ECLI:NL:TGDKG:2022:20 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/688238 / DW RK 20/405 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:20
Datum uitspraak: 25-02-2022
Datum publicatie: 01-03-2022
Zaaknummer(s): C/13/688238 / DW RK 20/405 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet gedeeltelijk gegrond. Maatregel: berisping en proceskosten veroordeling. Met het aanbrengen van wijziging op het bedrag dat door de rechtbank was toegewezen (zijnde hoofdsom € 500,00 en proceskosten € 278,05) heeft de gerechtsdeurwaarder de suggestie dat het hele bedrag (van € 2.186,35) voor beslag vatbaar was, terwijl hier geen titel voor bestaat. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee oneigenlijke druk uitgeoefend op klaagster door de situatie anders te presenteren dan die was. De kamer ziet hierin een directe schending van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 februari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 juli 2020 met zaaknummer  C/13/681601 DW RK 20/129 LV/RH en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/688238 / DW RK 20/405 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail van 13 maart 2020 met bijlagen, ingekomen op 13 maart 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarders van het kantoor van Van Es Gerechtsdeurwaarders. Op 20 maart 2020 heeft de gemachtigde van klaagster laten weten dat de klacht is gericht tegen de gerechtsdeurwaarders van GGN. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 juni 2020, heeft de gemachtigde van bovengenoemde gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 21 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 juli 2020. Bij e-mail, ingekomen op 4 augustus 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 januari 2022 alwaar de nieuwe gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, mr. M. van Rooij, is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 februari 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • op 15 mei 2017 is klaagster door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een vordering van [   ]; dit vonnis is aan klaagster betekend;
  • op 23 juni 2017, 28 juni 2018, 19 oktober 2018 is beslag op roerende zaken aangekondigd;
  • op 2 augustus 2017 en 12 juli 2018 is een betalingsregeling afgesproken;
  • op 24 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op roerende zaken op 9 maart 2020 aangekondigd;
  • op 9 maart 2020 is een proces-verbaal van vergeefs beslag op roerende zaken opgemaakt en een brief op het adres van klaagster achtergelaten waarin de hoogte van de vordering is aangepast;
  • op 20 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder geantwoord op de klacht van klaagster van 11 maart 2020.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

  1. de vordering is onrechtmatig;
  2. de gerechtsdeurwaarder heeft ambtsfraude gepleegd;
  3. de gerechtsdeurwaarder maakt zich schuldig aan fishing expeditie. De gerechtsdeurwaarder is zonder vonnis beslag komen leggen. Met gele stickers veroorzaken zij terreur;
  4. uit de brief van 9 maart 2020 blijkt niet dat een gerechtsdeurwaarder is langs geweest. De gerechtsdeurwaarder heeft een legitimatieplicht. De brief bevat geen naam en is niet ondertekend. Dit is ambtsfraude;
  5. ondanks klaagsters brief van 11 maart 2020 en aankondiging €157,00 binnen twee weken over te maken, is op 12 maart 2020 weer een persoon of een gerechtsdeurwaarder verschenen. Dit is intimidatie;
  6. de gerechtsdeurwaarder rekent onrechtmatige kosten, nu niet kan worden vastgesteld dat er een gerechtsdeurwaarder bij klaagster is langsgekomen. Op 31 juli 2018 heeft klaagster ook bezwaar gemaakt tegen de kosten van de betekening van het vonnis. Het vonnis was al per brief verstuurd, betekening was niet nodig;
  7. de nakosten zijn onrechtmatig. Ingevolge artikel 237 lid 4 Rv zijn nasalaris en nakosten niet automatisch toegewezen. In de brief van 28 juni 2017 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt. Ook in de brief van 11 maart 2020 is verzocht de nakosten te verwijderen. De gerechtsdeurwaarder is hier niet op ingegaan. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar;
  8. de contactgegevens zijn misleidend, er wordt slechts een algemeen telefoonnummer vermeld maar geen faxnummer of e-mailadres. De gerechtsdeurwaarder heeft onjuiste gegevens verstrekt aan de Kamer van Koophandel (hierna KvK) met valse contactgegevens;
  9. gerechtsdeurwaarder [   ] heeft het arrest op 12 februari 2020 betekend. Daarnaast komt de brief van 20 februari 2020, zonder naam van de schrijver. De brieven van [   ] zijn niet ondertekend, dit betekent dat alle gerechtsdeurwaarders als beklaagden dienen te worden behandeld;

Op grond van bovenstaande dienen maatregelen te worden opgelegd. De juiste maatregel is beklaagden integraal uit het ambt te ontzetten.

Tevens verzoekt klaagster gelegenheid te krijgen te reageren op het verweer van beklaagden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Klaagster heeft haar klachten gericht tegen (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders van het kantoor Van Es Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam. De klachten zijn echter gericht tegen de gerechtsdeurwaarders van het kantoor van GGN. Ingevolge de uitspraak van het gerechtshof van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3693) dient de tuchtrechter zelf een onderzoek te verrichten tegen welke gerechtsdeurwaarder van het kantoor de klacht zich richt. Nu is gebleken dat bovengenoemde gerechtsdeurwaarder klaagsters woning heeft bezocht en verantwoordelijk is voor het verrichten van ambtshandelingen in het postcodegebied waarin klaagster woont, wordt aangenomen dat de klachten tegen hem gericht zijn.

4.3 De voorzitter overweegt ten aanzien van klachtonderdelen a. en b. als volgt. Op 7 maart 2017 is klaagster gemaand de vordering van € 2.049,31 binnen 14 dagen na ontvangst van die brief te voldoen. Klaagster heeft hieraan geen gehoor gegeven. Vervolgens is klaagster gedagvaard. Uit het vonnis van de kantonrechter blijkt dat er een executoriale titel is toegewezen voor de hoofdsom van € 500,00 en € 278,05, voor de kosten van de procedure. De gerechtsdeurwaarder heeft de vordering beperkt onder reservering van de rechten van eiseres op het meerdere. Indien klaagster de hoogte van de vordering wenste te betwisten had zij in verzet moeten komen. Klaagster heeft hier niet voor gekozen. Naast het toegewezen bedrag in de executoriale titel, dient het restant van de vordering ook voldaan te worden. Hiervoor bestaat echter geen executoriale titel, maar dat wil niet zeggen dat klaagster het restant van de vordering niet verschuldigd is. Klaagster heeft niet aangetoond, noch is gebleken dat de vordering onrechtmatig is. Van ambtsfraude is dan ook geen sprake.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder beslag kan leggen voor de hoogte van de executoriale titel. Dat wil niet zeggen dat de vordering niet hoger kan zijn, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen. Dat het bedrag van de vordering is aangepast in de brief van 9 maart 2020 die bij klaagster is achtergelaten, wil niet zeggen dat beslag zou worden gelegd voor € 2.186,35.

Klaagster heeft niet gesteld waaruit de terreur bestaat die door gele stickers wordt veroorzaakt. Dit betreft slechts een algemene stelling die niet is geadstrueerd.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d. wordt overwogen dat klaagster de stelling dat er geen gerechtsdeurwaarder is langs geweest, maar een medewerker evenmin heeft geadstrueerd. Een gerechtsdeurwaarder dient zich te legitimeren wanneer daarom wordt verzocht. Nu de gerechtsdeurwaarder kennelijk niemand thuis heeft aangetroffen, kon hij zich niet legitimeren. Het was wel beter geweest dat betreffende de brief was ondertekend, alleen al om misverstanden te voorkomen. Bij de stukken van het verweerschrift bevindt zich echter een proces-verbaal van vergeefs beslag op roerende zaken. Dit proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt op 9 maart 2020 door beklaagde gerechtsdeurwaarder. Hieruit blijkt onomstotelijk dat er de gerechtsdeurwaarder op 9 maart 2020 klaagsters adres heeft bezocht.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e. wordt als volgt overwogen. Uit het verweerschrift blijkt inderdaad dat de gerechtsdeurwaarder op 12 maart 2020 klaagsters adres heeft bezocht. Vaststaat dat klaagster op 12 maart 2020 de vordering niet volledig had voldaan. De gerechtsdeurwaarder kan op grond van zijn ministerieplicht executiemaatregelen nemen en dat hij daarbij een bezoek aflegt aan klaagster maakt niet dat er sprake is van het uitoefenen van ongeoorloofde druk.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f. wordt het volgende overwogen. Executie van een vonnis is niet mogelijk wanneer het vonnis niet is betekend. Dat klaagster het vonnis al per brief had ontvangen, doet daar niet aan af. De kosten van de betekening komen voor rekening van klaagster. Zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen, staat vast dat de gerechtsdeurwaarder klaagsters woning op 9 maart 2020 heeft bezocht, zodat ook de kosten daarvan voor klaagster komen.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder de nakosten, begroot op € 30,00, vanwege de betwisting door klaagster vooralsnog niet in rekening heeft gebracht. Klaagster heeft daarom nu geen belang bij dit klachtonderdeel. Indien de gerechtsdeurwaarder alsnog de nakosten in rekening wil brengen, dan zal deze een bevelschriftprocedure moeten starten. Of de gerechtsdeurwaarder alsnog de nakosten in rekening wil brengen, betreft een toekomstige gebeurtenis waarover nu niet geoordeeld kan worden.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h. wordt als volgt overwogen. Klaagster heeft niet aangetoond dat er sprake is van valse contactgegevens of dat de contactgegevens misleidend zijn. Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is te bereiken via een algemeen telefoonnummer, via de e-mail door middel van een contactformulier en een postbusnummer. Daarnaast heeft klaagster een e-mailadres van twee medewerkers van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder communiceert niet meer via de fax. Op geen enkele manier is gebleken dat deze gegevens vals zijn, of in strijd met de waarheid. Dit geldt eveneens voor de inschrijving bij de KvK.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel i. wordt overwogen dat de gerechtsdeurwaarder die in dit klachtonderdeel wordt genoemd, niet werkzaam is bij het kantoor van GGN. De brief van 20 februari 2020 is niet aangetroffen bij de klacht. Kennelijk haalt de gemachtigde van klaagster hier twee klachten door elkaar. Dat brieven aan klaagster niet zijn ondertekend, leidt niet tot de conclusie dat alle  gerechtsdeurwaarders van het kantoor van GGN als beklaagden moeten worden aangemerkt. Zoals in overweging 4.2 is overwogen is genoemde gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk voor de behandeling van het dossier van klaagster.

4.11 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, bestaat geen aanleiding een maatregel aan de gerechtsdeurwaarder op te leggen. Er bestaat evenmin aanleiding klaagster in dit stadium van de procedure te horen op haar klachten. Op grond van het voorgaande wordt als volgt beslist.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat;

  1. de kamer onrechtmatig heeft gehandeld door klaagster te verbieden om te reageren op de door de gerechtsdeurwaarder ingediend verweerschrift;
  2. de kamer ten onrechte heeft geoordeeld dat (alleen) Joustra dient te worden aangeklaagd en de anderen op vrije voeten worden gelaten, dat is onrechtmatig. Alle 6 (bij [   ] werkzame gerechtsdeurwaarders) dienen te worden beklaagd nu zij op diverse momenten in de zaak betrokken zijn geweest als handelend, beslissend en/of profiterende gerechtsdeurwaarders;
  3. de gerechtsdeurwaarder niet gerechtigd is meer te vorderen of voor meer beslag te leggen dan de kantonrechter bij verstekvonnis heeft toegewezen. In dit geval is dat € 500,00 aan hoofdsom en € 278,05 aan proceskosten;
  4. de gerechtsdeurwaarder in zijn brieven het toegewezen bedrag heeft gevorderd en in de e-mail van 2 april heeft aangegeven niet te mogen vorderen wat niet is toegewezen. Desondanks vordert de gerechtsdeurwaarder, onder dreiging van executiemaatregelen, een bedrag van € 2.186,35 in plaats van € 257,55;
  5. de gerechtsdeurwaarder geen proces-verbaal aan klaagster heeft betekend;
  6. dat de gerechtsdeurwaarder in de vier jaar na het vonnis geen actie heeft ondernomen om zich vervolgens nu te beroepen op zijn ministerieplicht
  7. de kosten die de gerechtsdeurwaarder vordert onrechtmatig zijn;
  8. de gerechtsdeurwaarder correcte en volledige gegevens bij de Kamer van Koophandel opmaakt en in goede stand houdt. Dat is ook de ministerieplicht waarin de gerechtsdeurwaarder continue nalatig handelt;
  9. dat de gerechtsdeurwaarder tegenstrijdige verklaringen doet ten aanzien van de nasalaris of nakosten. Deze kosten zijn niet verwijderd en de vordering is niet aangepast, in tegenstelling tot de gerechtsdeurwaarders verklaring tegen de kamer.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1  Ten aanzien van de verzetgronden onder a, b, wordt overwogen dat de handelwijze van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet, niet ter beoordeling staat in de tuchtprocedure. Klaagster is ten aanzien van deze aangevoerde verzetsgronden kennelijk niet-ontvankelijk.

7.2 Het onder verzetgronden c. en d. aangevoerde wordt gezamenlijk behandeld nu deze gronden in samenhang betrekking hebben op hetgeen onder 4.4 van de beslissing van de voorzitter is overwogen.

7.3 Ter zitting is bevestigd dat het de gerechtsdeurwaarder was die aan de deur van klaagster is geweest en betreffende aanpassing heeft gemaakt in de brief van 9 maart 2020. Volgens de gemachtigde was dit een poging van de gerechtsdeurwaarder om helderheid te verschaffen bij klaagster over wat de rechter bij verstek heeft toegewezen en wat de totale (openstaande) vordering was. De gerechtsdeurwaarder heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat dit allesbehalve verhelderend zou werken. Hoewel de brief van 9 maart 2020 niet de aankondiging van het beslag zelf was – deze was reeds eerder gestuurd – wordt in de brief van 9 maart 2020 daar wel aan gerefereerd. Die referentie, in combinatie met de aangebrachte wijziging wekt de suggestie dat het hele bedrag (van € 2.186,35) voor beslag vatbaar was, terwijl hier geen titel voor bestaat. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee oneigenlijke druk uitgeoefend op klaagster door de situatie anders te presenteren dan die was. De kamer ziet hierin een directe schending van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders en acht dit onderdeel dan ook gegrond. De kamer acht oplegging van de hierna te noemen maatregel passend.

7.4 Ten aanzien van verzetgronden e t/m i. overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Deze  gronden leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van die onderdelen toekomt. Dit betreft dus ook de stelling van klaagster dat niet alleen de beklaagde gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, maar ook alle andere gerechtsdeurwaarders van GGN; ook in verzet heeft klaagster die stelling niet onderbouwd.

8. Kosten(veroordeling)

8.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

8.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • € 200,00 aan kosten van klaagster, vastgesteld op een forfaitair bedrag van
    € 50,00 en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 150,00 (1 punt voor de opstellen van het klachtschrift)
  • € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

8.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

8.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klaagster niet-ontvankelijk ten aanzien van verzetgrond a. en b;
  • verklaart het aangevoerde onder verzetgronden c. en d. gegrond;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter onder 4.4;
  • verklaart de klacht onder c. gegrond;
  • legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 200,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen het deel van deze beslissing waarbij de beslissing van de voorzitter is vernietigd en opnieuw op de klacht is beslist, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.