jansen voornoemd. Klager en de gemachtigde van de arts hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager lijdt aan het Kallmann syndroom, een vorm van hypogonadotroop, hypogonadisme en genderdysforie.
Het UWV heeft klager bij beslissing van 5 december 2003 een met terugwerkende kracht aangevraagde Wajonguitkering geweigerd omdat klager per 29 december 1980 niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. Het door klager hiertegen ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van een hernieuwde Wajongaanvraag heeft het UWV klager bij besluit van 13 februari 2009 medegedeeld dat de door hem aangevoerde nieuwe medische feiten en omstandigheden geen aanleiding vormen om terug te komen op de beslissing van 5 december 2003.
Klager heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Verweerder heeft in het kader van de bezwaarprocedure onderzoek verricht ten einde de vraag te kunnen beoordelen of de door klager ingebrachte nieuwe medische informatie aanleiding gaf om terug te komen op de beslissing genomen in 2003. Onderdeel van dit onderzoek was een hoorzitting op 25 mei 2009.
Voor aanvang van deze hoorzitting is klager door een medewerker Bezwaar en Beroep (hierna: medewerker) aangesproken als ‘mevrouw’ en is hem gevraagd of zijn echtgenoot niet mee was gekomen. Verweerder heeft dit bejegeningsincident niet vermeld in zijn rapportage.
Verweerder is na zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat de primaire verzekeringsarts terecht heeft gesteld dat de nieuwe medische informatie geen aanleiding heeft gegeven om klager per 29 december 1980 alsnog als jonggehandicapte aan te merken.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat:
1) hij de hoorzitting bij het UWV onzorgvuldig heeft voorbereid, blijkend uit het
door de medewerker aanspreken van klager als ‘mevrouw’;
2) hij het bejegeningsincident dat plaatsvond voorafgaand aan, dan wel tijdens
de hoorzitting, niet aan de orde heeft gesteld;
3) hij het bejegeningsincident niet in de rapportage heeft opgenomen, evenals het
verzoek om heroverweging;
4) hij een onjuiste rapportage heeft gemaakt;
5) hij het ziektebeeld van klager heeft onderschat;
6) hij een onafhankelijk onderzoek heeft geweigerd;
7) hij een autoritaire, arrogante houding heeft gehad tijdens de hoorzitting;
8) klager door het handelen van verweerder psychische schade heeft opgelopen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder betreurt het dat klager zich gekwetst heeft gevoeld door de opmerking van de medewerker. Verweerder is echter van mening dat hij niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de opmerking van deze medewerker. De medewerker is niet op de hoogte van medische gegevens. Voorts was het ook verweerder uit het dossier niet duidelijk hoe klager zich zou presenteren. Klager werd vaker voor vrouw aangezien.
Klager heeft in zijn klaagschrift gesteld dat het incident zou zijn gebeurd bij het naar binnen roepen voor de hoorzitting van hem en zijn advocaat. Bij repliek heeft klager gesteld dat dit gebeurd zou zijn in de ruimte van de hoorzitting zelf. Verweerder kan zich de opmerking niet herinneren en gaat ervan uit dat deze hoe dan ook niet in zijn bijzijn is gemaakt. Verweerder was tijdens de hoorzitting niet op de hoogte van de gekwetstheid van klager en verweerder had ook geen aanwijzing dat klager uit zijn evenwicht was gebracht. Ook indien verweerder wel op de hoogte zou zijn geweest van het incident, zou hij hiervan in zijn rapportage echter geen melding hebben gemaakt nu hij een dergelijk aspect niet relevant acht voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in 1980.
Verweerder heeft het ziektebeeld van klager niet onderschat. Verweerder is bij zijn onderzoek en oordeelsvorming uitgegaan van de informatie uit het dossier en de nadien overgelegde medische stukken. Hij heeft deze informatie zorgvuldig bestudeerd en gewogen en hij heeft de essentie en zijn bevindingen in zijn rapportage weergegeven, hetgeen tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort.
Verweerder kan zich niet herinneren dat hem om een onderzoek door een onafhankelijke deskundige is gevraagd en dat hij dit geweigerd heeft. Een dergelijk onderzoek zou naar de mening van verweerder overigens niets toevoegen aan het beeld van de situatie in 1980. Het onderzoek door verzekeringsartsen van het UWV heeft ook een onafhankelijk karakter. Dat het UWV als tegemoetkoming bij de excuses voor het handelen van de medewerker heeft toegezegd een onafhankelijke expertise te zullen vergoeden, is geen oordeel over het handelen van verweerder.
Verweerder betreurt het dat hij als arrogant of autoritair is overgekomen.
Het is verweerder niet duidelijk welke psychische schade klager heeft opgelopen en in hoeverre dit door zijn handelen is veroorzaakt.
5. De overwegingen van het college
Ad klachtonderdeel 1
Vast staat dat niet verweerder zelf maar de medewerker de door klager als kwetsend ervaren opmerking heeft gemaakt. Weliswaar had verweerder de medewerker, en daarmee ook klager, op eenvoudige wijze voor de gemaakte vergissing kunnen behoeden door hem van tevoren in te lichten, maar dat hij dat niet heeft gedaan, acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit het feit dat het incident heeft plaatsgevonden, valt niet af te leiden dat verweerder de hoorzitting onzorgvuldig heeft voorbereid. Dit is ook niet op andere wijze gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel 2
Nu niet is gebleken dat verweerder de opmerking van de medewerker heeft gehoord, dan wel op andere wijze hiervan op de hoogte was, kan verweerder niet tuchtechtelijk worden verweten dat hij het incident tijdens de hoorzitting niet aan de orde heeft gesteld. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3
Ook het derde klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder behoefde het incident niet in zijn rapportage op te nemen nu het niet relevant is te achten in het kader van de vraagstelling die verweerder moest beantwoorden, te weten hoe de arbeidsongeschiktheidssituatie van klager in 1980 was.
Ad klachtonderdeel 4
Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:
1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op
welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende
steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de
voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft derapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden?
Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van
de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Verweerder heeft een uitgebreide dossierstudie gedaan en de medische gegevens en overige relevante omstandigheden gewogen. Het is niet ongebruikelijk dat een arts gegevens van anderen in zijn eigen woorden weergeeft. Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage van verweerder aan bovengenoemde criteria, ook ten aanzien van zijn conclusie. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel 5
Niet is gebleken dat verweerder het ziektebeeld van klager heeft onderschat. In zijn rapportage vermeldt verweerder juist dat ‘het feit dat klager in de loop van de tijd steeds meer problemen is gaan ervaren vanwege de niet normaal verlopende ontwikkeling van zijn ‘gender-identiteit’ en het in feite tot stilstand zijn gekomen van zijn lichamelijke (geslachts)ontwikkeling, nooit is ontkend’. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 6
Ongeacht of klager expliciet om een onafhankelijke expertise heeft gevraagd of niet, is het aan verweerder om te bepalen welke onderzoeken er nodig zijn om tot zijn oordeel te kunnen komen, niet aan klager. Verweerder kon op basis van de uitgebreide, consistente documentatie die voorhanden was over de medische situatie van klager op goede gronden tot zijn oordeel komen en behoefde daarvoor geen deskundige in te schakelen. Het feit dat het UWV ter compensatie van het incident met de medewerker heeft aangeboden de kosten van een onafhankelijke expertise te vergoeden, doet daaraan niet af. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel 7
Niet is komen vast te staan dat verweerder zich tijdens de hoorzitting autoritair of arrogant heeft opgesteld. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Het college zal daarom ook dit onderdeel afwijzen als ongegrond.
Ad klachtonderdeel 8
De tuchtrechter toetst of een hulpverlener, in dit geval de arts, bij het handelen waarover wordt geklaagd is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het uiteindelijk gevolg van het verweten handelen is daarbij niet van belang. Dat betekent dat de vraag of er een causaal verband heeft bestaan tussen het handelen van de arts en de eventuele psychische schade van klager onbeantwoord kan blijven, nog los van het feit dat klager niet heeft aangegeven waar deze schade uit zou bestaan en in hoeverre dit zou zijn veroorzaakt door het handelen van verweerder. Ook dit klachtonderdeel zal het college daarom afwijzen.
Gezien het bovenstaande wijst het college de klacht in al zijn onderdelen af als kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel 4 oordeelt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het college in eerste aanleg dat de rapportage van de arts voldoet aan de, volgens vaste jurisprudentie door het Centraal Tuchtcollege gestelde, criteria. Wel merkt het Centraal Tuchtcollege op dat het voor de leesbaarheid van de rapportage beter was geweest wanneer daarin de feitelijke informatie en het commentaar van de arts op die informatie van elkaar gescheiden was opgenomen. Tuchtrechtelijk verwijtbaar is dit echter niet zodat dit klachtonderdeel in eerste aanleg terecht ongegrond is verklaard.
4.4 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. P.M. Brilman en
prof.mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en mr.drs. W.A. Faas en mr.drs. M.J. Kelder, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2012. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.