ECLI:NL:TGDKG:2022:90 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/699335 / DW RK 21/116 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:90
Datum uitspraak: 04-05-2022
Datum publicatie: 10-05-2022
Zaaknummer(s): C/13/699335 / DW RK 21/116 LV/WdJ
Onderwerp:
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van de brief van8 januari 2021 over aanwijzingen beschikte dat klaagster onder bewind stond. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de brief aan klaagster te richten. De gerechtsdeurwaarder heeft op 15 februari 2021 verkeerde informatie over de ontstaansdatum van de vordering aan de gemachtigde van klaagster verstrekt. Tevens is beslag gelegd terwijl er op dat moment al een betalingsvoorstel van klaagster was ontvangen dat nota bene op uitnodiging van de gerechtsdeurwaarder werd gedaan. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van berisping opgelegd en veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 mei 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/699335 / DW RK 21/116 LV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ] (bewindvoerder),

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde (hierna: de gerechtsdeurwaarder). Bij verweerschrift, ingekomen op 14 april 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 8 juni 2021. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van

23 maart 2022 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 4 mei 2022.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
 

-           Bij verstekvonnis van 30 juli 2010 van de rechtbank [  ] is klaagster veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [  ] thans de [  ].

-           Bij beschikking van 29 april 2015 is de gemachtigde van klaagster aangesteld als haar bewindvoerder.

-           Bij brief van 8 januari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster aangeschreven over de openstaande vordering.

-           Bij e-mail van 11 februari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster aangegeven dat klaagster onder haar bewind is gesteld en heeft zij verzocht om toezending van informatie.

-           Bij e-mail van 15 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat de ontstaansdatum van de vordering 6 juni 2020 is. De gerechtsdeurwaarder heeft tevens aangegeven dat de gemachtigde van klaagster een betalingsvoorstel kan indienen om bijkomende kosten te voorkomen.

-           Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster nader geïnformeerd over de vordering. Hierbij is aangegeven dat de vordering is ontstaan op 30 juli 2010 en dat deze sinds 3 juni 2020 in behandeling is bij het gerechtsdeurwaarderskantoor en daarvoor in behandeling was bij een ander gerechtsdeurwaarderskantoor.

-           Bij e-mail van 24 februari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster een betalingsvoorstel tegen finale kwijting ingediend bij de gerechtsdeurwaarder.

-           Op 26 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder de ING Bank N.V. Dit beslag heeft doel getroffen.

-           Bij e-mail van 1 maart 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd dat het betalingsvoorstel tegen finale kwijting, op basis van het juiste saldo na het getroffen bankbeslag, wordt voorgelegd aan de opdrachtgever.

-           Bij exploot van 8 maart 2021 is het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag aan de gemachtigde van klaagster betekend.

-           Bij e-mail van 8 maart 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk gereageerd op de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 24 februari 2021. Daaruit volgt dat deze geen gehoor geeft aan het verzoek om de vordering af te boeken omdat [  ] daarover moet beslissen.

-           Bij e-mail van 26 mei 2021 heeft de gemachtigde van klaagster bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag op de uitkering van klaagster. De gemachtigde van klaagster heeft tevens een betalingsvoorstel van € 200,- tegen finale kwijting gedaan onder de voorwaarde dat de bij het bankbeslag getroffen gelden worden teruggeboekt én dat de bijkomende kosten komen te vervallen.

-           Bij e-mail van 7 juni 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd dat de opdrachtgever niet akkoord is gegaan met het betalingsvoorstel tegen finale kwijting.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: het bewindsregister niet heeft geraadpleegd waardoor zij is aangeschreven in plaats

van haar bewindvoerder;

b: niet heeft gereageerd op het betalingsvoorstel van 24 februari 2021.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. De in de aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij in het verweer heeft aangegeven dat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het doen en nalaten van de bij hem werkzame medewerkers. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat er geen wettelijke bepaling is die de gerechtsdeurwaarder (of diens opdrachtgever) verplicht tot kennisname van het centrale curatele- en bewindregister voorafgaand aan iedere (executie)handeling. Blijkens vaste jurisprudentie wordt in algemene zin ook geen verplichting tot kennisname van dat register aangenomen. Dat is slechts anders indien er concrete aanwijzingen zijn dat de schuldenaar onder curatele of bewind staat. Vooralsnog is er onvoldoende grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder ten tijde van de brief van

8 januari 2021 over aanwijzingen beschikte dat klaagster onder bewind stond. Dat betekent dat niet kan worden aangenomen dat de gerechtsdeurwaarder het bewind toen had behoren te kennen.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b blijkt uit de verklaring van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting dat de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 24 februari 2021, waarin een betalingsvoorstel is gedaan, niet direct is verwerkt in het dossier en het computersysteem. Op 25 februari 2021 is door een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor een concept-derdenbeslag opgemaakt in het computersysteem, omdat er niet meer zou zijn gereageerd door klaagster dan wel door haar gemachtigde. Dit concept is opgemaakt voordat de

e-mail van 24 februari 2021 was verwerkt in het computersysteem. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder op 26 februari 2021 ten laste van klaagster bankbeslag gelegd.

5.4 Indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. In het onderhavige geval is sprake van een tweetal vergissingen dan wel fouten.

Allereerst heeft de gerechtsdeurwaarder op 15 februari 2021 verkeerde informatie over de ontstaansdatum van de vordering aan de gemachtigde van klaagster verstrekt. In de e-mail van 17 februari 2021 is de gemachtigde van klaagster alsnog voorzien van de juiste informatie aangaande de ontstaansdatum, is een opgave verstrekt en een kopie van het vonnis meegezonden. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder de juiste informatie, uitleg en stukken ook al direct in de e-mail van 15 februari 2021 had kunnen en moeten verstrekken.

5.5 De tweede vergissing dan wel fout van de gerechtsdeurwaarder betreft het verwerken van de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 24 februari 2021. Hoewel het kan gebeuren dat het betalingsvoorstel van de gemachtigde van klaagster en het gelegde bankbeslag elkaar hebben gekruist, had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om na het constateren daarvan, het beslag op te heffen.
Het beslag werd immers gelegd terwijl er op dat moment al een betalingsvoorstel van klaagster was ontvangen dat nota bene op uitnodiging van de gerechtsdeurwaarder werd gedaan. Onder die omstandigheden is het onjuist om het beslag niettemin te handhaven en de kosten daarvan aan klaagster door te berekenen. Nu dat is nagelaten, heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom terecht voorgesteld.

5.6 Voor zover klaagster de kamer verzoekt om de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot het accepteren van een betalingsvoorstel, het terugbetalen van geïnde gelden of tot het vergoeden van de beslagkosten overweegt de kamer dat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is. Daarvoor staat de rechtsgang bij de burgerlijke rechter open.


5.7 De kamer zal de klacht gedeeltelijk gegrond verklaren. De kamer acht de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden.

5.8 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op totaal € 350,-, aan kosten van klaagster vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,-).Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

5.9 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

5.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 350,-;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.