ECLI:NL:TGDKG:2022:86 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/697152 DW RK 21/54 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:86
Datum uitspraak: 22-04-2022
Datum publicatie: 25-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/697152 DW RK 21/54 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft ten minste vijf weken laten passeren voordat de beslagvrijevoet van klaagster werd aangepast.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 april 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/697152  DW RK 21/54 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te Apeldoorn,

klaagster,

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

en

2. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 5 februari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 april 2021, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 maart 2022 alwaar klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 22 april 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • op 11 april 2018 is klaagster door de kantonrechter veroordeeld een vordering te voldoen aan haar ex-partner;
  • op 15 december 2020 is aan klaagster een beslag van onbekende datum betekend dat in opdracht van haar ex-partner gelegd is op de door haar te ontvangen kinderalimentatie;
  • op 23 december 2020 is door de gerechtsdeurwaarders een verklaring omtrent inkomen en uitgaven van klaagster ontvangen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

1. het beslag is vals. De gerechtsdeurwaarder laat zich foutief informeren door de ex-partner van klaagster en werkt daardoor mee aan oplichting en geldaftroggeling. Klaagsters ex-partner is klaagster nog bijna € 10.000 schuldig;

2. de gerechtsdeurwaarder houdt geen rekening met de juiste beslagvrije voet zoals klaagster in december 2020 heeft aangetoond.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Klaagster heeft een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 ([   ]), omdat klaagster naar eigen zeggen steeds met hem heeft gecorrespondeerd. Gebleken is echter dat gerechtsdeurwaarder sub 1 slechts het beslag aan klaagster heeft overbetekend. Ten aanzien van die (ambts)handeling is niet gebleken dat hij daarbij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Gerechtsdeurwaarder sub 2 ([   ]) heeft meegedeeld dat hij verantwoordelijk moet worden gehouden voor de behandeling van het dossier van klaagster en met name voor de gewraakte correspondentie. Klaagster heeft ter zitting  desgevraagd meegedeeld dat haar klachten dan zien op het handelen van gerechtsdeurwaarder sub 2. De klacht tegen gerechtsdeurwaarder 1 zal ongegrond worden verklaard. Het hierna volgende betreft alleen gerechtsdeurwaarder sub 2 (hierna: de gerechtsdeurwaarder).

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel, in dit geval het vonnis van 11 april 2018, te executeren.

Dat er sprake is van een voorgeschiedenis en dat klaagster een vorderingsrecht op haar ex-partner zou hebben, zoals klaagster uitvoerig uiteen heeft gezet, maakt dat niet anders en maakt zeker niet dat het beslag vals is. Als klaagster iets aan te merken heeft op het beslag dient zij dit voor te leggen aan de bevoegde (executie)rechter. Het is aan de gerechtsdeurwaarder noch aan deze kamer om over de rechtmatigheid van het beslag te oordelen. Verder is niet gebleken, voor zover daar sprake van is (geweest), dat de gerechtsdeurwaarder zou hebben meegewerkt aan de door klaagster gestelde strafbare feiten.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Onweersproken is dat de gerechtsdeurwaarder op 23 december 2020 kennis heeft genomen van de verklaring omtrent de inkomsten en uitgaven van klaagster en haar (impliciete) verzoek om de beslagvrije voet aan te passen. Omdat klaagster geen geregistreerde inkomsten heeft, kon de hoogte van de beslagvrije voet niet via de website van de overheid voor de nieuwe rekenmethode worden uitgerekend, aldus de gerechtsdeurwaarder. Het is voor de kamer niet duidelijk op welk moment de beslagvrije voet uiteindelijk wel is vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van de klacht op 1 februari 2021 was dat nog niet het geval. Dat betekent dat in ieder geval vijf weken na de aanvraag nog geen beslissing was genomen. Dat is te lang. Dat de situatie van klaagster zo is dat zij niet in de gehanteerde rekenmethode past, is geen afdoende excuus. Het verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet is ontvangen op 23 december 2020. Op grond van de op dat moment geldende wetgeving had de beslagvrije voet onverwijld aangepast kunnen en moeten worden. Klaagster had daartoe de benodigde gegevens aangeleverd. Voor zover die niet compleet zouden zijn geweest, had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om eventueel ontbrekende stukken bij klaagster op te vragen. Voor zover nodig merkt de kamer op dat de gerechtsdeurwaarder ook in uitzonderlijke gevallen als gesteld aanwezig na 1 januari 2021 zorg dient te dragen voor een accurate én snelle afhandeling van een dergelijk verzoek, waarbij het uitganspunt is dat dit onverwijld geschiedt. Nu daarvan bij lange na geen sprake is geweest, ziet de kamer aanleiding de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan kosten van klaagster;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.2 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b. gegrond;
  • legt voor het gegronde klachtonderdeel aan gerechtsdeurwaarder sub 2 de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.