ECLI:NL:TGDKG:2022:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/703327 / DW RK 21/250 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:143
Datum uitspraak: 05-10-2022
Datum publicatie: 07-10-2022
Zaaknummer(s): C/13/703327 / DW RK 21/250 MdV/SM
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: berisping. De kamer heeft overwogen dat de betalingsregeling – waaraan klager voldeed – niet zonder enige mededeling beëindigd mogen worden. Klager had wel gewaarschuwd moeten worden. En door te mailen naar een bedrijfsaccount van klager hebben de gerechtsdeurwaarders het aanmerkelijke risico genomen dat informatie anderen zou bereiken dan klager zelf. De kamer acht deze handelswijze onzorgvuldig. *****UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 20 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1374, [Het hof:- vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van de kostenveroordeling;en, in zoverre opnieuw beslissende:- verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 2 en gerechtsdeurwaarder 4 ongegrond;- verklaart ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1 de klachtonderdelen d. en n. gegrond en verklaart de klacht ten aanzien van hem voor het overige ongegrond;- verklaart ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 3 klachtonderdeel c. gegrond en verklaart de klacht ten aanzien van hem voor het overige ongegrond;- legt aan gerechtsdeurwaarder 1 de maatregel van berisping op;- legt aan gerechtsdeurwaarder 3 de maatregel van waarschuwing op;- veroordeelt de gerechtsdeurwaarders 1 en 3 tot betaling aan klager van € 50,- aan griffierecht binnen vier weken na vandaag;- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.]*****

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 oktober 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/703327 / DW RK 21/250 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

3. mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

4. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 14 juni 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 augustus 2021, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2022 alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 oktober 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 29 januari 2019 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 7 juli 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 het vonnis van

29 januari 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

  • Op 13 juli 2020 heeft klager (telefonisch) een betalingsvoorstel gedaan. Daarop hebben de gerechtsdeurwaarders klager een inkomsten- en uitgavenformulier toegezonden om te kunnen verifiëren in hoeverre het voorstel van klager redelijk is. Klager wordt verzocht het formulier (met bescheiden) binnen twee dagen te retourneren.
  • Na een rappel op 23 juli 2020 heeft klager op 28 juli 2020 het formulier naar de gerechtsdeurwaarders gestuurd en (opnieuw) een betalingsvoorstel gedaan.
  • Bij e-mail van 28 juli 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders klager verzocht bewijsstukken van inkomsten en uitgaven toe te sturen.
  • Op een rappel van 3 augustus 2020 heeft klager geantwoord de bewijsstukken op 4 augustus 2020 te zullen nasturen.
  • Klager liet na de gevraagde bescheiden te overleggen en gerechtsdeurwaarder sub 3 heeft op 7 augustus 2020 beslag gelegd op de onroerende zaak van klager.
  • Bij exploot van 10 augustus 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
  • Bij e-mail van 10 augustus 2020 heeft klager de eerder gevraagde bescheiden overgelegd.
  • Op 15 september 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarders telefonisch verzocht om, onder meer, het gelegde beslag op te heffen.
  • Op 4 november 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders tweemaal een bedrag van € 5.000,- ontvangen van klager, ten gevolge van een betalingsvoorstel van de (opdrachtgeefster van de) gerechtsdeurwaarders.
  • Bij e-mail van 11 november 2020 is voor het restant van de openstaande vordering een regeling € 200,- per maand aan klager bevestigd.
  • Bij e-mail van 17 maart 2021 is aan klager medegedeeld dat de betalingsregeling is komen te vervallen. Op 20 mei 2021 is beslag gelegd op de aandelen die klager houdt in een besloten vennootschap.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

1. niet naar de door klager toegezonden bescheiden hebben gekeken ter vaststelling van zijn betalingscapaciteit en ter vaststelling van de beslagvrije voet, terwijl de gerechtsdeurwaarders hebben toegezegd dat wel te doen. Dit heeft ertoe geleid dat klager onder druk, ten gevolge van het betalingsvoorstel van de (opdrachtgeefster van de) gerechtsdeurwaarders, € 10.000,- ineens en € 200,- per maand moest betalen;

2. niet hebben gereageerd op het betalingsvoorstel van klager, en terwijl klager wachtte op antwoord  beslag hebben gelegd op de onroerende zaak van klager. Daar was geen aanleiding toe, want klager had een betalingsvoorstel gedaan;

4. hem zonder enige communicatie hebben medegedeeld dat de betalingsregeling is stopgezet, terwijl klager de regeling maandelijks is nagekomen;

7. privégegevens naar diverse mailadressen hebben opgestuurd;

11. beslag op zijn aandelen hebben gelegd met als gevolg dat het voortbestaan van de onderneming van klager in gevaar is gekomen. Het beslag op de aandelen van klager was niet nodig, omdat de overwaarde van de woning van klager, waar al beslag op was gelegd, voldoende is om de vordering te voldoen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen vier met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders (in beginsel) te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. Nu uit de stukken, dan wel ter zitting, niet is gebleken dat gerechtsdeurwaarders sub 2 en 4 enige rol hebben (gehad) bij de door klager gewraakte feiten en handelingen, zal de klacht jegens hen ongegrond worden verklaard en hierna verder worden besproken ten aanzien van de overige twee gerechtsdeurwaarders. Het verweer(schrift) wordt daarbij beschouwd als afkomstig van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a. en b. overweegt de kamer als volgt. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt dat klager meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om, in aanvulling op zijn betalingsvoorstel, bescheiden te overleggen waaruit zijn betalingscapaciteit blijkt. Klager heeft deze pas overgelegd nadat er beslag op zijn onroerende zaak was gelegd.

4.4 Klager dient zich te realiseren dat het enkel doen van een betalingsvoorstel de (opdrachtgeefster van de) gerechtsdeurwaarders (wettelijk) tot niets verplicht, dus ook niet tot het aanhouden van executiemaatregelen. Die  maatregelen mogen aanstonds getroffen worden als een schuldenaar het nalaat – na daartoe te zijn aangeschreven – aan de inhoud van een executoriale titel te voldoen. Klager is desondanks in de gelegenheid gesteld zijn betalingsvoorstel te staven, zodat niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op het betalingsvoorstel van klager. Klager heeft, zo blijkt uit de stukken, zelf niet met de grootste voortvarendheid gehandeld.  Daar komt bij dat de gerechtsdeurwaarders, na ommekomst van de aan klager gegeven termijn, beslag hebben gelegd op de onroerende zaak van klager. Daarbij is een beslagvrije voet helemaal niet aan de orde. De klachtonderdelen a. en b. zijn ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt. Vast is komen te staan dat klager voldeed aan de betalingsregeling die door opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders was voorgesteld. Niettemin hebben de gerechtsdeurwaarders de regeling zonder opgaaf van reden en zonder waarschuwing beëindigd en de restantvordering opgeëist. Later is duidelijk geworden dat zij dit hebben gedaan omdat hun opdrachtgeefster door klager werd bestookt met kwetsende en agressieve e-mails. Hoewel begrijpelijk is dat (de opdrachtgeefster van) de gerechtsdeurwaarders om die reden geen coulance meer wilde tonen, had klager wel gewaarschuwd moeten worden, en had de betalingsregeling – waaraan klager voldeed – niet zonder enige mededeling beëindigd mogen worden. Op dit punt is de klacht terecht voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d. hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd  dat de e-mailwisseling met het Gmailaccount van klager is gestaakt omdat klager de gerechtsdeurwaarders via dat account met naam en toenaam beschuldigt van racisme en zij van oordeel zijn dat Gmail onvoldoende betrouwbaar is onder de AVG. De gerechtsdeurwaarders hebben – na een tijd via brieven te hebben gecorrespondeerd - een mail naar e-mailadressen gestuurd die zijn gelinkt aan een besloten vennootschap waarvan klager enig bestuurder en aandeelhouder is. Uit het door de gerechtsdeurwaarders geverifieerde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat er bij de betreffende vennootschap geen werkzame personen (anders dan klager) zijn.

4.7 De kamer acht het onzorgvuldig van gerechtsdeurwaarders om aan te nemen dat in een onderneming alleen personeel werkzaam is als dat als zodanig staat ingeschreven in het Handelsregister. Het is goed voor te stellen dat klager met ZZP’ers werkt, die vanzelfsprekend niet in een uittreksel naar voren zullen komen. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders de verkeerde beslissing genomen om klager te mailen op een bedrijfsaccount, terwijl de vordering ten aanzien van hem (in persoon) bestaat. Ook dit getuigt van onzorgvuldigheid. De gerechtsdeurwaarders hadden klager (telefonisch/of per gewone post) kunnen vragen of er wellicht een ander e-mailadres beschikbaar was waarop hij persoonlijk te bereiken was. Zij hadden deze vraag ook kunnen voorleggen, door toch nog één keer gebruik te maken van de Gmailaccount, ondanks hun reservering tegenover deze dienst. De gerechtsdeurwaarders hebben het aanmerkelijke risico genomen dat de informatie anderen zou bereiken dan klager zelf. Dat de inhoud van dat ene mailbericht onschuldig was, doet daar niets aan af. Ook op dit punt is de klacht gegrond.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel e. stelt de kamer voorop dat dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De schuldenaar staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om (gelijktijdig) beslag te leggen op alle vermogensobjecten van de schuldenaar. Uit de door gerechtsdeurwaarders overgelegde e-mail van 2 juni 2021 kan worden afgeleid dat er zes beslagen op de onroerende zaak van klager waren gelegd en dat een executoriale verkoop (dus) minder zou opleveren dan de door klager opgevoerde waarde. In dat geval is het logisch dat de gerechtsdeurwaarders op zoek gaan naar andere verhaalsmogelijkheden. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door ook beslag op de aandelen van klager te leggen.

4.9 Gelet op het overwogene onder klachtonderdelen c. en d. ziet de kamer aanleiding de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op te leggen.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • een forfaitair bedrag van € 50,00 aan kosten van klager;
  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.2 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dienen te vergoeden.

5.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 en 4 in alle onderdelen ongegrond;
  • verklaart klachtonderdelen a, b en e. ten aanzien van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdelen c. en d. ten aanzien van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 gegrond;
  • legt voor de gegronde klachtonderdelen aan gerechtsdeurwaarder sub 1 en 3 de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 hoofdelijk in de proceskosten van klager, begroot op € 50,00, te voldoen nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 hoofdelijk tot betaling aan klager van het griffiegeld van € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 en 3 hoofdelijk tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.