ECLI:NL:TGDKG:2022:144 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/702987 DW RK 21/237 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:144
Datum uitspraak: 05-10-2022
Datum publicatie: 07-10-2022
Zaaknummer(s): C/13/702987 DW RK 21/237 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: berisping. Onder de gegeven omstandigheden was de marginale toets, i.c. slechts controleren of er uitvoerbare titels waren, eenvoudigweg te weinig. De gerechtsdeurwaarders hadden een (pro)actieve houding en voldoende kritische houding richting de opdrachtgever moeten innemen, onder meer omdat het (i) relatief oude vorderingen betrof , (ii) andere kantoren al eerder mee aan de slag zijn geweest en (iii) waarvan de opdrachtgever direct het (ingrijpende) middel van beslag op de AOW van klaagster had verzocht.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 oktober 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/702987 DW RK 21/237 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 juni 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 13 juli 2021, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2022 alwaar klaagster, haar gemachtigde en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 oktober 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij verstekvonnis van 2 november 2010 is klaagster veroordeeld tot betaling van een geldsom aan MCFACTOR B.V. (hierna: Mcfactor);
  • Bij verstekvonnis van 11 september 2012 is klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag aan DIRECT PAY SERVICES B.V. (hierna: Direct Pay);
  • Deurwaarderskantoor [   ]heeft (destijds) de opdracht gekregen beslag te leggen ten laste van klaagster. Klaagster heeft vervolgens de vorderingen voldaan als aangezegd in de beslagexploten. Later is gebleken dat niet alle kosten waren meegenomen in de beslagexploten. Een opdracht tot inning van deze kosten is (vervolgens) uitgezet bij [   ].
  • Bij brieven van 11 november 2019 is klaagster door [   ] aangeschreven voor de restant vorderingen ten gunste van Direct Pay (met kenmerk [   ]) en Mcfactor (met kenmerk [   ]).
  • Vanwege het faillissement van [   ] (in juli 2020) zijn de dossiers overgenomen door het kantoor van de beklaagde gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders hebben voornoemde (twee) vorderingen ten uitvoer gelegd ten gunste van Direct Pay.
  • Bij e-mail van 6 maart 2021 heeft (de gemachtigde van) klaagster bezwaar gemaakt tegen de vordering met kenmerk [   ], omdat klaagster de vordering reeds had voldaan. Klaagster zou niet bekend zijn met een restantvordering en ook was die niet eerder aan haar kenbaar gemaakt.
    Bij separate e-mail van 6 maart 2021 heeft (de gemachtigde van) klaagster, ter zake van dossier [   ], bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging op de AOW-uitkering van klaagster. Klaagster heeft tevens verzocht om een akte van cessie, omdat het beslag gelegd is namens Direct Pay, op basis van een vonnis dat is gewezen ten gunste van een andere partij (Mcfactor).
    In beide dossier heeft klaagster verzocht om een specificatie van gevorderde kosten per verrichtingen, datum en het daarmee gemoeide bedrag, in verhouding tot de ontvangen betalingen met datum waarop de communicatie daarover met klaagster is gevoerd.
  • Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 24 maart 2021 een specificatie van de vorderingen verzonden alsmede de vonnissen uit krachte waarvan beslag is gelegd en de exploten van betekening en bevel.
  • Bij e-mail van 21 april 2021 heeft (de gemachtigde van) klaagster aangegeven dat de gerechtsdeurwaarders niet inhoudelijk hebben gereageerd op het verzoek van klaagster.

2.  De Klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

1. hebben verzuimd de restantvordering te specificeren en niet zijn ingaan op de inhoudelijke bezwaren die namens klaagster zijn ingediend;

2. niet hebben gereageerd op het verzoek om een afschrift van de akte van cessie te overleggen;

4. rauwelijks beslag hebben gelegd met als gevolg dat er onnodige kosten zijn gemaakt;

7. niet reageren op de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 21 april 2021.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen twee met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b en d. overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders op 24 maart 2021 twee ten laste van klaagster gewezen vonnissen, exploten van betekening en bevel, alsmede specificaties van de vorderingen aan de gemachtigde van klaagster hebben verzonden. Hierbij is echter niet ingegaan op het verzoek tot specificeren van de restantvordering noch op bezwaren (onder meer over de cessie) die namens klaagster zijn ingediend. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarders hierop gewezen bij e-mail van 21 april 2021. Het heeft tot de brief van 7 juli 2021 (na de indiening van de klacht bij de kamer) moeten duren voordat de bezwaren van klaagster zijn onderzocht en daar een inhoudelijke reactie op kwam.

4.4 De bij e-mails van 6 maart 2021 ingediende bezwaren van de gemachtigde van klaagster hadden voldoende moeten zijn voor de gerechtsdeurwaarders om een onderzoek in te stellen. De gerechtsdeurwaarders hadden moeten inzien dat het versturen van voornoemde stukken, mede gelet op het inhoudelijke bezwaar én het tijdsverloop sinds de vonnissen, onvoldoende was. De gerechtsdeurwaarders hebben niet adequaat, onvolledig (en steeds buiten een redelijke termijn) gereageerd op de berichten van klaagster. Deze klachtonderdelen zijn terecht voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt. Het (aanvankelijke) verweer van de gerechtsdeurwaarders luidt dat zij niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het feit dat de opdrachtgever de opdracht heeft gegeven om voor de (restant)vordering tot executie over te gaan. De gerechtsdeurwaarders doelen hiermee kennelijk op de ministerieplicht; de plicht die van de gerechtsdeurwaarders vraagt de opdracht (slechts) marginaal te toetsen, voordat zij verplicht overgaan tot executie daarvan. De kamer volgt dit standpunt tot op zekere hoogte, maar merkt op dat de omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de reikwijdte van een marginale toetsing en de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder.

4.6 In dit geval betrof het twee (relatief) oude vonnissen, waarbij twee andere gerechtsdeurwaarderskantoren zich eerder gebogen hadden over de executie. Daarbij beschikte de opdrachtgever over de volledige dossiers, waardoor de gerechtsdeurwaarders zicht hadden of hadden kunnen hebben op de eerdere ontwikkelingen in de dossiers. De (beklaagde) gerechtsdeurwaarders is verzocht om een ingrijpend executiemiddel in te zetten, te weten beslaglegging op de AOW-uitkering van klaagster. Onder de gegeven omstandigheden was het slechts controleren of er uitvoerbare titels waren eenvoudigweg te weinig. De gerechtsdeurwaarders hadden een (pro)actieve houding en voldoende kritische houding richting de opdrachtgever moeten innemen. Zelfs in de ‘eenvoudige’ toetsing zijn de gerechtsdeurwaarders echter niet geslaagd. Zij zijn overgegaan tot beslaglegging namens Direct Pay, op basis van een vonnis dat is gewezen ten gunste van Mcfactor, zonder dat de gerechtsdeurwaarders hebben vastgesteld of de overgang van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging conform artikel 431 Rv was betekend. En hoewel op de gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting rust om een voorgenomen beslag aan te kondigen, was er voldoende reden om dat in dit geval wel te doen. Ter zitting heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 erkend dat een schriftelijke kennisgeving op zijn plaats zou zijn geweest. Niet alleen getuigt het handelen van de gerechtsdeurwaarders van onzorgvuldigheid, maar ook hebben zij de artikelen 1 en 8 Verordening Beroeps- en gedragsregels Gerechtsdeurwaarders geschonden. Ook dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

4.7 Ter zitting heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 er blijk van gegeven te beseffen dat de gerechtsdeurwaarders op alle punten tekort zijn geschoten en dat het anders had gemoeten. De gerechtsdeurwaarders hebben het beslag teruggedraaid (weliswaar te laat) en hebben hun excuses (ook ten overstaan van klaagster) aangeboden. Dit is te waarderen, maar neemt niet weg dat de gerechtsdeurwaarders (ook) blijk hebben gegeven van een gebrek aan zorgvuldigheid en communicatie, wat geleid heeft tot een beslaglegging die niet had mogen plaatsvinden. Dit laatste rekent de kamer de gerechtsdeurwaarders zwaar aan. Het leggen van beslag op een periodieke uitkering dient immers zorgvuldig te gebeuren, mede gelet op de ernstige gevolgen die een onterecht beslag kan hebben.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt de  maatregel van een berisping aan de gerechtsdeurwaarders opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op totaal € 350,-, aan kosten van klaagster, bestaande uit een forfaitair bedrag van € 50,- en de kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,- (1 punt voor het klaagschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,-).Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster

betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dienen te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van een berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 350,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk aan klaagster het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoeden, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.