ECLI:NL:TGDKG:2022:123 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/696611 / DW RK 21/39 MdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:123
Datum uitspraak: 10-06-2022
Datum publicatie: 15-07-2022
Zaaknummer(s): C/13/696611 / DW RK 21/39 MdV/RH
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Vaststaat dat door de gerechtsdeurwaarders niet is gereageerd op de e-mails van de raadsman van klaagster. De stelling van klaagster en de e-mails van de raadsman van klaagster dat haar hele inkomen onder het bankbeslag viel hadden voor de gerechtsdeurwaarders aanleiding moeten zijn om nadere informatie bij klaagster op te vragen. De kamer acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders niet op klaagsters stelling en op de e-mails van de raadsman hebben gereageerd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 juni 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/696611 / DW RK 21/39 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

tegen:

1. [..],

2. [..],

3. [..],

gerechtsdeurwaarders te [..],

beklaagden,

gemachtigde: [..].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 februari 2021, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 februari 2022 alwaar klaagster is verschenen. Nadat was gebleken dat de gerechtsdeurwaarders niet juist waren opgeroepen, is de klacht opnieuw behandeld ter zitting van 29 april 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. De uitspraak is bepaald op 10 juni 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 25 september 2020 is beslag op de bankrekening van klaagster gelegd.

-          Bij e-mail van 9 november 2020 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders verzocht om toepassing van de beslagvrije voet. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij brief van 24 november 2020 gereageerd.

-          Bij brief van 27 november 2020 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders verzocht om het gelegde bankbeslag op te heffen en heeft zij een betalingsvoorstel van € 150,- per maand gedaan.

-          Bij brief van 8 december 2020 is de voorgestelde betalingsregeling aan klaagster bevestigd.

-          Bij e-mail van 11 december 2020 heeft de toenmalige advocaat van klaagster de gerechtsdeurwaarders verzocht om rekening te houden met de beslagvrije voet. Bij e-mail van 21 december 2020 is de eerdere e-mail gerappelleerd.

-          Bij e-mail van 12 januari 2021 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders verzocht om alsnog op de verzoeken om toepassing van de beslagvrije voet te reageren.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

a: de gerechtsdeurwaarders weigeren de beslagvrije voet opnieuw te berekenen. De gerechtsdeurwaarders reageren niet op brieven van klaagster en evenmin op de e-mails van de advocaat van klaagster;

b: een medewerker van de gerechtsdeurwaarders heeft klaagster kleinerend behandeld aan de telefoon en weigert met klaagster in gesprek te gaan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet (Gdw) aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.   

4.2 Klaagster heeft haar klacht gericht tegen [..], die een medewerker is van het kantoor [..]. Omdat een medewerker van een kantoor geen beklaagde kan zijn, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450), zijn de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt, nu niet duidelijk is welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen dat door klaagster ter discussie wordt gesteld. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter dat de wetgever onder de in 2020 geldende wetgeving aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het systeem van de beslagvrije voet hield in 2020 (nog) in dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen gold bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag viel daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo. Onder omstandigheden dient de regeling van artikel 475c Rv (oud) ook op een bankbeslag te worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn.

4.4 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Klaagster heeft in haar e-mail van 9 november 2020 aan de gerechtsdeurwaarders meegedeeld dat [..] het bankbeslag heeft opgeheven omdat klaagster slechts een Tozo uitkering ontving. Klaagster heeft in haar e-mail van 27 november 2020 wederom geprotesteerd tegen het gelegde bankbeslag en aangevoerd dat zij slechts een Tozo uitkering ontving. Vervolgens heeft zij zich gewend tot een advocaat. Vaststaat dat door de gerechtsdeurwaarders niet is gereageerd op de e-mails van de raadsman van klaagster van 11 december 2020 en zijn rappel van 21 december 2020. De stelling van klaagster en de e-mails van de raadsman van klaagster hadden voor de gerechtsdeurwaarders aanleiding moeten zijn om nadere informatie bij klaagster op te vragen om te voorkomen dat het gehele inkomen van klaagster onder het beslag zou vallen. De kamer acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders niet op klaagsters stelling en op de e-mails van de raadsman hebben gereageerd.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt overwogen dat klaagster heeft gesteld dat zij aan de telefoon is uitgescholden door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders. Deze heeft dit echter ontkend. Nu niet kan worden vastgesteld wie het gelijk aan zijn zijde heeft, wordt dit klachtonderdeel als ongegrond afgewezen.      

4.6 Gelet op het voorgaande onder 4.4 zal aan de gerechtsdeurwaarders een berisping worden opgelegd.

5. Kostenveroordeling

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gdw gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • € 50,00 (forfaitair) aan kosten van klaagster.
  • € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klachtonderdeel a. gegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b. ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders in de proceskosten van klaagster, begroot op € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.