ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0528 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/237

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0528
Datum uitspraak: 19-08-2010
Datum publicatie: 19-08-2010
Zaaknummer(s): C2009/237
Onderwerp: Niet of te laat komen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagster is tijdens een trektocht in Nepal ten val gekomen en heeft haar pols gebroken. Van de internist die eveneens op vakantie was, werd door een gids en een drager gevraagd naar de pols te kijken. Verweerder heeft vervolgens uitgelegd dat hij internist was en niets van botten wist en heeft hen geadviseerd een andere arts te zoeken. Klaagster heeft vervolgens een Franse arts getroffen die haar gebroken pols heeft gespalkt. De klacht van klaagster houdt in dat verweerder als Nederlandse arts heeft geweigerd naar klaagster toe te komen om de gevraagde hulp te verlenen. Het RTG heeft de maatregel van waarschuwing opgelegd en de publicatie gelast. De internist is in hoger beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep gegrond bevonden, de bestreden beslissing vernietigd, de klacht alsnog ongegrond verklaard en de publicatie van de beslissing gelast.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/237 van:

                                               A., internist, werkzaam te B., wonende te C., appellant,                                                         verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. H.W.P.B.                                                        Taminiau, advocaat te Tilburg,

tegen

                                               D., wonende te E., verweerster, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

D. - hierna te noemen klaagster - heeft op 14 november 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen de internist A. - hierna te noemen de arts of appellant- een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 augustus 2009, onder nummer 08179 heeft dat College de arts de maatregel van waarschuwing opgelegd en de publicatie van de beslissing gelast. De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 april 2010, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

mr. H.W.P.B. Taminiau  alsmede klaagster, bijgestaan door haar partner de heer

F. .

De zaak is over en weer bepleit. Mr. H.W.P.B. Taminiau heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Tijdens een trekkingtocht in G. is klaagster op 1 november 2008 op een uur lopen van de overnachtingsplek ten val gekomen. Zij had heftige pijn aan haar pols en gevreesd werd voor een breuk. Er is een provisorische mitella aangelegd, waarna klaagster met behulp van haar man, een gids en een drager te voet de overnachtingplaats heeft weten te bereiken. Deze plek lag op twee dagen lopen van de dichtstbijzijnde doorgaande weg. Onmiddellijk na aankomst heeft de echtgenoot een drager en een gids erop uitgestuurd om een arts te zoeken. Op dat moment was verweerder, die met een reisgezelschap daar op vakantie was, net in de overnachtingplaats gearriveerd. Verweerder was die ochtend om 04.30 uur opgestaan en had acht uur gelopen. Hij was zich net binnen aan het opfrissen toen de drager en gids van klaagster aan de deur kwamen. Zij hadden gehoord dat verweerder arts was en vroegen hem te komen om naar de pols van klaagster te kijken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij internist was, dat hij niets van botten wist en heeft hen geadviseerd door te gaan met het zoeken naar een (andere) arts.

De drager en gids zijn daarop teruggegaan naar klaagster en haar echtgenoot met de mededeling dat zij een Nederlandse arts hadden gesproken en dat die niet wilde meekomen.

De echtgenoot van klaagster heeft hen daarop onmiddellijk weer op pad gestuurd om een andere arts te zoeken. Zij hebben vervolgens een Franse arts gevonden die is meegekomen. Deze arts heeft, met buiten verzamelde bamboestokjes, de pols, die inderdaad gebroken bleek, gespalkt. Dat vergde ongeveer een uur. Daarmee heeft klaagster nagenoeg pijnvrij de twee volgende dagen kunnen doorlopen tot een plaats die met een auto bereikbaar was.

Verweerder heeft, nadat hij opgefrist was, via derden vernomen dat er een arts bij klaagster was geweest en heeft geen verdere actie meer ondernomen. Wel is er diezelfde avond een enigszins onvriendelijk verlopen contact geweest tussen verweerder en de echtgenoot van klaagster, waarin laatstgenoemde heeft aangekondigd een klacht tegen verweerder te zullen indienen. De volgende ochtend heeft de echtgenoot van klaagster verweerder, bij het beschouwen van de zonsopgang, buiten zien staan maar is er geen contact meer geweest.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klager en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij als Nederlandse arts heeft geweigerd naar haar toe te komen om aan hem gevraagde hulp te verlenen. Verweerder heeft niet minimaal de moeite willen nemen om de situatie van klaagster in ogenschouw te nemen. Klaagster had iedere vorm van excuus willen accepteren, maar hoewel deze gelegenheid zich de volgende ochtend tijdens de zonsopgang voordeed, heeft dit niet mogen plaatsvinden. Daarom is zij overgegaan tot het indienen van de klacht

4. Het standpunt van verweerder

Het standpunt van verweerder, zoals door hem ter zitting weergegeven, is andersluidend dan verwoord in de schriftelijke stukken en komt grotendeels overeen met hetgeen klaagster als feitelijke grondslag van haar klacht heeft aangevoerd.

Toen hem het hulpverzoek werd gedaan, was hij net bezig zich op te frissen. Hij had daar nog even tijd voor nodig. De hulpvraag betrof een botprobleem, op welk gebied hij niet deskundig is. Uit het feit dat de patiënt na de val nog een uur had gelopen, leidde hij af dat het geen acuut probleem betrof en daarom heeft hij gezegd dat ze in ieder geval moesten doorgaan met het zoeken van een arts. Hij heeft, zoals hij desgevraagd ter zitting verklaarde, niet gezegd dat hij, na zich opgefrist te hebben, alsnog zou komen kijken. Toen hij later hoorde dat er een arts was geweest die een spalk en mitella had aangelegd, heeft hij geconcludeerd dat hij niets meer kon betekenen en was hij ook niet meer verplicht te komen.

Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij erg ongelukkig is met de wijze waarop hij heeft gehandeld.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

5. De overwegingen van het college

Ingevolge de algemene norm van artikel 47 Wet BIG dient het college te beoordelen of verweerder, die in zijn hoedanigheid van arts om bijstand werd gevraagd, heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij jegens klaagster behoorde te betrachten.

Voor het college staat buiten kijf dat verweerder in de hem betamende zorg is tekortgeschoten: verweerder had op de expliciete en serieuze hulpvraag moeten ingaan door onomwonden duidelijk te maken dat hij, zo snel als redelijkerwijs mogelijk, naar de patiënte zou komen kijken. Daarbij is tevens van belang dat het op het moment van de hulpvraag niet duidelijk was of er enige medische hulp, laat staan adequate medische hulp aan klaagster zou kunnen worden verleend. De (medische) zorg voor klaagster was daarmee op dat moment verweerders verantwoordelijkheid. Dat verweerder met vakantie was, doet daaraan in het geheel niet af.

De in een dergelijke situatie op een arts rustende zorgplicht is nader uitgewerkt in de gedragsregels voor artsen. In artikel I.2 van deze regels wordt bepaald dat een arts noodzakelijke behandeling, begeleiding en adviezen verleent aan ieder die zich tot hem wendt  en op grond van artikel lII.6 dient de arts in noodsituaties en bij calamiteiten  -ongevraagd- te allen tijde en voor zover mogelijk eerste hulp te verlenen.  Aan deze regels, die onder woorden brengen welke normen naar heersende opvatting in de kring van artsen dienen te worden in acht genomen bij de uitoefening van hun beroep, heeft verweerder niet voldaan.

Tenslotte overweegt het college dat het handelen van verweerder niet in overeenstemming kan worden gebracht met de normen en waarden die tot uitdrukking worden gebracht in de Nederlandse artseneed.

Op grond van het bovenstaande zal de klacht gegrond worden verklaard. Het college zal verweerder de maatregel van waarschuwing opleggen met de overweging dat verweerder ter zitting ervan blijk heeft gegeven dat hij uit deze evaring lering heeft getrokken.

Het college zal, om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat deze beslissing zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In beroep heeft de arts 32 grieven aangevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven – tot vernietiging van de bestreden beslissing en “tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar klachten primair omdat de Nederlandse tuchtrechter niet bevoegd is” deze klachten te beslechten en subsidiair omdat haar klachten niet bewezen dan wel ongegrond zijn.  

4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van haar klacht en bevestiging van de bestreden beslissing.

5. Het gaat in hoger beroep in hoofdlijn om het volgende.

Tijdens een trektocht in G. is klaagster op 1 november 2008 op een uur lopen van de overnachtingsplek ten val gekomen. Zij had heftige pijn aan haar pols en gevreesd werd voor een breuk. Er is een provisorische mitella aangelegd, waarna klaagster met behulp van haar man, een gids en een drager te voet de overnachtingplaats heeft weten te bereiken. Deze plek lag op twee dagen lopen van de dichtstbijzijnde doorgaande weg. Onmiddellijk na aankomst heeft de echtgenoot een drager en een gids erop uitgestuurd om een arts te zoeken. Op dat moment was de arts, die met een (ander) reisgezelschap daar op vakantie was, net in de overnachtingplaats gearriveerd. De arts was die ochtend om 04.30 uur opgestaan en had acht uur gelopen. Hij was zich net binnen aan het opfrissen toen de drager en de gids van klaagster aan de deur kwamen. Zij hadden gehoord dat appellant arts was en vroegen hem te komen om naar de pols van klaagster te kijken. De arts heeft uitgelegd dat hij internist was, dat hij niets van botten wist en heeft hen geadviseerd door te gaan met het zoeken naar een (andere) arts.

Zij hebben vervolgens een Franse arts gevonden die is meegegaan naar klaagster.

De arts heeft, nadat hij opgefrist was, bij derden geïnformeerd naar de toestand van klaagster en heeft via hen vernomen dat er een Franse arts bij klaagster was geweest. De arts heeft het daarbij gelaten.

Klaagster verwijt de arts dat hij als Nederlandse arts heeft geweigerd naar haar toe te komen om de gevraagde hulp te verlenen.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat de arts op de expliciete en serieuze hulpvraag had moeten ingaan door onomwonden duidelijk te maken dat hij, zo snel als redelijkerwijs mogelijk, naar klaagster zou komen kijken. Volgens het Regionaal Tuchtcollege was de (medische) zorg voor klaagster op dat moment de verantwoordelijkheid van de arts, vakantie of geen vakantie; te meer daar op het moment van de hulpvraag niet duidelijk was of er enige medische hulp zou kunnen worden verleend.

6. In het beroepschrift wordt geconcludeerd dat klaagster “niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de Nederlandse tuchtrechter niet bevoegd is”.

Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat de arts bedoelt te zeggen dat de tuchtrechter zich onbevoegd dient te verklaren.

Dit verweer wordt verworpen.

De arts is een (in Nederland wonende) BIG-geregistreerde arts. De Nederlandse tuchtrechter is daarmee bevoegd kennis te nemen van de klacht.

7. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagster spelen in deze zaak de twee volgende vragen een rol.

- Heeft de Wet BIG ten aanzien van het handelen (waaronder mede begrepen: het nalaten) van de BIG-geregistreerde beroepsgenoten werking buiten Nederland?

- Heeft in een situatie als de onderhavige een BIG-geregistreerde arts een plicht tot het bieden van zorg of hulp buiten zijn werk of diensttijd en, zo ja, hoe ver strekt die verplichting?

8. Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de tekst van de Wet BIG noch de toelichting op die wet of de wetsgeschiedenis dwingen tot de conclusie dat de werking van de wet is beperkt tot handelingen of een hulpvraag binnen Nederland.

Voorts wordt overwogen dat de doelstelling van de Wet BIG is het beschermen van het belang van de Nederlandse gezondheidszorg. De tuchtrechtspraak heeft tot doel het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de bescherming van de patiënt.

Ook ten aanzien van de toetsing van door een BIG-geregistreerde arts buiten Nederland verrichte handelingen (waaronder dus mede begrepen: nalaten) moet het oordeel zijn dat de Nederlandse gezondheidszorg daarbij belang heeft. Dat belang bestaat niet alleen in de bescherming van patiënten tegen onkundige/onzorgvuldige artsen die in Nederland werkzaam zijn of  (op grond van hun BIG-registratie) kunnen zijn, maar ook in het kwaliteitsbelang van een BIG registratie, waarop derden mogen vertrouwen.

De conclusie moet dus zijn dat, anders dan de advocaat van de arts heeft betoogd, de Wet BIG in beginsel ook van toepassing is “als de hulpvraag niet in Nederland maar in het buitenland” wordt gedaan.

9. Dat betekent niet dat alle in Nederland op grond van de Wet BIG op een (BIG-geregistreerde) arts rustende verplichtingen zonder meer en onverkort ook in het buitenland op die arts rusten.

Of een uit de Wet BIG voortvloeiende verplichting voor een arts ook in het buitenland geldt, hangt af van diverse omstandigheden, zoals de aard van die verplichting, alsmede van de ter plaatse geldende regels en gebruiken, waaraan de arts eerst en vooral is gebonden.

10. Art. 47 Wet BIG bepaalt met betrekking tot de vraag of een arts buiten werk of diensttijd een plicht heeft tot het bieden van zorg of hulp, dat een in het BIG register ingeschreven arts onderworpen is aan tuchtrechtspraak “terzake van degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheid behoeft”.

Die in een dergelijk noodgeval te verstrekken bijstand is afhankelijk van tal van factoren, zoals de aard van het trauma of ziekte, de bekwaamheid van de arts en de mogelijkheden ter plaatse.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat met betrekking tot de interpretatie van genoemde bepaling in art. 47 Wet BIG als minimum heeft te gelden dat een arts in noodsituaties of bij calamiteiten in ieder geval en voor zover mogelijk eerste hulp verleent.

Dit “minimumvereiste” komt eveneens voor in de gedragsregels voor artsen van de KNMG.

Los van de Wet BIG betreft dit “minimumvereiste” de algemene verantwoordelijkheid van een arts, welke verantwoordelijkheid ook buiten zijn werk of diensttijd aanwezig is en in beginsel niet ophoudt te bestaan bij het overschrijden van de grens van Nederland.

Daarnaast overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid ten aanzien van het niet-nakomen van deze norm (dus: van het minimumvereiste) door de arts in het buitenland  kan ontbreken, omdat de vraag of een arts in het buitenland  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet los gezien kan worden van de omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke wet- en regelgeving en gebruiken.  

11. Thans dient beoordeeld te worden of in het onderhavige geval sprake was van een noodsituatie als bedoeld in art. 47 Wet BIG en of de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

In dit verband is het volgende van belang.

a) Hoe pijnlijk of ellendig voor klaagster ook, de situatie waarin zij verkeerde betrof  een kwetsuur van de pols en het vermoeden van een gebroken pols. Een dergelijke situatie kan, bijzondere omstandigheden daargelaten, niet worden aangemerkt als een “noodsituatie of calamiteit” in de zin van art. 47 Wet BIG.

b) Het is niet onder alle omstandigheden vereist dat een arts wiens hulp of bijstand wordt gevraagd zich zo spoedig mogelijk naar de patiënt begeeft. Deze verplichting geldt bij voorbeeld niet als de arts op basis van de hem bekende gegevens kan concluderen dat zijn onmiddellijke aanwezigheid niet is vereist.

In dit geval mocht de arts (in ieder geval in eerste instantie) afgaan op de mededelingen van de namens de echtgenoot van klaagster gezonden (professionele) gids en sherpa, namelijk dat het ging om een mevrouw die in de bergen was gevallen, heftige pijn aan/in haar pols had en dat werd gevreesd voor een breuk. Ook mocht de arts bij deze informatie betrekken dat de vrouw nog een uur met die gekwetste pols had gelopen.

Van de arts behoefde, gelet op de bovenstaande omstandigheden,  niet gevergd te worden dat hij zich onverwijld naar klaagster begaf om haar situatie te beoordelen.

c) De arts is internist en achtte zich onvoldoende kundig op het gebied van de traumatologie van het bewegingsapparaat om adequate hulp te verlenen. Nadat hij in eerste instantie tegen de sherpa van klaagster had gezegd om verder te zoeken naar iemand die beter in staat zou zijn hulp te bieden, heeft hij,  zoals ook in dit geding voldoende vaststaat, wat later geïnformeerd naar de toestand van klaagster. Toen werd hem gezegd dat er een Franse arts hulp had geboden. De arts heeft daaruit geconcludeerd dat hij niets meer voor klaagster kon betekenen en heeft het daarbij gelaten.

De arts mocht in dit verband bij zijn overwegingen betrekken, zo staat in dit geding als onweersproken tussen partijen  vast,  dat de sherpa’s bij door professionals georganiseerde tochten  als de onderhavige in een noodgeval assistentie van bijvoorbeeld een helikopter kunnen inroepen voor vervoer naar een hospitaal.

Alles afwegend is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een noodgeval als bedoeld in art. 47 Wet BIG en dat de arts met betrekking tot zijn handelen of nalaten tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

Dit laat onverlet dat de situatie van klaagster erg vervelend voor haar is geweest en dat de arts op een andere wijze dan hij heeft gedaan blijk zou hebben kunnen geven van zijn betrokkenheid bij de situatie van klaagster.

12. Het voorgaande houdt in dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege moet worden vernietigd en de klacht alsnog ongegrond moet worden verklaard.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verklaart het beroep van de arts gegrond en, opnieuw                                                 rechtdoend,

vernietigt de in deze zaak gegeven beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven,

en verklaart de klacht alsnog ongegrond;

bepaalt dat deze beslissing  op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter;

mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud en P.M. Brilman, leden-juristen en drs. R.E.F. Huijgen en

dr. J.A. Zonnevylle, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2010 door mr. A.H.A. Scholten in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.