ECLI:NL:TGDKG:2021:90 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/678717 / DW RK 20/34

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:90
Datum uitspraak: 12-03-2021
Datum publicatie: 15-12-2021
Zaaknummer(s): C/13/678717 / DW RK 20/34
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: 1. de gerechtsdeurwaarder heeft geen oog gehad voor bruto en netto bedragen, waardoor onduidelijk was welk bedrag klager moest betalen. De gerechtdeurwaarder had bij de opdrachtgever een duidelijke speficatie moeten vragen;2. de ministerieplicht ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van het maken van een eigen afweging of een beslag proportioneel is;3. betalingsonwil was niet gebleken, de gerechtsdeurwaarder heeft de opdrachtgever daarover onjuist geinformeerd;4. de gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op een klacht van klager;5. de gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op een verzoek om aanpassing van de beslagvrije voet;6. het beslag op de onroerende zaak is pas doorgehaald in september 2020 terwijl in kort geding op 8 mei 2020 reeds was bepaald dat het beslag moest worden opgeheven.Aan de gerechtsdeurwaarder zijn gelet op de gegronde klachten een berisping en een geldboete opgelegd.  

Beslissing van 12 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/678717 / DW RK 20/34 ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

gemachtigde: [..],

tegen:

1. [..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

2. [..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2020, heeft klager

een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Op 4 maart 2020 is deze klacht

aangevuld.

Bij verweerschrift, ingekomen op 18 maart 2020, heeft

gerechtsdeurwaarder sub 1 mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2 op de

klacht gereageerd. De raadsman van klager heeft op 20 november 2020, 2 december

2020 en 13 januari 2021 de klacht nader aangevuld. De klacht is behandeld

ter openbare terechtzitting van 29 januari 2021 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 1,

mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2, en klagers raadsman zijn verschenen.

Klager heeft laten weten in verband met ziekte niet ter zitting aanwezig te zijn.

Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald

op12 maart 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij beschikking van de kantonrechter te Den Bosch van 11 juli 2017, geregistreerd onder nummer 17-193, is klager veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 10.822,61 (bestaande uit € 4.050,- bruto gefixeerde schadevergoeding en € 6.772,61 beslagkosten) aan [..].

-           Bij beschikking van de kantonrechter te Den Bosch van 11 juli 2017, geregistreerd onder nummer 17-199, is [..] veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 5.737,50 bruto (transitievergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2017 tot aan de dag van betaling, alsmede het vakantiegeld tot het einde dienstverband, aan klager.

-           Bij exploot van 27 november 2019 zijn de twee beschikkingen van de kantonrechter te Den Bosch van 11 juli 2017 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 28 november 2019 heeft de raadsman van klager de gerechtsdeurwaarders meegedeeld en toegelicht dat klager, conform en na verrekening van de twee beschikkingen van 11 juli 2017, een bedrag ad

€ 1.488,41 zal voldoen.

-           Bij e-mail van 29 november 2019 heeft de raadsman van de wederpartij een specificatie van de openstaande vordering aan de raadsman van klager verzonden.

-           Bij e-mail van 2 december 2019 heeft (een medewerker van) gerechtsdeurwaarder sub 1 de door klager verrichte betaling bevestigd en aangegeven dat de betaling ontoereikend is, omdat klager per die datum nog een bedrag van € 8.095,55 dient te voldoen.

-           Op 3 december 2019, aan klager betekend op 5 december 2019 door gerechtsdeurwaarder sub 2, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 beslag op de woning van klager gelegd.

-           Bij e-mail van 4 december 2019 heeft de raadsman van klager zich op het standpunt gesteld dat klager de vordering conform het exploot van

27 november 2019 en de vonnissen van 11 juli 2017 heeft voldaan en heeft hij bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag.

-           Bij brief van 16 december 2019 heeft (een medewerker van) gerechtsdeurwaarder sub 1 klager gesommeerd om tot betaling van de openstaande vordering over te gaan teneinde de executieveiling van zijn woning te voorkomen.

-           Bij e-mail van 17 december 2019 heeft de raadsman van klager een klacht bij het gerechtsdeurwaarderskantoor ingediend.

-           Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft (een medewerker van) gerechtsdeurwaarder sub 1 aan de hypotheekverstrekker van klager melding gedaan van een niet inlossen op de vordering door klager.

-           Op 9 januari 2020 is beslag onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ten laste van klager gelegd.

-           Bij brief van 31 januari 2020 heeft de raadsman van klager gerechtsdeurwaarder sub 1 meegedeeld dat klager een bedrag ad € 1.500,- ter zekerheid heeft gedeponeerd op zijn derdenrekening.

-           Bij e-mail brief van 12 februari 2020 heeft de raadsman van klager de gerechtsdeurwaarder verzocht de beslagvrije voet aan te passen en is tevens verzocht zijn bezwaren tegen de hoogte van de vordering bij de opdrachtgever neer te leggen.

-           Op 30 april 2020 is een vonnis in kort geding tussen klager en [..] gewezen waarbij het beslag op de woning van klager en het beslag op zijn uitkering van het UWV per 8 mei 2020 worden opgeheven. 

-           op 2 september 2020 is het beslag op de onroerende zaak in het kadastraal register doorgehaald.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over het volgende:

a: de gerechtsdeurwaarders hebben de executoriale titel onrechtmatig verruimd;

b: de gerechtsdeurwaarders hebben onduidelijkheid gecreëerd over welk bedrag exact betaald moet worden;

c: de gerechtsdeurwaarders hebben met het beslag op zijn woning een te omvangrijk beslag gelegd;

d: de gerechtsdeurwaarders hebben de hypotheekverstrekker van klager onjuist voorgelicht, met als gevolg dat de executie op basis van valse gronden in gang is gezet;

e: de gerechtsdeurwaarders hebben met het leggen van beslag disproportionele maatregelen genomen, zonder eerst te bezien of er nog nadere minder verstrekkende alternatieven beschikbaar waren;

f: de raadsman van klager heeft op 16 december 2019 een formele klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Deze brief is onbeantwoord gelaten;

g: de gerechtsdeurwaarders hebben zonder opdracht van klager de beschikking uit hoofde waarvan hij een vordering heeft op [..] aan hemzelf betekend;

h: de gerechtsdeurwaarders hebben beslag op zijn uitkering gelegd op een niet bestaande, althans verruimde gerechtelijke titel;

i: de gerechtsdeurwaarders hebben een te lage beslagvrije voet berekend en hebben niet gereageerd op zijn verzoek op aanpassing van de beslagvrije voet;

j: de gerechtsdeurwaarders hebben een te hoge vordering ten uitvoer gelegd en handhaven deze, terwijl er zekerheid is gesteld en de vordering integraal is voldaan;

k. het beslag op de woning is pas op 2 september 2020 opgeheven, terwijl bij vonnis in kort geding is bepaald dat per 8 mei 2020 de beslagen moesten worden opgeheven.

 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De klacht is gericht tegen bovengenoemde gerechtsdeurwaarders. Gebleken is dat gerechtsdeurwaarder sub 2 slechts een door gerechtsdeurwaarder sub 1 gelegd beslag aan klager op 5 december 2019 heeft betekend. Niet gesteld noch gebleken is dat daarbij klachtwaardig is gehandeld. De kamer verklaart daarom de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond. De kamer zal de klacht verder behandelen als zijnde gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b overweegt de kamer als volgt . Uit het feit dat gerechtsdeurwaarder sub 1 beide beschikkingen heeft betekend, maakt de kamer op dat de daarin genoemde bedragen met elkaar verrekend konden worden. In het betekende exploot staat echter niet vermeld welke bedragen verschuldigd zijn. De gerechtsdeurwaarder heeft geen oog gehad voor het feit dat in het bevel bruto- en nettobedragen zijn opgenomen, waardoor onduidelijk was welk bedrag klager zou moeten betalen. Van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij bij zijn opdrachtgever (temeer nu hij de werkgever is) informeert welke bedragen netto en welke bedragen bruto zijn en aan de hand daarvan een duidelijk en gespecificeerd bevel tot betaling doet. Deze klachtonderdelen zijn dan ook terecht voorgesteld.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen c en e overweegt de kamer dat klager op 2 december 2019 een bedrag van € 1488,41 heeft voldaan aan gerechtsdeurwaarder sub 1. De dag erna heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 beslag op de onroerende zaak van klager gelegd. Hij heeft dit gemotiveerd door te verwijzen naar zijn ministerieplicht. De ministerieplicht ontslaat de gerechtsdeurwaarder echter niet van het maken van een eigen afweging over de vraag of een beslag proportioneel is. Niet gebleken is dat gerechtsdeurwaarder sub 1 deze afweging heeft gemaakt. Er was immers discussie over de hoogte van het bedrag die onder meer veroorzaakt werd door het onduidelijke exploot, zoals hierboven onder 4.3 is overwogen. Niet is gebleken van betalingsonwil aan de zijde van klager aangezien hij de dag voor het leggen van het beslag op de onroerende zaak een betaling, waarvan hij van mening was dat dit het juiste bedrag was, had gedaan. Deze klachtonderdelen zijn eveneens terecht voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer als volgt. Klager heeft een e-mail van gerechtsdeurwaarder sub 1 van 7 januari 2020 in het geding gebracht waarin gerechtsdeurwaarder sub 1 de hypotheekverstrekker heeft meegedeeld dat klager niet in beweging is te krijgen met betrekking tot het inlossen van de vordering dan wel een vrijwillige betalingsregeling en waarin de hypotheekverstrekker wordt verzocht de executie van de woning van klager op te starten. De kamer overweegt dat vast staat dat klager de hoogte van de vordering betwistte, maar dat hij wel een bedrag had voldaan. Er kan dan ook niet gezegd worden dat sprake is van een weigering om tot betaling over te gaan. Dit klachtonderdeel is dan ook terecht voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de kamer als volgt. De raadsman van klager heeft over de gang van zaken op 17 december 2019 een klacht ingediend bij de klachtencoördinator van [..] gerechtsdeurwaarders en incasso. Hierbij is verzocht binnen twee weken op de klacht te reageren. Vaststaat dat de brief van klager niet is beantwoord. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij klachten met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde dossier binnen redelijke termijn, te weten 14 dagen, beantwoordt. Nu beantwoording van de brief van 17 december 2019 is uitgebleven en gerechtsdeurwaarder sub 1 klager niet heeft meegedeeld dat de brief ter beantwoording aan de opdrachtgever is doorgezonden, is ook dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de kamer als volgt. Gebleken is dat gerechtsdeurwaarder sub 1 op 26 november 2019 twee beschikkingen van 11 juli 2017 heeft laten betekenen aan klager en dus ook de beschikking waarin is beslist op de vordering van klager op zijn wederpartij [..]. Dit getuigt in het licht van het feit dat er verrekening plaats zou kunnen vinden niet van een onjuiste rechtsopvatting. Niet is gebleken dat gerechtsdeurwaarder sub 1 kosten heeft berekend voor de betekening van klagers ‘eigen’ beschikking.  Deze klacht faalt dan ook. 

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de kamer als volgt. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat gerechtsdeurwaarder sub 1 op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Wel dient hij beslag te leggen voor een bedrag waarover geen discussie bestaat ten aanzien van bruto en netto bedragen, zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van gerechtsdeurwaarder sub 1. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel i overweegt de kamer dat de beslagvrije voet pas op de juiste manier kan worden berekend als de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. In dit geval heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 bij het leggen van het loonbeslag op 9 januari 2020 de beslagvrije voet toegepast aan de hand van de bij hem op dat moment bekende gegevens. Op 12 februari 2020 heeft de gemachtigde van klager verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet. Hierop is door gerechtsdeurwaarder sub 1 niet gereageerd. De klacht is op dit onderdeel dan ook terecht voorgesteld.

4.10 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel j dat het niet aan haar is om een juiste berekening van de hoogte van de vordering te maken en dat zij daarom ook niet kan beoordelen of de vordering integraal is voldaan of dat er zelfs te veel is betaald. Klager zal zich dienen te wenden tot een bevoegde rechter indien hij het niet eens is met de hoogte van de vordering.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel k overweegt de kamer dat ook over dit onderdeel terecht is geklaagd. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft ter zitting meegedeeld dat het dossier in juli 2020 is gesloten waarbij over het hoofd is gezien dat het beslag op de onroerende zaak niet was doorgehaald. Dit is vervolgens rechtgezet door het beslag alsnog op te heffen op 1 september 2020.

4.12 De kamer stelt vast dat de klacht op meerdere onderdelen terecht is voorgesteld. Gelet op de ernst van de gemaakte fouten die voor rekening en verantwoording van gerechtsdeurwaarder sub 1 komt, acht de kamer het opleggen van twee maatregelen, te weten berisping en een geldboete, passend en geboden.

4.13 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d, e, f, i en k gegrond;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel van berisping op;
  • legt gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel op tot betaling van een geldboete van € 500,- met aanzegging dat de kamer de ex artikel 43 lid 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop gerechtsdeurwaarder sub 1 de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan gerechtsdeurwaarder sub 1 zal mededelen;
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 in de proceskosten van klager. Voor klager worden die begroot op totaal € 350,- aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,-).
  • veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop gerechtsdeurwaarder sub 1 het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan gerechtsdeurwaarder sub 1 zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van

12 maart 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.