ECLI:NL:TGDKG:2022:62 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/696936 / DW RK 21/49

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:62
Datum uitspraak: 29-03-2022
Datum publicatie: 11-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/696936 / DW RK 21/49
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Behandeling en afwikkeling door de gerechtsdeurwaarder van een (interne) klacht van klager heeft twee maanden geduurd. Dat is te lang. Maatregel: berisping. Tevens aan de orde: beslag gelegd op de zorgtoeslag van klager. De kamer overweegt dat het een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder betaamt om voorafgaand aan het leggen van beslag op de zorgtoeslag zélf te controleren of de vordering betrekking heeft op een lopende polis of een polis die niet meer geldt omdat de schuldenaar inmiddels is overgestapt naar een andere verzekeraar. De gerechtsdeurwaarder moet vaststellen dat de zorgtoeslag vatbaar is voor beslag en dat hier een wettelijk verbod op rust. Een dergelijke controle kan betrekkelijk eenvoudig door verificatie bij de opdrachtgever die kan aangeven of sprake is van een lopende zorgverzekering of niet.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/696936 / DW RK 21/49 LvB/JD ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mails met bijlagen van 12, 16 en 25 februari 2021. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 april 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 februari 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 23 maart 2022, waarna deze is aangehouden tot heden.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij (verstek)vonnissen van de kantonrechter te Nijmegen van 13 mei 2016 en

11 november 2016 is klager veroordeeld tot het betalen van geldbedragen, in verband met ontstane premieachterstanden bij een zorgverzekeraar.

-           Bij exploten van 2 augustus 2016 en 15 februari 2017 zijn de vonnissen van 13 mei 2016 en 11 november 2016 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 26 november 2018 is executoriaal derdenbeslag ten laste van klager gelegd onder de Belastingdienst. Bij exploot van 3 december 2018 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.

-           In december 2020 heeft klager contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en heeft hij gesteld dat het niet mogelijk is om beslag op zijn zorgtoeslag te leggen ten aanzien van oude schulden.

-           Op 8 december 2020 heeft klager een klacht bij het gerechtsdeurwaarderkantoor ingediend. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 23 december 2020 gereageerd.

-           Op 24 december 2020 heeft klager een kopie van zijn polis van zijn huidige zorgverzekering naar de gerechtsdeurwaarder verzonden.

-           Op 11 januari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager geschreven dat het beslag op de zorgtoeslag van klager onterecht is gelegd en zal worden opgeheven.

-           Op 12 januari 2021 schrijft klager in een e-mail aan de gerechtsdeurwaarder dat hij alle gelden die de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen uit het beslag op de zorgtoeslag terug eist. Per e-mail van 22 januari 2021 zegt de gerechtsdeurwaarder toe dit te zullen doen.

-           Op 1 februari 2021 schrijft klager in een e-mail dat hij de onterecht ontvangen gelden nog altijd niet heeft ontvangen.

-           Op 3 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder de ten onrechte ontvangen gelden aan klager gerestitueerd.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: onrechtmatig beslag op de zorgtoeslag van klager heeft gelegd gedurende de periode van november 2018 tot en met december 2020;

b: absurd lang erover heeft gedaan om de klacht van klager te behandelen en klager nog steeds wacht op volledige terugbetaling van onrechtmatig in beslag genomen bedragen;

c: mogelijk Nederlanders met een migratieachtergrond onheus en onrechtmatig bejegend.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met deze wet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.  

5.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Hij wordt aangemerkt als verantwoordelijk voor het dossier van klaagster. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. Zorgtoeslag is in beginsel niet vatbaar voor beslag (artikel 45 lid 1 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, hierna: “AWIR”). Op dit beslagverbod bestaat (kort gezegd) een uitzondering wanneer beslag wordt gelegd ter incassering van een schuld waarvoor de zorgtoeslag is bedoeld.[1] In beginsel mag dan ook beslag worden gelegd op de zorgtoeslag van een schuldenaar om zijn of haar achterstallige premiebetalingen bij zijn of haar zorgverzekering te incasseren. Het moet dan gaan om de op dat moment toepasselijke zorgverzekering van de schuldenaar. Een voormalig zorgverzekeraar kan geen beslag (meer) leggen op de zorgtoeslag van haar schuldenaar.[2] Die zorgtoeslag is immers bedoeld om de lopende zorgverzekering te betalen.

5.4 Klager en gerechtsdeurwaarder zijn het eens dat gelet op het voorgaande geen beslag had mogen worden gelegd op de zorgtoeslag van klager ter incassering van de ‘oude’ premieachterstanden die klager verschuldigd is aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Toch lag er beslag op de zorgtoeslag van klager in de periode november 2018 tot en met januari 2021. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat dit hem niet kan worden verweten omdat klager hem pas in december 2020 voor het eerst heeft laten weten dat sprake was van een nieuwe zorgverzekeraar.

5.5 De kamer overweegt dat het een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder betaamt om voorafgaand aan het leggen van beslag op de zorgtoeslag zélf te controleren of de vordering betrekking heeft op een lopende polis of een polis die niet meer geldt omdat de schuldenaar inmiddels is overgestapt naar een andere verzekeraar. De gerechtsdeurwaarder moet vaststellen dat de zorgtoeslag vatbaar is voor beslag en dat hier een wettelijk verbod op rust. Een dergelijke controle kan betrekkelijk eenvoudig door verificatie bij de opdrachtgever die kan aangeven of sprake is van een lopende zorgverzekering of niet. Het betaamt een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder voorts om deze controle te borgen in de interne systemen. Ter zitting heeft (de gemachtigde van) de gerechtsdeurwaarder geen antwoord kunnen geven op de vraag van de kamer of een dergelijke controle heeft plaatsgevonden bij het leggen van dit beslag. Op de vraag van de kamer of die controle is geborgd in de interne systemen van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft (de gemachtigde) van de gerechtsdeurwaarder evenmin antwoord kunnen geven.

5.6 Dat de gerechtsdeurwaarder geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de zorgvuldigheid die hij in acht heeft genomen bij het leggen van beslag op zorgtoeslag van klager – en bij het leggen van beslag op zorgtoeslag in het algemeen – komt voor rekening van de gerechtsdeurwaarder. In zoverre treft de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt en is klachtonderdeel a gegrond.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Klager heeft zich op 8 december 2020 bij de gerechtsdeurwaarder beklaagd over het beslag. De gerechtsdeurwaarder heeft op 24 december 2020 gevraagd om een kopie van de huidige zorgpolis van klager. Klager heeft deze dezelfde dag toegezonden. Pas op 11 januari 2021 – na rappel van klager – heeft de gerechtsdeurwaarder klager in een reactie laten weten dat het beslag op de zorgtoeslag zal worden opgeheven. Naar oordeel van de kamer heeft de gerechtsdeurwaarder daarmee niet binnen een redelijke termijn gereageerd. Klachtonderdeel b is reeds om die reden gegrond. Daar komt het volgende bij. Na een reactie van klager van 12 januari 2021 schrijft de gerechtsdeurwaarder op 22 januari 2021 dat de onterecht ontvangen gelden zullen worden gerestitueerd, maar dat is pas op 3 februari 2021 gebeurd. Al met al heeft het bijna twee maanden geduurd, voordat de gerechtsdeurwaarder de (terechte) klacht van klager heeft behandeld en afgewikkeld. Uit de correspondentie blijkt dat klager steeds binnen een dag reageerde op vragen van de gerechtsdeurwaarder. Dat afwikkeling zo lang heeft geduurd is dan ook te wijten aan een onvoldoende adequate en voortvarende behandeling van de klacht door de gerechtsdeurwaarder. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b is dan ook gegrond.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift uitdrukkelijk ontkent dat hij in de dossierbehandeling onderscheid maakt op grond van (bijvoorbeeld) de etnische achtergrond van de schuldenaar of diens geboorteland. De enkele stelling van klager dat dit anders zou zijn is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten. Dit klachtonderdeel wordt daarom als ongegrond afgewezen.

5.9 De kamer acht het niet geboden om tuchtrechtelijke consequenties te verbinden aan het gegronde klachtonderdeel a. De kamer gaat er vanuit dat de gerechtsdeurwaarder deze beslissing zal aangrijpen om de interne procedure bij het leggen van beslag op zorgtoeslag aan te scherpen en zich ervan te verzekeren daarbij een controle (zoals beschreven onder 5.5) in de interne systemen is geborgd. Gelet op het gegronde klachtonderdeel b zal de kamer de gerechtsdeurwaarder de maatregel berisping opleggen. Deze maatregel acht de kamer passend en geboden.

6. Kosten(veroordeling)

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn veroordelen tot betaling van € 1.500,00 voor de kosten van behandeling van de klacht door de kamer. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

6.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum , plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

 


[1] Memorie van Toelichting bij art. 44 (thans 45) Awir (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 764, nr. 3

[2] ECLI:NL:GHSHE:2014:2173, r.o. 3.9.