ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1692 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2010.332

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1692
Datum uitspraak: 12-01-2012
Datum publicatie: 13-01-2012
Zaaknummer(s): C2010.332
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen oogarts. Ziekte van Graves. De oogarts heeft bij patiënte een swinging eyelid-decompressie ingreep uitgevoerd waarbij de nervus infra-orbitalis is geraakt. Patiënte heeft aan de ingreep ernstige pijnklachten overgehouden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de oogarts patiënte op deze complicatie heeft gewezen, de ingreep lege artis is uitgevoerd en dat de oogarts na de operatie adequaat heeft gehandeld en heeft de klacht afgewezen. Bevestiging van de beslissing in hoger beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2010.332 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., oogarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.J. Verbout verbonden aan de sectie juridische zaken van het E. te D..

1. Verloop van de procedure

A.- hierna klager - heeft op 8 september 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de oogarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 september 2010, onder nummer 09/285 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond in raadkamer afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De oogarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 november 2011, waar is verschenen de oogarts, bijgestaan door mr. A.J. Verbout voornoemd. Klager heeft bij faxbericht van 22 november 2011 laten weten dat noch hij noch mevrouw F. ter zitting aanwezig zullen zijn. Aan de zijde van de oogarts is als getuige-deskundige gehoord G., oogarts verbonden aan het H..

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

De klacht heeft betrekking op de behandeling door verweerster van de schoonmoeder van klager, mevrouw F., geboren op 3 maart 1949 (hierna: patiënte). In maart 2002 is patiënte door een orthoptiste verwezen naar het E. (hierna: het ziekenhuis), in verband met de bij haar al enige jaren bestaande ziekte van Graves.

Verweerster is werkzaam als oogarts in het ziekenhuis. In mei 2002 heeft zij patiënte gezien op het spreekuur. Zij heeft toen aanvullend onderzoek laten verrichten en heeft met de endocrinoloog overlegd over de schildklierstatus van patiënte. In augustus 2002 heeft verweerster patiënte gesproken op het zogenoemde Graves-spreekuur. Zij heeft toen voorgesteld een orbita-decompressie uit te voeren, om aldus meer ruimte in de oogkassen te maken waardoor het oog verder naar achteren kan zakken.

Op 14 juli 2003 heeft deze zogenoemde “swinging eyelid-decompressie” plaatsgevonden. Al vrij snel na deze operatie heeft patiënte een neuropathische pijn afkomstig van de nervus infra-orbitalis beiderzijds ontwikkeld.

Verweerster heeft patiënte in oktober 2003 weer op het spreekuur gezien. Patiënte klaagde toen over pijn in de linker wang en had last van dubbelbeelden. In verband met de dubbelbeelden is op 15 december 2003 een oogspiercorrectie verricht. Nadien bleef patiënte klagen over pijn aan de linker zijde. In maart 2004 heeft verweerster patiënte verwezen naar de pijnpoli van het ziekenhuis. Aldaar is een neuropathische pijn van nervus infra-orbitalis geconstateerd en is een proefbehandeling met injecties gestart, die echter geen effect had.

Verweerster heeft vervolgens aan patiënte een operatie voorgesteld met als doel het exploreren van de zenuw en het herstellen van eventuele afwijkingen. Deze operatie heeft op 1 maart 2005 plaatsgevonden. Tijdens de operatie werden geen duidelijke oorzaken gevonden voor de pijn. Verweerster heeft patiënte daarop wederom verwezen naar de pijnpoli van het ziekenhuis. Nadat de pijnpoli patiënte had ontslagen en teruggewezen naar de huisarts heeft verweerster patiënte niet meer teruggezien.

In juni 2005 is patiënte nog voor een second opinion naar het Oogziekenhuis I. geweest. Blijkens de brief van dit oogziekenhuis van 1 juli 2005 heeft de orbitaspecialist aangegeven dat een hypo- of hyperaesthesie na een orbitadecompressie mogelijk is en dat hij in dit geval geen mogelijkheden zag om de pijn te verminderen.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

Ernstige fouten heeft gemaakt tijdens de behandeling van patiënte en tijdens de operatie van patiënte op 14 juli 2003. Klager is van mening dat verweerster ten onrechte geen andere specialist heeft betrokken bij de operatie, dat zij de gemaakte fout niet heeft hersteld en evenmin heeft gemeld. Daardoor is patiënte in het ongewisse gebleven over de gemaakte fout en letterlijk aan haar lot overgelaten met de ernstige pijnklachten.

Door klager is ten slotte verwezen naar een “case-report” van de plastisch chirurg J. van 21 januari 2007.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Daarbij heeft zij erop gewezen dat tijdens het gesprek in augustus 2002 de meest voorkomende complicaties na de voorgestelde orbita-decompressie met patiënte zijn besproken. Tevens is daarbij volgens verweerster de mogelijke tijdelijke verminderde functie van de nervus infraorbitalis besproken. Na deze bespreking heeft patiënte ervoor gekozen de operatie te ondergaan.

De operatie is volgens verweerster op 14 juli 2003 lege artis verlopen, waarbij de linker nervus infra-orbitalis mogelijk wat meer geraakt is dan de rechter, maar de zenuw merkt een dergelijke ingreep altijd.

5. De overwegingen van het college.

Het college stelt vast dat patiënte in 2002 last had van verschijnselen behorend bij de ziekte van Graves. De door verweerster toen voorgestelde orbita-decompressie is een algemeen binnen de beroepsgroep gangbare behandeling bij voortdurende klachten als gevolg van deze ziekte en is bedoeld om meer ruimte in de oogkassen te creëren, en zo de ogen weer verder naar achteren te laten zakken. Bij deze ingreep raakt de nervus infra-orbitalis altijd in meer of mindere mate beschadigd. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij patiënte heeft gewezen op dit risico en dat patiënte desondanks gekozen heeft voor deze operatie.

Voorts heeft het college in de overgelegde gegevens geen enkele aanwijzing gevonden waaruit kan blijken dat verweerster de operatie op 14 juli 2003 niet lege artis zou hebben uitgevoerd. Het feit dat een complicatie is opgetreden, waarvoor uitdrukkelijk is gewaarschuwd, laat onverlet dat de operatie op juiste en bekwame wijze is verricht. Daarbij wijst het college erop dat ook door het Oogziekenhuis I. is opgemerkt dat een zodanige complicatie kan voorkomen en dat geen mogelijkheden werden gezien de pijn van patiënte te verminderen.

Verder heeft verweerster na de operatie, toen bleek dat patiënte ernstige pijnklachten had, adequaat gehandeld door patiënte eerst te verwijzen naar de pijnpoli en haar daarna opnieuw te opereren teneinde de zenuw te onderzoeken en eventuele afwijkingen vast te stellen. Nadat bij deze operatie was gebleken dat er geen duidelijke oorzaken voor de pijn waren te vinden heeft verweerster wederom zorgvuldig gehandeld door patiënte opnieuw te verwijzen naar de pijnpoli in het ziekenhuis.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt”.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van de ontvankelijkheid

In hoger beroep kan het Centraal Tuchtcollege slechts oordelen over die klachten die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het hoger beroep. Het verwijt dat de oogarts bij het uitvoeren van de ingreep een experimentele methode heeft gebruikt, heeft klager voor het eerst in hoger beroep gemaakt. Indien en voor zover klager met zijn verzoek beoogt om dat verwijt in beroep als nieuwe klacht ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen, is klager daarin niet-ontvankelijk.

5. Beoordeling van het hoger beroep

5.1 Met zijn beroep beoogt klager zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

5.2 De oogarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

5.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, waarbij het Centraal Tuchtcollege opmerkt dat het College de door de oogarts meegebrachte getuige-deskundige G. volgt in zijn ter terechtzitting in hoger beroep toegelichte standpunt inhoudende - kort gezegd - dat de oogarts lege artis heeft gehandeld.

5.4 Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

6. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en C.H. Hindaal en dr. C.C. Tijssen, leden-beroepsgenoten en

mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2012.

Voorzitter w.g.

Secretaris w.g.